UTFaculteitenBMSCentrumNieuwsAlgemene leidraad voor het ontwikkelen van een digitale inclusie interventie

Algemene leidraad voor het ontwikkelen van een digitale inclusie interventie

Door prof. dr. ing. Alexander van Deursen

Referentie: Van Deursen, A.J.A.M. (2023). Trendrapport Digitale Inclusie. Kerncijfers en beleidsaanbevelingen. Enschede: Centrum voor digitale inclusie, Universiteit Twente. 

De volgende richtlijnen zijn het resultaat van onderzoek naar digitale inclusie waaraan het Centrum voor Digitale Inclusie heeft deelgenomen:

1) Definieer de doelgroep
Bij een interventie is het van belang de doelgroep goed te definiëren en zo concreet mogelijk uit te werken. Ons ondetrzoek heeft latyen zien dat er vele factoren zijn die een rol spelen bij gebruik van technologie. Denk aan geslacht, leeftijd, opleiding, inkomen, armoede, gezondheid, werksituatie, gezinssituatie, sociaal netwerk of geletterdheid. Bedenk dat het niet alleen gaat over laagopgeleide mensen of mensen uit lagere inkomensgroepen, maar ook om diverse intersecties, zoals laagopgeleide senioren of mensen met lagere inkomens die problemen met leesvaardigheid ondervinden. Hoe concreter de doelgroep, hoe beter de afstemming met de interventie.

2) Houd rekening met belemmerde functies van de doelgroep
Bij het ontwikkelen van een interventie dient rekening te worden gehouden met de (complexe) dagelijkse realiteit van de doelgroep. Welke prioriteiten hebben mensen in deze groep in het dagelijkse leven? Welke belemmeringen spelen een rol? Denk aan cognitieve belemmeringen of gebrek aan traditionele geletterdheid (het kunnen lezen, schrijven en begrijpen van teksten en numerieke gegevens, voorwaarde voor het presteren op digitale vaardigheden) die het gebruik van technologie belemmeren. De ontwikkeling van interventies op het gebied van digitale inclusie dienen hierop te worden afgestemd. Het kennen van de doelgroep is een onmisbaar fundament.

3) Neem als uitgangspunt economische, sociale, culturele en persoonlijke uitkomsten
Breng in kaart welke uitdagingen de doelgroep ondervindt in termen van economisch, sociaal, cultureel en persoonlijk welzijn. Hierbij dient de focus niet alleen te liggen op economische, functionele of normatief gewaardeerde vormen van technologiegebruik. Een interventie die praktische uitkomsten biedt en op een natuurlijke manier wordt ingericht vraagt om een goed begrip van de omstandigheden waarin mensen verkeren (zie aanbeveling 2). Om de doelgroep te motiveren aan de interventie mee te doen zou er naast economische uitkomsten en activiteiten (die in de regel de focus van beleid en interventies hebben) aandacht moeten zijn voor populaire toepassingen gericht op het verbeteren van het algehele welzijn. Diverse voorbeelden zijn in dit rapport terug te vinden. Bedenk dat activiteiten in sociale en persoonlijke domeinen ook kunnen leiden tot uitkomsten in bijvoorbeeld het economische domein40.

4) Stel vast in welke fase(n) van toegang de grootste belemmeringen optreden
Nadat duidelijk is welke uitdagingen de doelgroep heeft in termen van economisch, sociaal, cultureel en persoonlijk welzijn, kan worden vastgesteld in welke fase(n) van internettoegang de grootste belemmeringen optreden.

  • Attitude en motivatie vormen een psychologische drempel die vaak een grotere rol speelt dan sociaaleconomische factoren.
  • Voor materiële toegang geldt dat naast het afzonderlijk bestuderen van het bezit van diverse (rand)apparaten, er aandacht wordt besteed aan de kansen die combinaties van apparaten bieden, aan de diversiteit van de gebruikte apparatuur en aan kosten die nodig zijn voor de aanschaf en onderhoud van hardware en software (abonnementen).
  • In dit rapport is onderscheid gemaakt tussen vier soorten digitale vaardigheden met zowel functionele als kritische componenten. Interventies voor het verbeteren van digitale vaardigheden worden idealiter opgesteld (en ook geëvalueerd) vanuit deze conceptualisering. Training gericht op alleen functionele (operationele of informatie) vaardigheden zal slechts een marginaal effect hebben: Alle besproken vaardigheden zijn nodig om deel te nemen aan de huidige samenleving. Helaas krijgen kritische vaardigheden in interventies weinig tot geen aandacht.
  • De laatste fase is het gebruik van internet. Het meest relevant hier is het soort gebruik, ofwel de activiteiten die op internet worden uitgevoerd (dit vereist dat men bekend is met de toepassingen die internet te bieden heeft). Logischerwijs leidt het uitvoeren van een grotere diversiteit aan activiteiten ook tot een grotere diversiteit aan tastbare uitkomsten. Let wel, het uitvoeren van een activiteit betekent niet automatisch dat de corresponderende uitkomst wordt behaald. Hierbij spelen internetvaardigheden een belangrijke rol.

