3. Verslag overlegvergadering 2007-12-19

logo Universiteitsraad UT

universiteitsraad

Griffie

Spiegel – kamer 500



Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 08-001

Fax


Datum

24 januari 2008

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 19 december 2007

Vastgesteld op 2008-01-30


Aanwezig:

Leden UR:

Becht, Ferreira Pires, Lodewijks, Meijer (vz), Poorthuis, Possel, Wormeester

College van Bestuur:

Van Ast, Flierman, Zijm

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)

Afwezig:

Brinkman, Hoogerdijk, De Jong, Pol (allen m.k.)

Alle fractieleden van UReka (m.k.): Koet, Landheer, Terpoorten, Vernooij, Vogelzang, Ziehmer




1.Opening en vaststelling agenda

De voorzitter opent om 9.10 uur de vergadering en heet de aanwezigen welkom. Hij meldt dat de UReka-fractie besloten heeft tot een tijdelijke boycot van de Universiteitsraad, omdat vooralsnog geen gehoor is gegeven aan het voorstel van UReka om te komen tot een structuurverandering binnen de UR (aantrekken van een externe voorzitter). Er zijn gesprekken met de fractie gaande. De CC-fractie betreurt het dat deze stap genomen is. Gevolg is dat bij deze UR-vergadering geen quorum aanwezig is. De voorzitter stelt dan ook voor de vergadering te bestempelen als informeel overleg, maar wel de agenda te volgen en bij de diverse punten argumenten te wisselen; officiële besluiten kunnen niet worden genomen.

Het college betreurt het dat binnen de raad geen overstemming bereikt kon worden. Het is van belang dat deze situatie niet al te lang voortduurt. Als de nood aan de man komt is het college bereid de helpende hand te bieden. Het college is bereid deze vergadering te beschouwen als een gesprek zoals dat met elke willekeurige groep binnen de UT zou kunnen plaatsvinden.


De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld.


2.Mededelingen

College:

Personele situatie:

In het kader van de reorganisatie is bij de faculteit CTW een nieuwe directeur benoemd, en wel dhr. M. Janssen.

Begroting: Door ziekteproblematiek bij FEZ is het niet gelukt de begroting tijdig voor deze UR-vergadering gereed te hebben. De planning is dat op 10 januari alle bij de begroting horende stukken aangereikt kunnen worden, zodat bespreking in de eerstvolgende UR-vergadering kan plaatsvinden.

Overigens zal de begroting al wel eerder bij de RvT worden neergelegd, die een oordeel zal uitspreken onder voorbehoud van bespreking met de raad.


Voorzitter:

Model-OER: In commissieverband en met de college-voorzitter is afgesproken dat het model-OER binnen de UR besproken wordt en dat vervolgens het instemmingsrecht van faculteitsraden op de OERS niet wordt aangetast.

Flierman vult aan dat de richtlijnbevoegdheid van het college door de wet zelf al wordt ingeperkt en minimalistisch zal zijn. Het college heeft afspraken gemaakt met de decanen, maar die vormen niet per definitie onderdeel van de richtlijnen. Kortom: het instemmingsrecht heeft geen betrekking op de richtlijnen, wel op de afspraken met de decanen.


3.Verslag van de overlegvergadering van 14 november 2007 (UR 07-395)

Pag. 3, r.19 wijzigen in: “De studenten zijn blij dat er geen avondcolleges zullen worden gegeven zodat er ook ruimte is voor extra-curriculaire activiteiten.”

Aangezien het quorum ontbreekt kan het verslag niet worden vastgesteld.


4.Aanbesteding Catering (UR 07-400, UR 07-419, UR 07-422)

In antwoord op de vragen van de UR in UR 07-422 licht Van Ast toe dat er in een dergelijke aanbestedingsprocedure bepaalde regels gelden t.a.v. de vormgeving waarop men de offerte kan baseren. Bij de selectie blijft voor het college het cateringconcept op de campus wel degelijk het uitgangspunt. De inrichting/apparatuur is van de UT en zal in overleg met de cateraar een zo goed mogelijke plek krijgen; in contracten zullen afspraken gemaakt worden over de omgang ermee, het onderhoud e.d.

