UTFaculteitenBMSCentrumNieuwsGeluiden uit de (digitale) samenleving

Geluiden uit de (digitale) samenleving

In de Geluiden uit de (digitale) samenleving heeft de Alliantie Digitaal Samenleven uiteenlopende verhalen gebundeld.  De Alliantie hoopt met deze bundeling van menselijke verhalen inzicht te geven in digitale inclusie vanuit verschillende perspectieven. Een interview met Alexander van Deursen vind je op pagina 58 tot 61.

Natuurlijk helpt technologische ontwikkeling de wereld vooruit. Maar de keerzijde van de medaille is dat een grote groep de aansluiting mist en steeds verder achteropraakt. De kansengelijkheid holt zo áchteruit.

prof. dr. ing. Alexander van Deursen

Link naar de bundel en naar de bijdrage van Alexander van Deursen, ook hieronder te lezen en horen:

Alexander Van Deursen: “De aanwezige kennis vindt niet altijd de weg naar beleid”

Natuurlijk helpt technologische ontwikkeling de wereld vooruit. Maar de keerzijde van de medaille is dat een grote groep de aansluiting mist en steeds verder achteropraakt. De kansengelijkheid holt zo áchteruit, concludeert Alexander van Deursen.

Welke groepen in de samenleving missen nu de boot?
“Veel mensen die toch al een kwetsbare positie hebben, worden door digitale ontwikkelingen verder gemarginaliseerd. Wie de boot missen, zijn niet alleen voor de hand liggende groepen als ouderen, mensen met een lagere sociaaleconomische status of laagopgeleiden. Er zijn veel factoren die een rol spelen. Ik gebruik in mijn onderzoek een toegangsmodel dat laat zien wat nodig is om volledig van een technologie te kunnen profiteren. Dat bestaat uit verschillende fases: attitude en motivatie, materiële toegang, vaardigheden en gebruik. Om te profiteren is het een voorwaarde al die fases stap voor stap te doorlopen. Dat betekent niet dat je vanzelf de vaardigheden beheerst als je heel erg gemotiveerd bent om bepaalde technologie te gaan gebruiken. En als je de vaardigheden beheerst, begin je ook niet automatisch aan een heel gevarieerd gebruik van die technologie.”

Welk gevaar ligt op de loer voor die steeds verder achteroprakende groep?
“De situatie rondom Covid-19 maakt nog duidelijker dat een groep niet goed in staat is om sterke informatie- of communicatievaardigheden aan te wenden, bijvoorbeeld om te begrijpen waarom bepaalde maatregelen worden genomen. Er is een kans dat zij in een social media-fuik terechtkomen of te snel oordelen op basis van fake news. Naast online informatie en communicatie over Covid-19 is er een heel scala aan domeinen waarin internet een belangrijke rol speelt. Op economisch vlak, maar ook sociaal, cultureel en persoonlijk, bijvoorbeeld in relatie tot gezondheid of vermaak. Juist het deel van de bevolking dat in potentie het meest van internetgebruik zou kunnen profiteren, staat er het slechtst voor. Laagopgeleiden of mensen met een lager inkomen hebben bijvoorbeeld minder kans om uitkomsten in relatie tot werk of onderwijs te behalen dan mensen met een sterke maatschappelijke positie. Ze hebben simpelweg minder middelen tot hun beschikking die ervoor zorgen dat internet ze net zoveel oplevert, zoals inkomen, bezit of een sociaal netwerk.”

Maar het is een illusie om ongelijkheid – in welke vorm dan ook – recht te trekken?
“Ongelijkheid is een gegeven in de samenleving, het heeft bijvoorbeeld ook te maken met iemands cognitieve vermogen. Maar bedenk dat de digitale wereld tegenwoordig zo’n essentieel element is in onze samenleving, dat hieraan deelnemen als basisrecht zou moeten worden gezien; het is een vereiste om goed mee te kunnen doen in de maatschappij. Wanneer je hier niet aan voldoet en dus niet de kans krijgt mee te doen, dan is er sprake van écht onrecht.”