5) Pak alle fasen (van toegang) simultaan aan
De vier fasen – attitude en motivatie, materiële toegang, vaardigheden en gebruik – hebben een sequentieel en conditioneel karakter. Dit betekent niet dat attitude en motivatie de hoogste prioriteit hebben, materiële toegang de tweede en het verbeteren van digitale vaardigheden de derde prioriteit. Het betekent wel dat bijvoorbeeld vaardigheden onvoldoende worden aangeleerd bij een gebrek aan motivatie of zonder geschikte apparatuur.

Een positieve attitude en motivatie dragen bij aan het gebruik van (rand)apparaten, aan het gebruik van een grotere diversiteit aan apparaten en aan de uitgaven ten behoeve van de aanschaf van hard- en software en bijkomend onderhoud. Verder zijn een positieve attitude en voldoende motivatie om met internet aan de slag te gaan vereisten voor de ontwikkeling van de benodigde internetvaardigheden. Goede materiële toegang en een goed niveau van vaardigheden beïnvloeden op hun beurt ook weer de motivatie. Ook materiële toegang werkt door in de volgende fasen. Het gebruiken van alleen een smartphone of tablet (dus geen laptop of desktop) resulteert in een lager niveau van internetvaardigheden, in een lagere gebruiksfrequentie en in het uitvoeren van een beperkter aantal activiteiten. Een grotere diversiteit aan apparatuur om te internetten leidt juist tot een groter aantal activiteiten online en tot meer uitkomsten. Wat digitale vaardigheden betreft weten we dat deze bijdragen aan het uitvoeren van meer verschillende activiteiten en het behalen van meer positieve uitkomsten. We hebben in eerder onderzoek vastgesteld dat bij het behalen van tastbare uitkomsten, vaardigheden belangrijker zijn dan iemands achtergrond. Met andere woorden, wat iemand kan speelt een grotere rol dan wie iemand is.

Belangrijk is dat de verschillende indicatoren een onafhankelijk effect hebben op al de vier fasen van toegang. Een hoog niveau van vaardigheden bij iemand die hoog opgeleid is bijvoorbeeld, resulteert niet noodzakelijkerwijs in het uitvoeren van veel verschillende activiteiten. Persoonlijke interesse kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat iemand internet wel of niet gebruikt voor bepaalde activiteiten. Ook kunnen persoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld een slechte financiële situatie, tot gevolg hebben dat mensen geen producten online kopen omdat deze goedkoper zijn dan in de fysieke winkel (ze kosten immers nog steeds geld). Iemand met beperkte kwalificaties zou ook geen baan kunnen vinden omdat banen gewoon niet beschikbaar zijn. Elke fase is afhankelijk van een unieke reeks factoren die met elkaar interacteren bij het ontstaan van digitale ongelijkheid. Speciale aandacht gaat hier verder uit naar traditionele geletterdheid. Het uitvoeren van digitale vaardigheden en online activiteiten vragen om een hoge mate van bekwaamheid in de conventies van lezen, schrijven en begrijpen van tekst. Hiermee is traditionele geletterdheid een belangrijke variabele in het debat omtrent digitale ongelijkheid. Historisch gegroeide ongelijkheden veroorzaakt door verschillen in traditionele geletterdheid blijven relevant (of zijn meer dan ooit relevant) in de huidige informatie en netwerkmaatschappij.

6) Betrek zowel de vraag als aanbod kant bij de interventie
Digitale inclusie is een complexe uitdaging. Het verbeteren van de vier soorten van toegang vraagt om zowel technologische (aanbod) als educatieve (vraag) oplossingen. Denk bij technologische oplossingen aan het ontwerp van aantrekkelijke interfaces en beter bruikbare content en applicaties (websites, platforms, apps, apparaten), maar ook aan duidelijke gebruiksvoorwaarden (aangepast aan de wensen en eisen van de doelgroep, bijvoorbeeld speciale aandacht voor de behoeften van mensen met een laag niveau van digitale vaardigheden). Dit zijn vereisten voor een gemotiveerde doelgroep. Het verbeteren van materiële toegang kan via programma’s die zich richten op het aanbieden van benodigde apparatuur bij mensen die deze niet bezitten. Educatieve oplossingen omvatten zowel formele initiatieven, denk aan (volwassenen)educatie waar de doelgroep (alle, dus ook kritische) digitale vaardigheden en de vele toepassingen van technologie leren, als informele initiatieven waarbij bijvoorbeeld mensen in de directe sociale omgeving van de doelgroep een rol spelen bij het bevorderen van digitale inclusie. Zorg in ieder geval dat training en educatie aansluiten bij de doelgroep.

