Promotiestudenten aan de UT

Versie 7 februari 2008




Inhoudsopgave:

Promotiestudenten aan de UT 1

Inhoudsopgave: 1

Inleiding 2

De promotiestudent 3

Andere promotietrajecten 5

De promotiemedewerker 5

De buitenpromovendus 5

Varianten op de aangegeven rechtsvormen 6

Landelijke ontwikkelingen m.b.t. de promotiestudent 7

Lokale ontwikkelingen m.b.t. de promotiestudent 7

Praktische maatregelen die van belang zijn bij de promotiestudent 8





















Inleiding


De Universiteit Twente kent een aantal rechtsvormen waarbinnen iemand een promotietraject kan uitvoeren. In deze notitie is de rechtsvorm ‘promotiestudent’ - als (nieuwe) vorm naast andere promotievormen - beschreven. Aan de orde komen de (on)mogelijkheden ten aanzien van de status van promovendi: In welke situaties dient een promovendus de status van medewerker te hebben en wanneer is een status als student toegestaan. De notitie geeft een aantal praktische maatregelen en aandachtspunten rond de invulling van het promotietraject in afwachting van landelijke ontwikkelingen en wetswijzigingen.

Deze notitie is overigens niet bedoeld om de bestaande promotievormen – de promovendus als medewerker en de buitenpromovendus – te verdringen of te vervangen. Het onderscheid tussen de verschillende vormen is ook niet altijd even scherp, er bestaan grijze gebieden.

In Nederland is het gebruik dat promovendi worden aangesteld als medewerker met de daarbij behorende rechtspositie en salaris. Dit in tegenstelling tot andere landen waar promovendi de status van student (PhD-student) hebben. De verregaande internationalisering maar ook de opzet van allerlei (Europese en Niet-Europese) beurzenprogramma’s heeft tot gevolg dat er ook in Nederland steeds vaker promovendi werkzaam zijn met de status van student. De internationale herkenbaarheid van de rechtsvorm promotiestudent (PhD-student) werkt als een voordeel. Omdat er een groot aantal buitenlandse studenten is dat als PhD-student een promotie wil doen, moet de UT aan die onderwijsbehoefte voldoen.
Aansluiting bij het Angelsaksische systeem is wenselijk en noodzakelijk, mede in het kader van het Bolognaproces: de Verklaring van Bologna vormt het uitgangspunt van het zogenaamde Bolognaproces. Doel van dit proces is een stelsel van gemakkelijk "leesbare" en vergelijkbare academische graden in te voeren, de mobiliteit onder studenten, docenten en wetenschappelijke onderzoekers te bevorderen, de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen en het hoger onderwijs een Europese dimensie te geven. Dit alles moet in 2010 rond zijn.

Zowel vanuit de promovendi, vanuit een maatschappelijke behoefte als ook in het kader van het Bologna-proces is differentiatie in promotietrajecten gewenst. Na afloop van een promotietraject vindt ongeveer 35% van de gepromoveerden een baan binnen de universiteit en onderzoeksorganisaties, 65% daarbuiten. Het is daarom goed om hier al tijdens de promotie rekening mee te houden door de promovendi ook te kwalificeren voor niet-onderzoeksfuncties. Daarmee ontstaat een breder carrièreperspectief dat niet uitsluitend op een wetenschappelijke loopbaan gericht is.
Er zijn ook mensen die al een baan hebben en daarnaast willen promoveren, al dan niet in een praktijkgericht en op maat gesneden traject. Verwacht kan worden dat verschillende groepen die in het kader van life-long-learning geïnteresseerd zijn in een promotietraject hiermee geaccommodeerd kunnen worden.

Het huidige onderzoek dat door promovendi wordt uitgevoerd bestaat voor een groot deel uit onderzoek binnen lopende programma’s, waarbij duidelijke outputdoelen (deliverables) worden gesteld. De ruimte voor volkomen vrij fundamenteel onderzoek is hierdoor ingeperkt. Promotietrajecten waarin meer vrijheid wordt gecreëerd voor fundamenteel onderzoek zijn daarnaast gewenst.

Ten slotte is variatie van promotietrajecten gewenst nu het Ministerie heeft uitgesproken dat er meer onderzoek noodzakelijk is. In een situatie waarin de financiële middelen beperkt zijn, dient gezocht te worden naar alternatieven.


