UTFaculteitenBMSCentrumNieuwsIQ en Digitale Ongelijkheid

IQ en Digitale Ongelijkheid

Cognitieve intelligentie wordt zelden besproken in de context van digitale ongelijkheid. Dit heeft zowel praktische als normatieve redenen: Het is moeilijk om te meten en kan niet (gemakkelijk) worden veranderd. In een recent artikel in New Media and Society bestuderen Alexander van Deursen en Jan van Dijk cognitieve intelligentie in relatie tot digitale inclusie. Zij gebruikten hiervoor de Resources and Appropriation Theory. In deze theorie wordt digitale ongelijkheid verklaard aan de hand van een proces met vier opeenvolgende fasen van internettoegang: Motivatie, materiële toegang, vaardigheden en gebruik. Om de rol van cognitieve inteligente in dit proces te onderzoeken gebruikten zij een online vragenlijst. Voor het meten van cognitieve intelligentie gebruikten zij stellingen die door andere onderzoekers zijn gevalideerd aan de hand van IQ-tests. De resultaten van het analyseren van de data van 1733 respondenten bevestigen het belang van IQ. IQ vertoont directe positieve effecten op opleidingsniveau, op economisch, sociaal en cultureel kapitaal, en op internetattitude en internetvaardigheden.

Zowel IQ als opleidingsniveau laten positieve effecten op economisch, sociaal en cultureel kapitaal zien. Opleidingsniveau heeft een sterker effect op economisch kapitaal. Onderwijs voegt vaardigheden toe - zoals de ontwikkeling van voor werk relevante kennis - die op de arbeidsmarkt worden gewaardeerd en resulteren in betere werkprestaties. Degenen met hogere IQ-scores hebben een grotere kans om hoger onderwijs te volgen. Economisch kapitaal heeft op haar beurt voornamelijk invloed op internetattitudes en materiële toegang, of het aantal apparaten dat een persoon zich kan veroorloven om een internetverbinding tot stand te brengen. Voor het verkrijgen van sociaal kapitaal lijkt IQ een sterkere bijdrage te leveren dan opleidingsniveau. Dit is enigszins onverwacht, aangezien IQ als een fundamentele cognitieve variabele wordt beschouwd, terwijl onderwijs een sociaal proces is dat bestaat uit het verwerven van kennis, vaardigheden, waarden, moraal, overtuigingen en gewoonten. Een verklaring zou kunnen zijn dat mensen met een hoger IQ de kansen die voortvloeien uit sociale interacties beter begrijpen. Sociaal kapitaal ondersteunt het ontwikkelen van een positieve internetattitude en de ontwikkeling van vaardigheden, aangezien mensen een bepaald netwerk nodig hebben dat hen motiveert of dwingt om specifieke vaardigheden te leren. Het effect van IQ en opleidingsniveau op cultureel kapitaal is vergelijkbaar. Onderwijs is een belangrijk middel om cultuur over te dragen. Een verklaring voor de rol van IQ ligt deels in de IQ-metingen die in dit onderzoek zijn gebruikt. De gebruikte stellingen weerspiegelen tot op zekere hoogte mediaconsumptie en cultureel kaitaal werd gemeten als deelname aan cultuurgerichte vrijetijdsactiviteiten.

