UR 11-203 Beantwoording vragen cie OOS: RoUTe '14+

Route 14+

Begeleidende brief


1.P2. Onderwijsvolume is als één van de criteria meegenomen, met name in het Masteronderwijs. Welk oordeel hebben groepen gekregen die vooral actief zijn in het Ba-onderwijs (en daardoor minder onderzoek kunnen doen) en dat onderwijs goed verzorgen?
A: Als de onderzoekskwaliteit onvoldoende is dan is dat oordeel gegeven. In de scenario’s wordt gekeken naar de mogelijkheden om te investeren in die groepen, daar waar het voor de accreditatie van opleidingen relevant is.

Strategienota

2.P6. Waarom komt het thema leren dat in RoUTe14 expliciet is genoemd niet meer terug in RoUTe14+?
A: Zie pagina 6 van de nota: We maken de relevantie en toepasbaarheid van onze innovaties zichtbaar rond thema’s die een prominente plaats hebben op de nationale en internationale agenda. In RoUTe’14 zijn dit thema’s zoals gezondheid (duurzame) energie, water, veiligheid en leren. De laatste jaren is een belangrijk accent komen te liggen op de thema’s energie en gezondheid. De actualiteit van maatschappelijke thema’s verandert geleidelijk in de tijd. De kern van onze kracht is verankerd in de inhoud: onze speerpunttechnologieën en -disciplines. Vanuit deze inhoud zijn we in staat flexibel in te spelen op de veranderende maatschappelijke agenda en kunnen wij oplossingen vinden voor actuele maatschappelijke thema’s, die variëren in de tijd.


3.P13. Wat zijn de hoge UT-eisen van excellentie binnen onderzoek?
A: Hier heeft de rector uitgebreid antwoord op gegeven in de commissie vergadering. Kern van dat verhaal was dat het per discipline zo verschilt wanneer gesproken kan worden van excellentie. Maar basis uitgangspunt is voor de UT dat bij visitaties 4x een score 4 gehaald moet zijn (=zeer goed). Bij een score van 5 ben je excellent. Maar hoe e.e.a. gewogen wordt hangt ook af van de wetenschappelijke discipline en wat daarbinnen gangbaar is.


4.P13. Welke alternatieven heeft men in gedachten voor onderzoek dat niet binnen de UT past en tot hoe ver is de UT hier bij betrokken?
A: UT is altijd betrokken bij het inzetten van alternatieven voor onderzoek dat niet binnen de UT past en wellicht elders kan worden voortgezet. Het gaat met name om onderzoek dat niet binnen het profiel past maar zich wel zelfstandig kan handhaven op de markt. Eventueel begeleiding door UT van verzelfstandiging of overgang naar andere instelling. Maar zoals het er nu naar uit ziet is dit punt m.i. niet aan de orde en gaat het vooral om het opheffen van leerstoelen.


5.P14. In welke mate is in het nieuwe onderwijsmodel de accreditatie van het onderwijs nog afhankelijk van de verschillende onderzoeksgroepen en hoe veel onderzoeksgroepen zullen hierdoor binnen de faculteit kunnen vallen?
A:Dat is een uitwerkingsvraagstuk die terugkomt in het reorganisatieplan.


6.P15. Wat voor criterium is het kwantitatieve criterium voor onderwijsvolume (bijv. aantal studenten, aantal EC binnen gestelde nominale tijd, aantal FTE voor onderwijs?)
A: Ook hier is tijdens de vergadering door de rector op in gegaan. Maar: zie onderaan pag. 15 van de nota, daar staan de criteria genoemd: het gaat om het aantal gerealiseerde EC’s.

Visitatiescores;

Aantal gerealiseerde promoties;

EC-realisatie;

1e Geldstroom Onderzoek; 2e/3e Geldstroom Onderzoek.

Daarnaast zijn kwalitatieve criteria gedefinieerd, zoals:

Personele situatie (verloop, ontwikkelpotentieel staf, wervingskracht nieuwe medewerkers,..);

Ontwikkelingsfase;

Groeipotentieel;

Verbinding met (regionale) bedrijfsleven en overheid.

7.P17. Groepen die slecht onderzoek doen maar wel belangrijk voor onderwijs zijn, worden ondergebracht bij/samengevoegd met een andere groep. Wat wordt vervolgens bedoeld met “herverdeling van onderwijscapaciteit” en hoezo wordt daardoor het onderwijsbelang afgedekt?
A: Hiermee wordt ervoor gezorgd dat er voldoende capaciteit voor het onderwijs blijft.