Samenvattend: Er is een aantal argumenten dat het noodzakelijk maakt nieuwe variaties en rechtsvormen te introduceren of te bevorderen voor promotietrajecten.


De promotiestudent


Op dit moment kent de UT voornamelijk promovendi met een medewerkerstatus. Deze promovendi hebben een aanstelling (UFO-Indeling Promovendus, soms Onderzoeker) en daarbij behorende arbeidsvoorwaarden (salaris, vakantiegeld, eindejaarsuitkering), betalen loonbelasting en premies ten behoeve van de opbouw van sociale zekerheden, zoals pensioen en WW.

In bepaalde situaties is het mogelijk een promotie niet als medewerker maar als student uit te voeren.

Deze situaties doen zich voor bij bepaalde promovendi met een beurs van WOTRO, NWO, NUFFIC, of buitenlandse organisaties. De beurs wordt ofwel rechtstreeks ofwel via het International Office van de UT betaald aan de promotiestudenten.

Die situaties kenmerken zich door de volgende punten:


Status van de activiteiten
Om voldoende aannemelijk te maken dat er geen sprake is van arbeid en gezagsverhouding, dient een overeenkomst met de promotiestudent (ten minste) te voldoen aan de volgende voorwaarden:

Er kan geen prestatie van de promovendus worden afgedwongen;

de promovendus wordt niet betrokken bij universitaire arbeid, zoals het geven van onderwijs;

er bestaat geen verplichting tot betaling van financiële vergoeding. De vergoeding is niet afhankelijk van prestaties, aard en hoeveelheid te verrichten werk;

er is geen sprake van een werkplek, arbeidstijden, aanwezigheidsplicht of doorbetaling bij ziekte;

er is uitsluitend sprake van een (onderwijskundige) relatie zoals die tussen student en docent bestaat;

er is geen sprake van voorwaarden die gelijkgesteld kunnen worden met secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals reiskostenvergoeding, ouderschapsverlof, doorbetaling bij ziekte of loopbaanbeleid.


Bij de promotiemedewerker heeft de promotor de bevoegdheid om aanwijzingen te geven. Uit het bovenstaande volgt dat dit bij een studentstatus feitelijk zal moeten veranderen om elk vermoeden tot het bestaan van een gezagsrelatie te kunnen weerleggen. Dit betekent dat er geen sprake mag zijn van werkdisciplinaire instructies zoals die voorkomen bij beoordelings- en jaargesprekken. Wel is er sprake van werkinhoudelijke instructies en toetsing van de voortgang van de promotieopleiding, overeenkomend met die van een docent-student relatie. De promotiestudent is vrij in het volgen maar ook in het stoppen van de studie. De promovendus is vrij in de keuze van het onderwerp, aanpak, tijdsindeling etc. en zelf verantwoordelijk voor het eindresultaat. Het onderwerp dient te passen binnen de opleidingsbehoefte van de student en hoeft niet per se te passen binnen het onderzoeksbeleid van de faculteit. De promovendus is ook vrij om uiteindelijk bij een andere universiteit te promoveren. Tenslotte blijft ook het intellectueel eigendom bij de promovendus. Er kan door deze vrijheid meer ruimte ontstaan om aandacht te besteden aan fundamenteel onderzoek.

Dit betekent dat de opdrachtgever (dat kan de universiteit of een externe opdrachtgever zijn) - bijvoorbeeld bij ziekte of vertrek van de student – zelf de risicodrager is. De promotiestudent woont een vergadering bij om kennis op te doen en afspraken met de begeleider te maken omtrent de verdere opleiding, maar niet om werkafspraken met anderen te maken. Deze situatie is hierdoor niet altijd mogelijk in extern gefinancierde projecten (2e en 3e geldstroom), tenzij de verantwoordelijkheid of het risico uitdrukkelijk bij de opdrachtgever (de financier) wordt gelegd.