Heeft politiek Den Haag deze tendens helder in het vizier?
“In het debat over ongelijkheid komt digitale ongelijkheid zelden ter sprake, dus het lijkt nog niet echt doorgedrongen. Er is wel aandacht voor de mooie uitkomsten die technologie kan bieden en de potentiële voordelen, maar veel minder voor een gelijke en eerlijke verdeling van deze uitkomsten.”

Zijn politici voldoende geïnformeerd?
“Ik vraag me eerlijk gezegd af of er voldoende kennis van zaken is. In mijn ogen ligt er bij de overheid erg veel nadruk op het ontwikkelen van apps waarbij vooral wordt beredeneerd vanuit de technische mogelijkheden. Denk aan de corona-app. Met vaardigheden of motivaties van mensen wordt te weinig rekening gehouden. Het resultaat is dan een nieuwe app of ontwikkeling waarvan te weinig gebruik wordt gemaakt. Zonde van de tijd en investeringen. Hoe het is gesteld met de kennis van Tweede Kamerleden weet ik niet. Ik begrijp dat zij ook snel enthousiast raken van de mogelijkheden, maar hierbij ook te weinig oog hebben voor de gebruikers, en wie er nu gaat profiteren van deze mogelijkheden. In de verkiezingsprogramma’s komt digitale inclusie niet voor, terwijl er een lange weg te gaan is. Er is nog veel ruimte voor verbetering in onderzoek, beleid en de implementatie van programma’s die een gelijke en rechtvaardige digitale toekomst nastreven.”

In het debat over ongelijkheid komt digitale ongelijkheid zelden ter sprake

Het is een wereldwijd probleem; wat kunnen we op landelijk niveau doen?
“Het vormen van een digitaal inclusieve samenleving hebben we zelf in de hand. Ik vind dat Nederland al behoorlijk wat stappen in de juiste richting heeft gezet. Er zijn diverse initiatieven en partners die zich hiervoor inzetten, zoals de Alliantie Digitaal Samenleven, Netwerk Mediawijzer en ECP, een platform voor de informatiesamenleving. Vaak zijn initiatieven gericht op ouderen of kinderen. Belangrijk, maar wat ik zou willen meegeven: neem de héle bevolking in acht.”

Tijd voor een inhaalslag dus. Wat is daarvoor nodig?
“De aanwezige kennis vindt niet altijd de weg naar beleid. Ik stel een nauwere samenwerking met universiteiten voor. Vanuit het Centrum voor Digitale Inclusie – Universiteit van Twente – is bijvoorbeeld erg veel kennis beschikbaar, maak daar gebruik van.”

Welke ontwikkeling houd jij nauwlettend in de gaten?
“Op dit moment doe ik veel onderzoek digitale inclusie in relatie tot de smart home omgeving. Artificial Intelligence en het Internet of Things is in mijn ogen een nieuwe technologische fase die structureel anders is dan het traditionele internet. Al die verbonden apparaten die nog meer data over ons verzamelen en die vaak autonoom werken; het betreft een heel complex systeem waarmee mensen interacteren. Met elkaar én met apparaten. Naast leren hiermee omgaan is het creëren van een vriendelijke digitale omgeving nodig, met duidelijke gebruiksvoorwaarden. Het ontwerpen van internettoepassingen gebeurt voornamelijk vanuit het oogpunt van de digitale elite. Gebruikers die functionele vaardigheden minder goed beheersen, worden daardoor benadeeld. Het Internet of Things is zo in potentie wederom een versterker van sociaal-digitale ongelijkheid.”