Als er ruimten vrijvallen heeft in principe de cateraar de taak om in overleg met de hoofdgebruiker te bezien hoe daarmee om te gaan, of er aanpassingen nodig zijn e.d. Als de cateraar van mening is dat bepaalde zaken niet meer nodig zijn zal getoetst moeten worden of de universiteit het daarmee eens is en of dat bij het concept past; vervolgens komt de inrichting van de ruimte aan de orde.


Over de rol van het personeel is in commissieverband gesproken: voor een kwart telt mee hoe de cateraar daarmee denkt om te gaan. Het college is met het OPUT in gesprek over de positie van het personeel en het Sociaal Plan. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt met name bij het college.


De beoordeling van de offertes gebeurt door de directeur FB en een speciaal daarvoor ingestelde werkgroep en wordt vervolgens aan het college voorgelegd. Zoals in het document aangegeven wordt gekeken naar de economisch meest voordelige aanbieding, echter wel gelegd naast de kwaliteitscriteria (“knock-out criteria”).


Possel merkt op dat de Twente Summer Academy wat moeite heeft met de exclusiviteitsregeling met de huidige catering, omdat de prijzen nogal hoog zijn. Komt er in het nieuwe contract ook een dergelijke exclusiviteitsregeling voor de catering op de hele campus? Zo ja, wat is daarvan de toegevoegde waarde?

Van Ast antwoordt dat de exclusiviteitsregeling blijft gelden zolang er niet voor gekozen wordt het anders te gaan doen. Overigens gelden er ook nu afspraken t.a.v. de catering aan studenten, en die zijn richtinggevend. De exclusiviteit is niet de reden om een catering in stand te houden, maar biedt juist ruimte aan studenten om deels de eigen catering te verzorgen. Verder gaat Van Ast ervan uit dat de Twente Summer Academy een fonds van het college heeft gekregen; als dat niet zo is zou daar eens naar gekeken moeten worden. Aan de gemaakte afspraken zal echter niet getornd worden.


De voorzitter sluit deze bespreking af met de opmerking dat de UR ervan uitgaat dat het eerder afgesproken cateringconcept een beslissingscriterium zal zijn bij de aanbesteding en dat bij de uitbesteding op een nette manier met het personeel zal worden omgegaan.


Gezien het ontbreken van het quorum kan geen formeel besluit worden genomen.


5.Voorstel Revitaliseringsplan gebouw Langezijds (UR 07-401, UR 07-420)

De belangrijkste vraag is volgens de UR hoe de “bewoners” van het gerevitaliseerde Langezijds eruit zullen gaan zien en welke vestigingsvoorwaarden de UT kan stellen.

Van Ast: De eerste stap is een eind op weg, namelijk de oostvleugel van het CT-gebouw in een aantal fasen tot herontwikkeling te brengen. Belangrijk punt is het type bedrijven dat daarbij hoort. Ook de ontwikkeling van het Masterplan vordert goed. Belangrijk punt daarin is de kans die er nu is om Langezijds te herontwikkelen. Het college heeft voorgesteld het gebouw in te brengen, de grond in erfpacht te houden en betrokken te zijn bij het ontwikkelen van het plan met een vorm van zeggenschap. Wat de UT wil is: heel dicht bij Onderzoek & Onderwijs moeten de meest kennisintensieve onderdelen van de bedrijven komen; andere diensten etc. zouden wat verderop in de omgeving ondergebracht kunnen worden. Daarom is het Masterplan hierbij een belangrijke factor. In UR 07-415 staan de vestigingsvoorwaarden en het gewenste type bedrijvigheid duidelijk beschreven. Wat de bedrijvigheid betreft vormen de genoemde categorieën het uitgangspunt voor toelating; de verdere invulling met huurders is aan de rechtspersoon of de verhuur-bv. Natuurlijk blijft de UT wel betrokken. Bijvoorbeeld via voorwaarden, of via de Raad van Toezicht. Het gaat immers om de etalage van de universiteit en het moet blijven passen bij het UT-profiel.


Afgesproken wordt in het concept-UR-besluit bij de overwegingen nog wat scherper het belang van de UT te omschrijven, en een zodanige formulering te kiezen dat duidelijk is dat de vestigingsvoorwaarden een belangrijke rol moeten spelen bij het gunnen van het contract en bij de beslissingen om het project verder te ontwikkelen.