De promotiestudent kan geen andere werkzaamheden worden opgedragen. Deze mag niet worden betrokken bij universitaire arbeid, zoals het geven van onderwijs. Er is geen sprake van activiteiten in het kader van loopbaanbeleid. Er kan sprake zijn van een werkplek i.v.m. gezamenlijke activiteiten, gebruik computer, laboratoriumfaciliteiten en overlegvormen met begeleider. Er zijn echter geen afspraken ten aanzien van arbeidstijden, aanwezigheidsplicht of doorbetaling bij ziekte. Eventueel is een aparte aanstelling als student-assistent mogelijk. De omvang daarvan is voor buitenlandse studenten beperkt tot 8 uur (IND-eis).


Status van de relatie met de begeleider
De relatie met de begeleider is te beschouwen als een student-docent-relatie (onderwijskundige relatie). Alles dient in het teken te staan van de opleiding. Alle opdrachten die worden gegeven dienen te worden beschouwd in dat licht. Er kan geen prestatie worden afgedwongen.

Status van de promovendus
Promovendi met studentstatus zijn ingeschreven als student en betalen collegegeld. Ze vallen daarmee niet onder de CAO NU.


Status van het inkomen
Promotiestudenten ontvangen een beurs van externe instanties of van de universiteit.
De beurs is niet afhankelijk van prestaties, aard en hoeveelheid te verrichten werk door de student.
Er is geen sprake van voorwaarden die gelijkgesteld kunnen worden met secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals reiskostenvergoeding, ouderschapsverlof, doorbetaling bij ziekte of loopbaanbeleid, etc.


Andere promotietrajecten


De meest toegepaste rechtsvorm blijft die van de promotiemedewerker. De promotiestudent is in veel gevallen geen goed alternatief. Met name de bètafaculteiten op de UT hebben door de arbeidsmarktsituatie nu al problemen met de werving van goede promovendi en zijn daardoor vooral aangewezen op buitenlandse promovendi (dat geldt in deze sector overigens niet allen voor de faculteiten, ook voor de industrie). Voor deze faculteiten geldt overigens dat de strijd met het bedrijfsleven op de arbeidsmarkt niet in financiële zin is te winnen. De promotiestudent is dan ook maar in beperkte situaties voor deze faculteiten interessant. De promotiemedewerker blijft hier de meest gebruikelijke rechtsvorm.


De promotiemedewerker

Status van de activiteiten:
De activiteiten worden – al dan niet vanuit een project met (externe) financiers – uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de universiteit. De universiteit is – bijvoorbeeld bij ziekte of vertrek van de medewerker – dan ook de risicodrager en dient contractverplichtingen (deliverables) na te komen naar eventuele derden.
Er is in principe geen vrijheid in de keuze van het promotieonderwerp. Het onderwerp dient te passen binnen het onderzoeksbeleid van de faculteit.
De medewerker kan ook andere werkzaamheden (bijv. onderwijs) worden opgedragen.
Er kan sprake zijn van loopbaanbeleid, waarbij activiteiten worden gericht op verdere loopbaan. Het kan dan gaan om activiteiten gericht op niet-onderzoeksfuncties na afloop, stages, extra opleiding, extra accent op onderwijswerkzaamheden, etc.

Status van de relatie met de begeleider:
Er is sprake van een hiërarchische relatie naar de begeleider. De begeleider/leidinggevende geeft opdrachten en werkinstructies. Er zijn instructies rond aanwezigheid, etc.

Status van de promovendus
Promovendi met medewerkerstatus hebben een aanstelling en vallen onder de CAO NU.


Status van het inkomen:
De medewerker ontvangt salaris, betaalt belasting en sociale premies en bouwt derhalve sociale zekerheden op.

De buitenpromovendus

Naast de promotiestudent en de promotiemedewerker bestaat er nog een groep van buitenpromovendi. Buitenpromovendi zijn niet in dienst van de UT. Men promoveert aan de UT vaak vanuit hun functie elders. Dit kan voor de volle omvang van die functie zijn (zoals de Onderzoeker in Opleiding van FOM, GTI en TNO), maar ook in deeltijd naast hun functie elders (zoals Saxion-docenten). Verschillende groepen zijn in het kader van life-long-learning geïnteresseerd in een promotietraject. Deze promovendi kunnen via een nulaanstelling als medewerker (Personeel Niet in dienst UT) worden aangesteld.

