Het Centrum voor Digitale Inclusie voert jaarlijks een meting uit onder de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder om de mate van digitale inclusie te onderzoeken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een online vragenlijst die verschillende soorten van internettoegang (attitude en motivatie, materiële toegang, digitale vaardigheden en gebruik) en positieve en negatieve uitkomsten in kaart brengt. Uit het laatste rapport blijkt dat digitale ongelijkheid zich in Nederland op twee manieren manifesteert: niet iedereen profiteert in dezelfde mate van internet én de impact van negatieve uitkomsten verschilt. Ondanks dat internet voor veel mensen een onmisbaar onderdeel van het dagelijks leven is geworden, blijkt dat ouderen, laagopgeleiden, mensen met een lager inkomen, ondergemiddeld geletterden en in mindere mate vrouwen een lagere attitude en motivatie, minder goede apparatuur om te internetten, een lager niveau van digitale vaardigheden en een minder kapitaalverhogend gebruik van internet hebben. Aangezien zij in elke fase meer belemmeringen ondervinden draagt internet voor hen minder bij aan een verbeterde maatschappelijke positie in vergelijking met een elitaire hogere sociaaleconomische klasse. Met andere woorden, in relatieve zin worden toch al benadeelde mensen op grotere achterstand gezet. Dit geeft gelijk aan waarom digitale ongelijkheid problematisch is: Internet versterkt bestaande vormen van ongelijkheid. Hoe meer middelen iemand tot zijn beschikking heeft (bijvoorbeeld opleiding, bezit, geletterdheid of sociaal netwerk), hoe meer internet oplevert. Hoe minder middelen beschikbaar, hoe kleiner de bijdrage aan iemands welzijn en hoe lastiger het is om negatieve uitkomsten te pareren.
DIGITALE INCLUSIE INDEX
Bovenstaand figuur is een vereenvoudiging van de in het rapport gepresenteerde cijfers (let op: om het figuur in haar context te begrijpen dient dus het rapport te worden geraadpleegd; zie bijlage onderaan dit bericht). Het toont dat slechts 2% van de Nederlandse volwassen bevolking in het geheel niet gemotiveerd is om gebruik te maken van internet. Hier lijkt een verzadigingspunt bereikt. Ook geldt dat 70% een positieve attitude ten opzichte van internet heeft. In Hoofdstuk 2 zagen we een afname ten opzichte van 2020. Mogelijk speelt onzekerheid bij allerlei nieuwe ontwikkelingen omtrent kunstmatige intelligentie een rol (denk aan ChatGPT). Deze zijn het afgelopen jaar veelvuldig in de media besproken waarbij er veel aandacht is voor potentiële negatieve gevolgen. Bij materiële toegang heeft 98% van de volwassen Nederlanders thuis toegang tot internet. Tevens maakt 88% gebruik van een desktop of laptopcomputer in combinatie met een smartphone. Deze combinatie biedt internetters een breed scala aan mogelijkheden (mits ze van afdoende kwaliteit zijn). Zie Hoofdstuk 3. Betreffende vaardigheden geldt dat functionele (operationele, informatie en communicatie) vaardigheden over de hele linie voldoende worden beheerst, maar dat er veel ruimte voor verbetering is bij content creatie vaardigheden en bij de kritische componenten van alle vaardigheden. Zie Hoofdstuk 4. De percentages bij soorten gebruik laten zien dat diverse activiteiten door een meerderheid van de volwassen Nederlanders worden gebruikt. Zo maakt gemiddeld 60% gebruik van de meegenomen economische activiteiten en sociale activiteiten. De meegenomen culturele activiteiten worden door gemiddeld 43% van de volwassen Nederlanders uitgevoerd. Deze percentages tonen dat het volledige potentieel niet wordt behaald. Dit is echter ook niet realistisch; niet iedereen is immers geïnteresseerd in alle activiteiten. De cijfers in Hoofdstuk 5 illustreerden dat traditionele voorkeuren ook online zichtbaar zijn. Opvallend was dat voor enkele activiteiten het aandeel volwassen Nederlanders dat deze uitvoerden is afgenomen ten opzichte van 2020. In coronatijd werden diverse netwerkactiviteiten bijvoorbeeld meer uitgevoerd. Het uitvoeren van een activiteit is nodig voor het behalen van het corresponderende voordeel. Bij de positieve uitkomsten valt op dat gemiddeld slechts 21% van de volwassen Nederlanders de meegenomen culturele uitkomsten behaald. In een oogopslag is te zien dat het potentieel van de mogelijkheden van internet niet wordt benut. Ook hier is duidelijk te zien dat traditionele voorkeuren en interesses zich voordoen op het internet. Zie Hoofdstuk 6. De bevindingen in het rapport leiden tot een reeks aanbevelingen voor het opzetten van een digitale inclusie interventie. Zie Hoofdstuk 7.
