HomeNieuwsInternet steeds belangrijker in het dagelijks leven én een belangrijke bron van ongelijkheid

Internet steeds belangrijker in het dagelijks leven én een belangrijke bron van ongelijkheid

Zo’n 98 procent van de Nederlandse bevolking had in het afgelopen jaar toegang tot het internet. En 95 procent gebruikt het zelfs dagelijks. Toch levert dat gebruik niet iedereen hetzelfde op. Dat laat het meest recente Trendrapport Digitale Inclusie, dat deze week werd gepresenteerd, zien. In het onderzoek van de Universiteit Twente komt naar voren dat internet een belangrijke bron van ongelijkheid is: bijvoorbeeld ouderen, laagopgeleiden, mensen met een lager inkomen en mensen met een beperkte geletterdheid profiteren minder van de mogelijkheden die de online wereld te bieden heeft en zijn minder in staat eventuele gevaren af te wenden.

Onder leiding van Alexander van Deursen, hoogleraar digitale ongelijkheid en drijvende kracht achter het Centrum voor Digitale Inclusie, onderzochten wetenschappers van de UT hoe het internet positieve en negatieve effecten heeft op gebruikers in verschillende maatschappelijke domeinen. Merkten ze financiële gevolgen of deden ze meer kennis op die hen helpt in het werk? Waren ze beter in staat om contact te leggen met overheidsinstanties of buurtgenoten? Had het gebruik van het internet een positieve of negatieve invloed op hun gezondheid en leefstijl, bijvoorbeeld omdat ze tips en informatie daarover vergaarden? Was het sociale contact met anderen betekenisvoller dankzij de online mogelijkheden? Zijn ze slachtoffer geworden van fraude of oplichting?

Niet iedereen profiteert in dezelfde mate

Daaruit kwam het beeld naar voren dat digitale ongelijkheid zich op twee manieren manifesteert: niet iedereen profiteert in dezelfde mate en niet iedereen is in staat negatieve uitkomsten af te wenden. Hierbij speelt motivatie om er gebruik van te maken een rol, maar ook de toegang tot goede apparatuur. Opvallend is bijvoorbeeld dat het gebruik van laptop en tablet sinds 2020 is afgenomen en een groeiende groep alleen nog maar een smartphone gebruikt om te internetten. Dit beïnvloedt de ontwikkeling van digitale vaardigheden en beperkt verschillende soorten gebruik.

Deze digitale vaardigheden spelen een sleutelrol. De bevindingen laten zien dat er al veel ruimte voor verbetering is bij zogenaamde functionele vaardigheden (knoppenkennis, acties uitvoeren), maar dat het niveau van kritische vaardigheden helemaal zorgwekkend is. Een groot deel van de bevolking is bijvoorbeeld onvoldoende vaardig in het interpreteren en evalueren van informatie, maakt geen ethische overwegingen bij het plaatsen van berichten of foto’s op sociale media of heeft grote moeite met het herkennen en vermijden van scams of nepnieuws.

Verschillen tussen groepen

Ondanks dat internet voor veel mensen een onmisbaar onderdeel van het dagelijks leven is geworden, blijkt uit het rapport dat ouderen, laagopgeleiden, mensen met een lager inkomen, ondergemiddeld geletterden en in mindere mate vrouwen een lagere attitude en motivatie, minder goede apparatuur om te internetten, een lager niveau van vaardigheden en een minder kapitaalverhogend gebruik van internet hebben. Aangezien zij in elke fase relatief veel belemmeringen ondervinden draagt internet voor hen minder bij aan een verbeterde maatschappelijke positie in vergelijking met de elitaire hogere sociaaleconomische klasse, die altijd vooroploopt. Met andere woorden, laagopgeleiden en mensen met lagere inkomens profiteren wel degelijk, maar in mindere mate. In relatieve zin worden zo toch al benadeelde mensen op grotere achterstand gezet.

Alexander van Deursen

Problematisch

“Helaas geldt dat het deel van de bevolking dat in potentie het meeste van internetgebruik zou kunnen profiteren, dit het minste doet”, zegt Alexander van Deursen. “Dat geeft gelijk aan waarom digitale ongelijkheid problematisch is: internet versterkt bestaande vormen van ongelijkheid. Hoe meer middelen iemand tot zijn beschikking heeft (bijvoorbeeld opleiding, bezit, geletterdheid of sociaal netwerk), hoe meer internet oplevert. Hoe minder middelen beschikbaar, hoe kleiner de bijdrage aan iemands welzijn en hoe lastiger het is om negatieve uitkomsten te beperken. Daarom doen we in het rapport diverse aanbevelingen die beleidsmakers helpen bij het ontwikkelen van digitale-inclusie-interventies, zodat deze ook daadwerkelijk leiden tot het gewenste effect; het beperken of zelfs terugdringen van maatschappelijke ongelijkheid als gevolg van digitale ongelijkheid.”

Het volledige rapport is te downloaden op de website van het Centrum voor Digitale Inclusie.

L.P.W. van der Velde MSc (Laurens)
Woordvoerder College van Bestuur (CvB)