Verder bestaat er de sandwichconstructie. Hierbij komt de promovendus slechts van tijd tot tijd (of gedurende een kort deel van de promotietijd, bijvoorbeeld 3 maanden) naar de UT. De promotie zelf vindt uiteraard aan de UT plaats. De promotiestudent wordt begeleid vanuit zowel de UT als van buiten de UT (al dan niet in het buitenland).


Het onderzoek van buitenpromovendi kan wel of niet ingebed zijn in de onderzoeksprogramma’s van een onderzoeksschool of –instituut van de universiteit.

Ingebed onderzoek door buitenpromovendi kan plaatsvinden door mensen die bij de UT promoveren vanuit een aanstelling bij een bedrijf, TNO, GTI of TNO. Een nieuwe variant hiervan is het promoveren van HBO-docenten aan de UT. Zowel Saxion als Windesheim heeft hiervoor hun belangstelling getoond. Dit is goed voor het kennisniveau van de hogescholen. Een voorwaarde hierbij is dat docenten die een promotie aan de UT nastreven, aanhaken bij de bestaande onderzoekslijnen van de UT. Vooraf moeten duidelijke eisen worden gesteld aan de kandidaten. Bij voorkeur is de UT-promotor al betrokken bij de selectie van de kandidaten. De promovendi worden bij voorkeur vanaf het begin van het promotietraject door de UT begeleid. De promovendi dienen genoeg tijd voor hun onderzoek beschikbaar te hebben. Dat is een probleem, vooral omdat HBO-docenten het onderzoek parttime doen, 2 of 3 dagen per week, gedurende een periode van een jaar of vier. Hierbij komt dat het bij experimenteel technisch onderzoek een nadeel is als de promovendus slechts parttime aanwezig kan zijn.




Niet ingebed onderzoek door buitenpromovendi kan aan de orde zijn indien er sprake is van promoties op eigen initiatief (in eigen vrije tijd of vanuit een aanstelling elders). Er is dan alleen een persoonlijke band met de promotor. De opleiding en begeleiding kunnen daardoor in het nauw raken. Een sterkere inbedding bij faculteiten en onderzoekscholen is echter niet wenselijk omdat het onderzoeksbeleid van de universiteit zich niet primair richt op (toevallige) buitenpromovendi. Het onderzoek is veelal goed gerelateerd aan de praktijk, maar de buitenpromovendus heeft niet altijd voldoende distantie van zijn onderwerp. De kwaliteit van deze proefschriften is niet in alle gevallen goed gewaarborgd. Er moeten waarborgen worden ingebouwd voor opleiding en begeleiding. Intervisiegroepen zijn hier een optie.

Varianten op de aangegeven rechtsvormen

Master-PhD trajecten voor studenten van buiten de EU met UT-beurs.
Studenten beginnen in dit traject gedurende de master-fase (2 jaar) al met het promotietraject. Het promotietraject duurt daardoor maar 3 jaar. Aan de RUG (umcg) wordt dit ook voor Nederlanders toegepast. De opleiding tot (tand)arts kan daar gecombineerd worden met een promotieonderzoek.

Men dient zuiver te houden wat onder de Master-fase valt en wat onder de PhD-fase. Een voorwaarde om de kwaliteit van deze promoties te kunnen handhaven kan zijn dat de gevolgde master een onderzoeksmaster moet zijn en dat de inhoud van beide deeltrajecten (master en PhD) goed op elkaar afgestemd is. Dat zou het beste mogelijk zijn als beide trajecten in één organisatorisch verband, zoals een Graduate School, zouden zijn ondergebracht.
Binnen de UT is bij EWI een proefproject gestart. Tweejarige master-studenten krijgen na afloop de mogelijkheid in drie tot 3.5 jaar te promoveren, waarbij men aansluitend aan de master-fase wordt aangesteld als medewerker.

Er moet in deze situatie een duidelijk onderscheid in het PhD-traject zijn in vergelijking tot de normale promotiemedewerkers. Dat onderscheid moet erin liggen dat de eerste stappen in het PhD-traject onder begeleiding van docenten plaatsvinden.
Deze variant heeft als voordeel dat buitenlands talent gemakkelijk kan worden aangetrokken.