Bijbehorend persbericht 16/11/2023:
Zo’n 98 procent van de Nederlandse bevolking had in het afgelopen jaar toegang tot het internet. En 95 procent gebruikt het zelfs dagelijks. Toch levert dat gebruik niet iedereen hetzelfde op. Dat laat het meest recente Trendrapport Digitale Inclusie, dat deze week werd gepresenteerd, zien. In het onderzoek van de Universiteit Twente komt naar voren dat internet een belangrijke bron van ongelijkheid is: bijvoorbeeld ouderen, laagopgeleiden, mensen met een lager inkomen en mensen met een beperkte geletterdheid profiteren minder van de mogelijkheden die de online wereld te bieden heeft en zijn minder in staat eventuele gevaren af te wenden.
Onder leiding van Alexander van Deursen, hoogleraar digitale ongelijkheid en drijvende kracht achter het Centrum voor Digitale Inclusie, onderzochten wetenschappers van de UT hoe het internet positieve en negatieve effecten heeft op gebruikers in verschillende maatschappelijke domeinen. Merkten ze financiële gevolgen of deden ze meer kennis op die hen helpt in het werk? Waren ze beter in staat om contact te leggen met overheidsinstanties of buurtgenoten? Had het gebruik van het internet een positieve of negatieve invloed op hun gezondheid en leefstijl, bijvoorbeeld omdat ze tips en informatie daarover vergaarden? Was het sociale contact met anderen betekenisvoller dankzij de online mogelijkheden? Zijn ze slachtoffer geworden van fraude of oplichting?
Niet iedereen profiteert in dezelfde mate
Daaruit kwam het beeld naar voren dat digitale ongelijkheid zich op twee manieren manifesteert: niet iedereen profiteert in dezelfde mate en niet iedereen is in staat negatieve uitkomsten af te wenden. Hierbij speelt motivatie om er gebruik van te maken een rol, maar ook de toegang tot goede apparatuur. Opvallend is bijvoorbeeld dat het gebruik van laptop en tablet sinds 2020 is afgenomen en een groeiende groep alleen nog maar een smartphone gebruikt om te internetten. Dit beïnvloedt de ontwikkeling van digitale vaardigheden en beperkt verschillende soorten gebruik.
Deze digitale vaardigheden spelen een sleutelrol. De bevindingen laten zien dat er al veel ruimte voor verbetering is bij zogenaamde functionele vaardigheden (knoppenkennis, acties uitvoeren), maar dat het niveau van kritische vaardigheden helemaal zorgwekkend is. Een groot deel van de bevolking is bijvoorbeeld onvoldoende vaardig in het interpreteren en evalueren van informatie, maakt geen ethische overwegingen bij het plaatsen van berichten of foto’s op sociale media of heeft grote moeite met het herkennen en vermijden van scams of fake news.
Verschillen tussen groepen
Ondanks dat internet voor veel mensen een onmisbaar onderdeel van het dagelijks leven is geworden, blijkt uit het rapport dat ouderen, laagopgeleiden, mensen met een lager inkomen, ondergemiddeld geletterden en in mindere mate vrouwen een lagere attitude en motivatie, minder goede apparatuur om te internetten, een lager niveau van vaardigheden en een minder kapitaalverhogend gebruik van internet hebben. Aangezien zij in elke fase relatief veel belemmeringen ondervinden draagt internet voor hen minder bij aan een verbeterde maatschappelijke positie in vergelijking met de elitaire hogere sociaaleconomische klasse, die altijd vooroploopt. Met andere woorden, laagopgeleiden en mensen met lagere inkomens profiteren wel degelijk, maar in mindere mate. In relatieve zin worden zo toch al benadeelde mensen op grotere achterstand gezet.