Hoe kan dat worden voorkomen?
“Bij de ontwikkeling zou user-centered design de norm moeten zijn; een technologie die voor iedereen bruikbaar is en waarvan iedereen kan profiteren. Controle uitvoeren op de gebruiksvoorwaarden lijkt mij ook geen overbodige luxe. Een voorbeeld: gebruikers van slimme apparaten hebben het recht om de data te verkrijgen die over hen wordt verzameld. Een van mijn promovendi heeft voor een onderzoek naar het Internet of Things aan gebruikers gevraagd om die data daadwerkelijk op te vragen: acht van de tien bedrijven gaven geen reactie. De bedrijven die wel reageerden, stuurden een enorm onleesbare Excel-sheet. Naast bruikbare en toegankelijke technologie is het aanleren van de benodigde digitale vaardigheden essentieel. Tot nog toe gaat het bij vaardigheden vooral over internet. Heel goed, want er moet nog een flinke slag geslagen worden. Maar bedenk ook dat technologische ontwikkeling niet stilstaat. En wat eraan zit te komen, is behoorlijk ingrijpend.”

Het Internet of Things is in potentie een versterker van sociaal-digitale ongelijkheid

Welke vaardigheden vergt het om overeind te blijven in de digitale samenleving?
“Er zijn heel veel verschillende vaardigheden die je nodig hebt om optimaal gebruik te kunnen maken van technologie. Laten we ten eerste het lezen, schrijven en begrijpen van tekst en numerieke gegevens niet vergeten, een voorwaarde voor het uitoefenen van digitale vaardigheden. Het gaat over knoppenkennis, maar vooral over informatie-, communicatie- en contentcreatievaardigheden. Daarbinnen kun je weer een onderscheid maken tussen de functionele en de kritische kant. Functionele vaardigheden zijn nodig voor het effectief gebruik van een digitaal medium en gelden als een minimum om internet op een veilige manier te kunnen gebruiken. Kritische vaardigheden zijn een vorm van digitaal bewustzijn: technologie wordt op een bepaalde manier ontworpen, met een doel voor ogen. Ben je je daarvan bewust? En ben je in staat om de betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid van informatie te beoordelen? De lessen die nu op scholen worden gegeven, beperken zich vaak tot functionele vaardigheden.”

Wat moet het nieuwe kabinet zéker niet nalaten?
“Bewustzijn creëren en íedereen digitale vaardigheden aanleren. Geef functionele, maar vooral ook kritische vaardigheden een centrale rol binnen het onderwijs. Nu vinden veel scholen zelf het wiel opnieuw uit. Daar valt nog veel winst te behalen. Niet alleen in het basis-, middelbaar- en hoger onderwijs, maar ook in het volwassenenonderwijs. Er is bijvoorbeeld een groep werkende mensen van 55-plus die in hun jeugd niet in aanraking zijn gekomen met internet en vaak als ‘te oud om het nog te leren’ worden bestempeld. Voor een doelgericht beleid is het heel belangrijk om te begrijpen wie in welke context bepaalde vaardigheden mist. Als uitgangspunt bij het aanleren van vaardigheden zouden uitkomsten van internetgebruik genomen kunnen worden die voor iemand erg relevant zijn.”

Heb jij nog vertrouwen in een rooskleurig scenario?
“Ja, maar we moeten nog meer in beweging komen. Maak mensen bewust van wat ze met technologie kunnen, dat er meer te behalen valt dan alleen de dingen die ze gewend zijn om te doen. Om digitale ongelijkheid tegen te gaan, zouden onderzoekers en beleidsmakers dus als uitgangspunt die potentiële uitkomsten van internettoegang kunnen nemen. Interventies richten zich idealiter als eerste op het in kaart brengen van uitdagingen voor diverse groepen in termen van economisch, cultureel, sociaal en persoonlijk welzijn. Daarna kan voor elk van deze groepen worden vastgesteld in welke fases van internettoegang – attitude en motivatie, materiële toegang, vaardigheden en gebruik – de grootste belemmeringen optreden. Op basis daarvan kunnen we actie ondernemen en de uitkomsten evalueren.”