Duale promoties
Verschillende promovendi zijn een deel van de tijd in dienst bij de UT. Een ‘’sandwich-promotie’’ bestaat uit afwisselend een promotietraject en werk. Via het Casimir-programma vinden duale promoties plaats en doen onderzoekers uit het bedrijfsleven onderzoek aan de UT. Mobiliteit in de vorm van uitwisseling van werknemers tussen het private en publieke werkterrein bevordert de wisselwerking tussen academie en samenleving.

Oriëntatie op niet-onderzoeksgerichte functies binnen de rechtsvorm promotiemedewerker.
Thans vindt zoals aangegeven ongeveer 35% van de gepromoveerden een baan binnen een universiteit of onderzoeksorganisatie. De meerderheid, ongeveer 65%, vindt daarbuiten een baan. Het is daarom goed om hier al tijdens de promotie rekening mee te houden door de promovendi ook te kwalificeren voor niet-onderzoeksfuncties. Daarmee ontstaat een breder carrièreperspectief dat niet uitsluitend op een wetenschappelijke loopbaan is gericht. Indien gewenst kan een grotere oriëntatie op niet-onderzoeksgerichte functies worden ingebouwd door een deel van de tijd te besteden aan scholing of andere bezigheden gericht op de voorbereiding naar een niet-onderzoeksfunctie. Te denken valt hierbij aan het bezoeken van bedrijvendagen, het volgen van colleges in de sfeer van management en/of projectleiding, e.d. De tijdsbesteding is in de orde van grootte van 4-8 uur per week. Men kan hiervoor compensatie krijgen in de vorm van een verlenging van de aanstelling voor 4 maanden.

Een andere optie is om deze promovendi vrij te stellen van onderwijswerkzaamheden of het bieden van een stage tijdens het promotietraject.
Een extra accent op onderwijswerkzaamheden kan juist wenselijk zijn als men een loopbaan als docent in het onderwijs ambieert. Hierdoor wordt de functie van promovendi aantrekkelijker, ook voor hen die voor aanvang al weten geen onderzoeksfunctie op termijn te ambiëren.


Landelijke ontwikkelingen m.b.t. de promotiestudent


De promotiestudent is landelijk in discussie (zie ook de notitie “ de Promotiestudent”, VSNU AB 180.06). Dit zou kunnen leiden tot een wettelijke grondslag voor de promotiestudent en oplossing van de juridische en fiscale problemen die nu nog voor de promotiestudent gelden.


De wetgeving legt veel beperkingen op aan de status van de promovendus en de vormgeving van de opleiding of het promotietraject. Deze zal niet alleen de overeenkomst beoordelen maar ook de feitelijke situatie.


De afgelopen vijftien jaar heeft een aantal universiteiten geëxperimenteerd met het fenomeen beurspromovendus. Bij nagenoeg al deze pogingen was er vooraf een goedkeuring van het UWV en de fiscus. De feitelijke situatie was soms anders. De promovendi wisten in alle situaties bij de rechter aan te tonen dat de feiten niet in overeenstemming waren met hetgeen in de overeenkomst was vastgelegd.


De laatste ontwikkeling op dit punt die vermeldenswaardig is, is het feit dat de RUG haar voornemen de promotiestudent in te voeren eind 2006 heeft uitgesteld om alles nog eens goed te checken. Dit omdat de belastingdienst weliswaar het meest van het op papier geformuleerde beleid goed vond, maar de uitvoering hiervan de doorslag moet geven of iemand werknemer is of niet.
Ook is een landelijke discussie over deze optie ontstaan.
Gezien het feit dat de belastinginspecteur toch vaak van geval tot geval een uitspraak wenst te doen, en dit kennelijk per regio weer verschillend uitpakt, is afstemming met de belastinginspecteur onvermijdelijk.


Lokale ontwikkelingen m.b.t. de promotiestudent


Er is een groeiend aantal promovendi dat hetzij rechtstreeks een beurs ontvangt van een subsidieverstrekker hetzij via de UT (subsidieprogramma’s Nederlandse overheid). Bij verstrekking door de UT dient de fiscus goedkeuring te verlenen, deze is hierin zeer terughoudend. Daarbij komt dat landelijk de fiscus ook verschillend met deze materie om gaat.