Gezien het ontbreken van het quorum kan geen formeel besluit worden genomen.


6.Uitgangspunten Financieel Verdeelmodel – preadvies UR (UR 07-402

Zoals in UR 07-402 aangegeven wil de UR over een vijftal punten nog graag met het college van gedachten wisselen.

Van Ast wijst erop dat – zoals ook blijkt uit het verslag van de overlegvergadering van 14 november 2007 – er al heel veel is gediscussieerd en gewisseld. UR en college zijn het niet op alle punten eens. Het college heeft laten weten dat een soort van conceptadvies van de UR n.a.v. de in de vergadering benoemde aandachtspunten niet onwelkom zou zijn wat het college betreft. Maar eerst wil het college de uitslag van het geschil tussen UR en college afwachten, zodat ieders positie duidelijk is. Dat zou de goede volgorde zijn.

Voor de begroting 2008 heeft dit verder geen effecten. Een verdeelmodel is gebaseerd op het beleid; daarna komen de begrotingen en moet ervoor gezorgd worden dat de taken uitgevoerd kunnen worden. Dat wil niet zeggen dat er geen criteria nodig zijn voor de verdeling.

Het concept-preadvies van de UR gaat impliciet toch over het beleid, en dat is de reden dat het college het document nu eerst voor kennisgeving aanneemt, totdat er duidelijkheid is gekomen van de Geschillencommissie.


Wormeester kan zich goed voorstellen dat het college eerst de uitkomst van het geschil wil afwachten. Hij stelt dat voor de UR het verdeelmodel wel degelijk een heel beleidsmatig stuk is, waarin helder aangegeven moet worden wat de uitkomst van het gecreëerde beleid is. Het zou dan ook goed zijn daarover bij de behandeling van de begroting een discussie te hebben.


De voorzitter merkt op dat er weliswaar een geschil ligt, maar dat het naar zijn mening toch verstandig zou zijn om in het kader van de besluitvorming die voor begin 2008 gepland staat de inhoudelijke discussie aan te gaan.


Flierman wijst erop dat – in bestuurlijke/procesmatige zin – de essentie van het geschil ligt in de volgende vragen:

Wordt eerst het beleid bepaald en volgt daaruit het verdeelmodel? – Dit is de opvatting van het college.

Of:

Is het verdeelmodel het beleid, en worden daaromheen wat teksten geschreven in de Onderwijsnota? – Dit lijkt het standpunt van de UR te zijn.

Het college zal goede nota nemen van de opmerkingen van de UR. En als in 2008 formeel een voorstel voor een nieuw verdeelmodel wordt voorgelegd, houdt het college uiteraard rekening met wat door de UR is gezegd en zal de UR ook de argumentatie van het college horen.

Bovendien meent Flierman dat dit een zo wezenlijk onderwerp betreft dat het beter is de discussie daarover met de voltallige raad te hebben.


7.Topsportregeling (UR 07-403)

De UR vindt het uitstekend om studenten in dezen te ondersteunen. Maar toch komt het document enigszins vreemd over. Er zijn nu vier mensen waarvoor de UT een uitzondering wil maken. Is het niet logischer om ervoor te kiezen die vier mensen te ondersteunen zonder de regeling aan te passen, en dit te beschouwen als een uitzondering op de regeling in de aanloop naar de Olympische Spelen?

Flierman reageert met de opmerking dat ook het college er zo mee om wil gaan. De begeleidende brief spreekt over instemming door de UR, maar na overleg tussen collegevoorzitter en UR-voorzitter is ervoor gekozen het punt alleen ter bespreking voor te leggen (zoals ook op de agenda staat). Waar het om gaat is de betrokkenen te ondersteunen op weg naar Peking. Maar het wordt niet uitgesloten dat wellicht toch een keer de wens ontstaat om de regeling op te rekken door de periode van ondersteuning te verlengen – als dat het geval is zal de gebruikelijke procedure gevolgd worden.


De voorzitter concludeert dat binnen de beleidsruimte van het college de regeling tijdelijk wordt opgerekt; daarmee hoeft dus niet de instemmingsvraag beantwoord te worden.