P17. Als de meeste groepen uit IMPACT en IBR worden overgeheveld naar de andere onderzoeksinstituten, hoe gaat het CvB er dan voor zorgen dat die instituten voldoende onderlinge samenhang blijven vertonen nu er zo vreemde eenden in de onderzoeksbijt bijkomen (om een nieuwe situatie als nu bij IMPACT te voorkomen)?
A: Dat wordt in de scenario’s duidelijk. En die volgen in het reorganisatieplan. Samenhang is wel een belangrijk uitgangspunt bij de herindeling van groepen.


8.P21. Op welke manier wordt rekening gehouden met het ongewenste effect van meeliftgedrag in de groepsbeoordeling van projecten?

A: Meeliftgedrag heeft twee kanten. Ten eerste is er het risico dat een student credits krijgt waar geen verworven kennis of vaardigheden tegenover staan. Dat probleem kan worden opgelost in de toetsing, zowel in het projectwerk (waar ook individuele beoordeling mogelijk is) als in het frontale onderwijs. Ten tweede is er de schade die een groep kan leiden door het niet meewerken van een lid. De groep heeft hier zelf de eerste verantwoordelijkheid. Iedereen aan boord krijgen en houden is een belangrijke leerervaring. Vervolgens moeten er terugvalopties worden aangeboden door de opleiding. Problemen in de groep moeten bespreekbaar zijn en in het ergste geval moet door de opleiding ingegrepen kunnen worden.


9.P21. Wat is de flexibiliteit die wordt beoogd met het samenstellen van blokken van 15 EC die in zijn geheel gevolgd moeten worden? Kan een student een heel blok niet volgen waardoor er een heel kwartiel geen studie wordt ondernomen of lopen er meerdere modules parallel waardoor er gekozen kan worden voor het volgen van een module die is uitgesmeerd over 2 kwartielen?
A: We hebben gekozen voor voltijdsmodules. Voordelen van parallel programmeren (meer keuzeruimte en de mogelijkheid tijdelijk op halve snelheid te studeren) wegen niet op tegen de nadelen: veel minder roostervrijheid en minder intensief, cq integraal kunnen studeren. Gegeven de tempo-normen en langstudeerdersbeleid is er bijna geen tijd om half te kunnen studeren, nog los van de vraag of het iets is dat we als instelling zouden moeten willen.


10.P29. Heeft het niet programmeren van herkansingen gevolgen voor studenten die een vak niet halen?
A: Onderzoek wijst uit dat meer herkansingen niet leidt tot meer studievoortgang. Het is van belang dat de eerste kans meteen serieus wordt genomen en de voorbereiding optimaal is. Het uitgangspunt is ‘Meedoen is halen’.

11.Waarom worden de financiële beperkingen die opgelegd worden voor het ITC niet meegenomen?
A: Vanwege de bijzondere status en wijze van financieren is ITC buiten de R’14+ exercitie gehouden. Uiteraard wordt er binnen ITC zelf gekeken naar herinrichting van het onderzoek.


12.P36. kosten nieuw opleidingsaanbod. Kosten zijn M€ 7,5, waarvan K€ 800 voor centraal en K€ 250 per major. Dat betekent 27 majors. Het CvB vond de huidige 20 ba-opleidingen al te veel, waarom dan wel 27 majors?
A: Hier is iets mis gegaan in de rekensom. We rekenen vooralsnog met max 22 majors. Deze bedragen zijn alleen genoemd om een beeld te geven van de ordegrootte van de investering. Dit soort afleidingen kunnen er niet aan worden ontleend. Er volgt nog een nadere uitwerking van de financiële consequenties, die ook aan de URaad wordt voorgelegd.

13.P37. Een structurele bijdrage voor UC van M€ 0,5 wordt acceptabel genoemd. Bij 50 / 100 / 150 studenten is dit 10.000,- / 5.000,- / 3.300,- per student per jaar aan investering. Waarom wil het CvB zoveel in deze studenten investeren? Welke beoogde opbrengst staat daar tegenover?
A: de werkelijke financiële gevolgen van het UC volgen in oktober. De meerwaarde van een UC voor de hele instelling, op gebied van reputatie, onderwijsontwikkeling en onderwijskwaliteit, vinden we groot genoeg om er structureel in te investeren. Het is geen extra investering die je moet omrekenen naar de UC-studenten, maar naar de instelling.

14.P37. Doelen van inzet investeringsmiddelen zijn aangegeven. Geeft de huidige volgorde ook de prioriteit weer? En welk percentage van de investering wordt voor welk doel aangewend?
A: De huidige volgorde geeft niet de prioriteit weer en ook is geen % voor verdeling naar welk doel een vaststaand item. Er zijn nog teveel onzekerheden vwb financiering vanuit het Rijk om hier definitief een uitspraak over te doen.