De resultaten laten zien dat IQ een sterk direct positief effect heeft op internet attitude, en een direct negatief effect op materiële toegang en op het aantal activiteiten op internet. Deze negatieve effecten zijn enigszins onverwacht. Een verklaring zou kunnen zijn dat een hoger IQ mensen kritischer maakt bij het kopen van technologie en bij het gebruik ervan. Uit eerder onderzoek (waarin IQ niet werd meegenomen) blijkt dat het opleidingsniveau een positief effect heeft op kritisch gebruik van bepaalde apparaten en online applicaties. Onze bevindingen zouden erop kunnen wijzen dat IQ hierin een substantiële rol speelt. De indirecte effecten van IQ (via opleidingsniveau en de drie vormen van kapitaal) op materiële toegang en soort van gebruik zijn echter positief, waardoor de totale effecten klein zijn. Als gevolg hiervan lijkt IQ digitale ongelijkheden voornamelijk vorm te geven via attitudes en vaardigheden, aangezien beide soorten toegang een aanzienlijke impact hebben op de uitkomsten van internetgebruik. In tegenstelling tot IQ heeft opleidingsniveau een sterk positief effect op materiële toegang en soorten van gebruik, en heeft het een grotere algemene impact op de uitkomsten van internetten in vergelijking met IQ. Dit zou erop kunnen wijzen dat onderwijs mensen kennis laat maken met (of aanmoedigt) een grotere verscheidenheid aan apparaten om online te gaan en een grotere verscheidenheid aan online activiteiten. Om de exacte mechanismen die hier spelen verder te ontrafelen, zal onderzoek naar digitale ongelijkheid baat hebben intelligentie verder te kwalificeren.

Beleid

De resultaten laten zien dat IQ niet zomaar kan worden genegeerd in onderzoek naar digital inclusie; digitale ongelijkheden houden verband met deze inherente endogene en deels aangeboren eigenschap. Hoewel het veranderen van een fundamentele cognitieve variabele buitengewoon moeilijk is, suggereert serieus onderzoek naar digitale inclusie dat ook verschillen in cognitieve intelligentie worden meegenomen. De internetomgeving kenmerkt zich door een toenemende complexiteit en een grote hoeveelheid keuzemogelijkheden, waardoor cognitieve intelligentie een belangrijke rol speelt. Als meer onderzoek zou ingaan op de cognitieve eisen van internetgebruik, zouden we misschien beter kunnen bepalen hoe we de online omgeving kunnen structureren, betere diensten kunnen leveren of betere instructies kunnen geven. Dit kan de nadelen van de toenemende complexiteit verlichten en het maken van verstandigere keuzes bevorderen.

IQ wordt bepaald door aangeboren vermogens, maar ook door maatschappelijke en historische contexten. Dit suggereert dat vrij traditioneel onderwijs en economisch, sociaal en cultureel beleid aangepast aan de digitale wereld kan worden toegepast. Onderwijs verbetert misschien niet op korte termijn het IQ, maar het kan wel voor een relatief laag niveau compenseren, in dit geval door kennis over digitale media te vergroten en door digitale vaardigheden te verbeteren. Zo kunnen zowel positieve als negatieve effecten van internet op elk niveau worden besproken. Dit zal de internetattitude en de daaropvolgende fasen van toegang verbeteren. Economisch, sociaal en cultureel beleid van de overheid en openbare en particuliere organisaties, zowel nationaal als lokaal, kan de (economische, sociale en culturele) verwerving van middelen ondersteunen die nodig zijn voor volledige toegang tot internet. Een van de belangrijkste onderwijs- en cultuurbeleidslijnen in deze context is de prioriteit om het niveau van traditionele geletterdheid te verbeteren.

Er is een geschikte aanpak nodig om mensen met een lager IQ te helpen om digitale vaardigheden te leren en internet te gebruiken volgens hun eigen behoeften in plaats van die van hun opvoeders of hulpverleners. Momenteel is het internet niet aangepast aan hun mogelijkheden. Verbeterde internettoegankelijkheid en bruikbaarheid en een beter begrip van ontwerpen en interfaces kunnen mensen met een lager intelligentieniveau (en onderwijssniveau) ondersteunen. Een andere manier van ondersteuning is toezicht bij het gebruik van internet. In gevallen waarin mensen met een laag cognitief vermogen worden getraind in het gebruik van digitale media, worden ze meestal geïnfantiliseerd en beschouwd als niet in staat zijnde technologie te begrijpen of ermee om te gaan. In plaats daarvan kunnen of hulpverleners meer vertrouwen geven en zich concentreren op de reeds aanwezige voorkeuren en vaardigheden. Andere mogelijkheden liggen in het adaptiever worden van technologie en hun vermogen om proactief te leren over hun gebruikers en de daarbij horende vereisten.

Lees hier het volldige artikel (EN)