8.Voortgang 3TU-proces

Er valt geen nieuws te melden, aldus Flierman. Het proces loopt goed. De samenleving kijkt er nog altijd met grote belangstelling naar.


Aan de UR is beloofd inzicht te verschaffen in de instroom van studenten en de invloed die de 3TU-vorming daarop heeft gehad. Een notitie volgt op korte termijn.


9.Schriftelijke rondvraagpunten (UR 07-421)

In UR 07-421 worden enkele vragen geformuleerd m.b.t. het toelatingsbeleid ten aanzien van studenten uit Iran. In reactie daarop wijst Flierman erop dat de Nederlandse overheid er ook zelf nog niet helemaal uit is hoe dit beleid verder uitgewerkt moet worden. De UT wil de uitkomst daarvan afwachten.

Op dit moment krijgen veel studenten een visum, waarbij de instelling moet verklaren dat de studenten niet in aanraking zullen komen met de ontwikkeling van mogelijk gevaarlijke technologie. De UT geeft zo’n verklaring niet af. Immers, een student die zich inschrijft heeft wettelijk het recht alle vakken te volgen die hem of haar interesseren. Bovendien hecht de UT er grote waarde aan een open campus te kunnen zijn waar studenten zich kunnen ontwikkelen op de manier zoals zij dat willen. De UT biedt weliswaar geen specifieke opleidingen die gericht zijn op het maken van wapens, maar ook andere onderdelen spelen een rol en die worden hier wel onderwezen. In 3TU-verband is afgesproken dezelfde lijn te volgen – de TUD streeft ernaar zich in die zin te gaan aanpassen aan het beleid van TUE en UT.

Wat reeds aanwezige Iraanse studenten danwel medewerkers betreft is er nog geen standpunt bepaald. De TUE heeft al wel een inventarisatie gemaakt, de UT nog niet – het gaat nu alleen over studenten die op dit moment een visum aanvragen.


10.Algemene gang van zaken – Notitie “OnderneemUT”

Het eindrapport van de denktank Omgevingsverkenning, getiteld “OnderneemUT”, bevat geen echt nieuwe thematiek, aldus Flierman, maar moet vooral gezien worden als een soort “wake-up call” – er zijn zaken waar echt iets mee gedaan moet worden. Denk aan het onderwijsbeleid: de UT is niet meer traditioneel vooraanstaand.

Voor personeel geldt hetzelfde; het is heel moeilijk, zo blijkt steeds meer, om vacatures opgevuld te krijgen – dat loopt van aio’s tot hoogleraren. Daarmee komt de UT niet voldoende aan haar primaire taak toe. Overigens is dat niet specifiek Twents. Maar de UT zal daarin wel een stapje harder moeten lopen, want de Randstad heeft van nature al een grotere aanloop van studenten en personeel.

Het college is verder van mening dat het thema dat betrekking heeft op hoe de UT zich verhoudt tot de regio nog wel eens wat explicieter benoemd mag worden.


Discussie:

Thema 1 – Profilering van de UT:

Ferreira Pires: De UR heeft de indruk dat de UT moeilijk kan kiezen. De universiteit had in eerste instantie twee kernen: techniek en maatschappij. Nu is er een derde bijgekomen: de medische tak. Met andere woorden: in plaats van te kiezen wordt er uitgebreid. De UT is een verzameling van onderzoeksgroepen, en daarmee is de profilering minder duidelijk geworden.

Flierman merkt op dat de UT ook een beetje door haar eigen geschiedenis aan het worstelen is geweest met haar profiel; dat komt omdat ze meerdere grote disciplines/domeinen heeft. Van oudsher is de UT een tweekernen-universiteit, en op dit moment wordt opnieuw een poging gedaan om een profiel te bepalen waarmee de UT een tijdlang vooruit kan. Het college zal daar in de nieuwjaarsbijeenkomst wat uitvoeriger bij stilstaan. Het streven is veel nadrukkelijker weer de verbinding tussen techniek en maatschappijwetenschappen op te zoeken – ze zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ook het medische domein is in toenemende mate verweven. Je zou kunnen zeggen: de UT verbindt technologie aan science en medical.