7) Hanteer een multi-stakeholder benadering
Uit voorgaande punten kan worden afgeleid dat het bevorderen van digitale inclusie meerdere stakeholders vereist (één of meer voor elke fase van toegang). Denk aan diverse actoren en instellingen in onze samenleving, waaronder overheden, ICT-industrie, ICT-opleidingen, software- en contentuitgevers, arbeidsorganisaties, scholen en universiteiten, bibliotheken, openbare toegangscentra en ondersteuningsgroepen met toegang tot de doelgroep. Een dergelijke diversiteit aan actoren kan op hoog niveau het best vanuit de overheid worden gecoördineerd, waarbij de precieze rollen van de verschillende actoren worden vastgesteld en verder worden ontwikkeld. Bedenk hierbij dat ook professionals en andere ondersteunings-groepen training en begeleiding nodig hebben.

8) Pas co-creatie met de doelgroep toe
De eerste punten benadrukken het belang van de leefwereld van de doelgroep. Bij het inrichten van de interventie dient naast relevante partners uit wetenschap en praktijk ook de doelgroep zelf betrokken te worden. Hierdoor krijgen zij als ‘ervaringsdeskundigen’ een directe rol in het formuleren van oplossingen. Wanneer alle deelnemers een gelijkwaardige stem hebben in de

besluitvorming en samen de interventie inrichten, levert dat kwaliteit op en de waardevolle ervaring dat iedereen ertoe doet.

9) Streef naar laagdrempelige toegang
Door samen te werken met partijen uit de eigen gemeenschap van de doelgroep (denk aan buurtcentra) kan de barrière om deel te nemen aan een interventie worden verlaagd. Het creëren van een sociaal ondersteuningsnetwerk is uitermate belangrijk bij het gebruik van digitale technologie. Houdt er wel rekening mee dat het uitgangspunt blijft de autonomie van de deelnemers te ondersteunen en te bevorderen.

10) Creëer bewustzijn over het bestaan van de interventie
Zorg dat de doelgroep weet welke interventies er zijn en of ze in aanmerking komen om mee te doen. Momenteel is zowel de focus in het aanbod als het aanbod zelf versnipperd en is het voor mensen niet altijd duidelijk dat ze in aanmerking komen om bijvoorbeeld een bepaalde cursus te volgen. Nog belangrijker, maak duidelijk wat de interventie oplevert (bijvoorbeeld in termen van de in dit rapport behandelde uitkomsten, punt 3) om mensen in ieder geval te motiveren mee te doen.

11) Evalueer de interventie
Initiatieven die worden genomen dienen aan een evaluatie onderworpen te worden. Informatie over welke initiatieven het meest effectief en efficiënt zijn geweest of over initiatieven die niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd is uitermate nuttig voor de ontwikkeling van (nieuwe) initiatieven en voor het tegengaan van verspillingen. Een gestructureerde aanpak bij het uitvoeren van evaluaties is noodzakelijk (doelgroep, periode, doel, stakeholders, focus, impact, etc.) om de impact vast te kunnen stellen, maar ook om anderen te informeren.

12) Beschouw de interventie als ontwikkeltraject
Deelnemende organisaties en de doelgroep verkrijgen met het uitvoeren van de opgestelde interventie inzichten en doen hierbij nieuwe ervaringen op. Beschouw digitale inclusie als een ontwikkeltraject waarbij een omgeving wordt gecreëerd met voorwaarden, regels en beleid die de voorziene interventies en de gezamenlijke ontwikkeling ervan ondersteunen.

Ter bedenking:

13) Het gebruik van een technologie staat niet op zichzelf
Internet, een app, een platform, een smartphone of welke ‘technologie’ dan ook, het is allemaal onderdeel van een medialandschap waarin mensen diverse analoge en digitale media gebruiken. Digitale inclusie wordt echter gefragmenteerd bestudeerd. Beleidsagenda’s zullen steeds meer een cross-platform benadering moeten hanteren met als uitgangspunt de gemedieerde werkelijkheid waarin de doelgroep verkeert. Hierin wordt een verscheidenheid aan analoge en digitale media gebruikt en bewandelen mensen verschillende ‘paden’3.

14) Nieuwe technologie betekent niet automatisch ‘slimme’ technologie
Technologische ontwikkelingen als kunstmatige intelligentie of slimme apparaten komen met vele beloften. Let erop dat het slimmer worden van technologie niet vanzelf ‘inclusieve’ technologie betekent. Complexiteit, ambigue data en verhoogde risico’s vragen nieuwe aandacht en de nadruk in interventies kan hierdoor verschuiven.