De discussie over de nadere uitwerking van het profiel zal de komende maanden volop gevoerd moeten worden, op de hele campus; het college daagt iedereen uit een inbreng te leveren. Uiteindelijk moet het resultaat zijn dat de UT tegen het einde van het jaar een nieuw Instellingsplan heeft dat aangeeft waar het in de komende tijd naar toe gaat.


Thema 6 – Modern personeelsbeleid:

Poorthuis: De UR heeft eerder al aangegeven voor welke problemen er naar zijn mening oplossingen moeten komen. Zo vraagt met name de leeftijdsopbouw onmiddellijke aandacht. Heel belangrijk is ook dat de maakbaarheid van onderzoek en personeel heel dicht bij elkaar ligt – de kern is: hoe krijgen we al die excellente mensen naar Twente? Ook in de breedte moet gezorgd worden dat het personeelsbeleid zich richt op kwaliteit.

Flierman: Ook het college beseft dat er een probleem is, en zal dan ook niet afwachten wat er uit de discussie komt. Er wordt momenteel al geschreven aan een nota personeelsbeleid, waarin het aantrekken van goed personeel een van de majeure thema’s is dat acuut verder opgepakt dient te worden. Er is overigens niet één oplossing; daarom moet er ook discussie gevoerd worden over hoe om te gaan met studenten uit het buitenland, en met aio’s. Het is inderdaad zo dat de aanwezigheid van toptalent ook weer anderen aantrekt, dus moet de universiteit zuinig zijn op haar toptalent. Dat zou kunnen betekenen dat dat toptalent de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen. Er zullen criteria ontwikkeld moeten worden op basis waarvan keuzes gemaakt gaan worden. Daar hangt natuurlijk wel een prijskaartje aan, en dat is dan ook nog wel een issue – je kunt bijvoorbeeld niet zo maar de CAO overboord zetten.

Zijm vult aan dat er geen vrees hoeft te zijn dat de UT van plan is water bij de wijn te doen waar het om kwaliteit gaat. Wel is het zo dat het de bedoeling is op een aantal specifieke gebieden keuzes te maken en daar te excelleren. Over hoe dat precies moet, moet de discussie gevoerd worden. De uitkomst van het keuzeproces zal mede bepalend zijn voor de mensen die naar de UT komen.

Volgens Wormeester zal het vooral gaan om de keuze van opleidingen die de UT wil hebben; dat bepaalt voor een groot deel het onderzoek dat de universiteit wil gaan doen. Ook is het heel belangrijk dat er ruimte is om mensen erin te laten passen waarvan verwacht wordt dat zij zullen excelleren. Flierman is het er niet mee eens dat opleidingen bepalend zijn voor het onderzoek. Er is sprake van een zekere verwevenheid – het kan ook best andersom. Er is een bestaande situatie, en het zal blijken dat opleidingen en onderzoekprogramma’s meer naar elkaar toe gaan groeien. Onderzoeksbeleid laat zich niet van bovenaf maken; daarvoor moeten goede mensen aangetrokken worden. Aan de andere kant zal ook steeds de vraag gesteld moeten worden of er voldoende ruimte en geld beschikbaar is.


Thema 2 – Kwaliteit van onderwijs:

Possel: Omdat de notitie is geschreven door vijf hoogleraren mist hij hier en daar de visie van studenten. Hij zou dan ook graag een soort subthema willen toevoegen: Studie- en studentbegeleiding.

Docenten dienen op de hoogte te zijn van het onderwijsprogramma en ze moeten de vormgeving van dat programma echt kunnen beïnvloeden. Dat laatste lukt vaak niet door de tijd die dat vraagt en de administratieve rompslomp.

De UT wil groeien qua aantal studenten en wil weer tot de top 3 van kwaliteit van onderwijs behoren. Dat gekoppeld aan de twee fasen laat zien dat in de tweede fase een soort diversificatie optreedt met name in het wiskundeonderwijs. Studenten komen met verschillende niveaus de universiteit binnen; dat vraagt om aanpassing in programma’s en om meer individuele studentbegeleiding. Een goede student moet gewezen worden op extra mogelijkheden die er zijn. Kortom: probeer het maximale uit elke student te halen.

Zijm wijst erop dat nadrukkelijk àlle geledingen binnen de universiteit bij de discussie in de komende maanden betrokken zullen worden, ook de studenten en de studentgeledingen.

Inderdaad wil de UT groeien naar 10.000 studenten, en streven naar een plek in de top 3. Ook het college beseft dat daar een zekere spanning in zit en heeft daar zeker aandacht voor. De Onderwijsnota bevat bijvoorbeeld een expliciet onderdeel over eindcompetenties en over het feit dat de programma’s dienen aan te sluiten op de eindcompetenties. Ook schrijft de Onderwijsnota over studie- en studentbegeleiding. Er wordt dus wel degelijk nagedacht over maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs te versterken.


Tot slot merkt de voorzitter op het te betreuren dat UReka niet aanwezig is om haar inbreng te geven. De thema’s die de CC-fractie wil selecteren als thema’s waarop met name beleid gemaakt zou moeten worden, zijn:

Kiezen (profiel)

Onderwijs

Personeelsbeleid

Het UT-gevoel.


11.Rondvraag

Poorthuis: Enige tijd geleden heeft de UR een voorstel aan het college gestuurd over de bezetting van de dienstraden voor de Bibliotheek en ICTS. Wat is daarmee gedaan?

Van Ast belooft dat na te gaan.


De voorzitter informeert naar het beleid inzake het aanstellen van beurspromovendi. Het lijkt alsof de UT actief mensen gaat werven om als beurspromovendi naar de UT te komen. Hij doelt daarbij met name op de pilot die bij EWI wordt gestart, waarbij binnen de faculteit is gezegd dat het de bedoeling is voor het hele traject van 2+3 = 5 jaar mensen aan te stellen als beurspromovendus. Is dat bewust beleid van het college of gaat het hier om een invulling die EWI er zelf aan geeft?

Flierman zegt niet precies te weten welke invulling de faculteit kiest. Wat hier gebeurt is niet zozeer gebaseerd op collegebeleid, maar op subsidiemogelijkheden vanuit het ministerie. In algemene zin is het zo dat er een notitie in voorbereiding is over promotiestudenten; daarin staat ook dat het niet de intentie van de UT is om beurzen uit te gaan geven voor promovendi.

Zijm legt uit dat EWI bezig is met een vijfjarig experiment, waarbij de afstudeerfase veelal niet extern maar in het eigen laboratorium zal plaatsvinden. Dat laat onverlet dat de opleiding zodanig moet zijn dat, mocht onverhoopt besloten worden niet door te gaan met de promotie van een betrokkene, het werk wel leidt tot een volwaardig masterdiploma voor de periode van twee jaar.

De voorzitter is met name benieuwd naar de rechtspositionele randvoorwaarden; hij heeft de indruk dat EWI de betrokkenen als beurspromovendus wil aanstellen in de laatste drie jaar. Zijm stelt dat het niet de bedoeling is op grote schaal aio’s te vervangen door beurspromovendi. Wel kan met dit traject vroegtijdig gepreludeerd worden op een vervolgtraject. Maar dat zal niet noodzakelijkerwijs voor de volle vijf jaar een beurstraject zijn. De laatste drie jaren zouden ook gefinancierd kunnen worden door een extern project.


Uiteindelijk gaat het volgens Wormeester om de vraag wat er gebeurt als het niet lukt het project af te maken. Als iemand het mastertraject afsluit, hoe wordt dan de financiering geregeld? Moet de UT dan een aio-plaats aanbieden? Kortom: gaat de UT als zelfstandige organisatie mensen aanstellen als beurspromovendus?

Flierman merkt op in z’n algemeenheid al een antwoord te hebben gegeven. En dat er zo af en toe, met wederzijds goedvinden, een experiment plaatsvindt hoeft dan geen probleem te zijn.

Een verdere discussie gaat deze rondvraag te boven, aldus Flierman.


Flierman zegt te hopen dat het gesprek met UReka tot een goede uitkomst leidt. Mocht dat niet lukken, dan is het college bereid te kijken op welke manier het behulpzaam kan zijn.


11.Sluiting

Om 12.35 uur sluit de voorzitter de vergadering.


*****