Veel (buitenlandse) onderzoekers komen met een beurs/fellowship van hun thuisuniversiteit, thuisland, OCW (Huygens), de KNAW, de EU (Marie Curie) of een andere geldgever aan de UT onderzoek verrichten en promoveren.
In gevallen waar de beurs niet rechtstreeks wordt uitbetaald aan de betreffende persoon maar aan de UT, betreft het niet langer een buitenpromovendus. In die gevallen dient de persoon als medewerker te worden aangesteld. Een voorbeeld hiervan is de Marie-Curie-fellow. Niet de promovendus maar de UT ontvangt hier de EU-beurs. De fiscus heeft bepaald dat de promovendus in dat geval een normaal dienstverband als medewerker dient te krijgen, onder inhouding van de normale sociale premies en met betaling van inkomstenbelasting.

In uitzonderingsgevallen kan - na goedkeuring door de fiscus - sprake zijn van het uitbetalen van een beurs aan de promovendus als student. Per situatie dient bepaald te worden of er sprake is van een promotietraject als student of als medewerker.



Praktische maatregelen die van belang zijn bij de promotiestudent


Er dient een aantal maatregelen genomen te worden om de rechtsvorm van promotiestudent toe te kunnen passen. De belangrijkste is dat voor elke (soort van) phd-student vooraf goedgekeurd dient te zijn door de belastingdienst om claims achteraf te voorkomen, een en ander in overleg met, en na toetsing door, het International Office (IO), de Centrale Studentenadministratie (CSA) en de concerndirectie Personeel, Arbeid en Organisatie (PA&O). De toetsing behelst de juridische en fiscale aspecten, maar ook de aspecten ten aanzien van de verblijfsstatus van de promovendus. De toetsing kan zowel individuele situaties betreffen als groepen van promovendi. De promotiemedewerker hoeft niet nader getoetst te worden.

Deze toetsing kan worden uitgevoerd door een op te zetten Toetsingscommissie Promovendi. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de dienst IO, CSA en PA&O, alsmede één of twee gerenommeerde UT-wetenschappers. De commissie voorkomt risicovolle of illegale situaties zoals die nu voor (kunnen) komen.

Te nemen acties:
Het College besluit een Toetsingscommissie Promovendi samen te stellen. De toetsingscommissie bestaat uit vertegenwoordigers vanuit het International Office (IO), de Centrale Studentenadministratie (CSA), de concerndirectie Personeel, Arbeid en Organisatie (PA&O) en één of twee gerenommeerde UT-wetenschappers. De commissie heeft als taak in voorkomende gevallen een toetsing te doen en advies te geven over de te kiezen rechtsvorm bij een promovendus of groep van soortgelijke promovendi.


Overige maatregelen:

Instellen werkgroep Promotiestudenten

Te nemen acties:
Het College besluit een (tijdelijke) werkgroep Promotiestudenten samen te stellen die de onderstaande te nemen acties m.b.t. Collegegeld, Registratie en Inbedding van promovendi uitvoert.

Collegegeld
Een promotiestudent dient collegegeld te betalen. Er dient een eenduidige opzet van heffing van collegegelden te worden gehanteerd. Daarin dient o.a. rekening gehouden te worden met de aard en daaruit voortvloeiende kosten van het promotietraject (bijv. het al dan niet gebruik van laboratoria) De hoogte hiervan dient nader te worden bepaald. Ter vergelijk: Regulier bekostigde studenten betalen € 1519.-- per jaar, niet-bekostigde masterstudenten €8.300.— per jaar.
Gekoppeld aan de tariefstelling is een stelsel van
waivers noodzakelijk waarmee het collegegeld in specifieke gevallen kan worden gecompenseerd, bijvoorbeeld ten behoeve van een bijzonder programma of een bijzonder doelgroep.

Te nemen acties:
Het College geeft de werkgroep Promotiestudenten de opdracht een voorstel uit te werken, waarin voor verschillende opleidingen eenduidige collegegelden voor promotiestudenten worden vastgesteld. Promotie
medewerkers betalen uiteraard geen collegegeld.


Juridische en belastingtechnische wetgeving
Als een universiteit een promovendus als student betitelt en behandelt, maar de daadwerkelijke situatie van de promotiestudent lijkt teveel op die van een werknemer, dan zal de fiscus deze als werknemer beschouwen. Deze dient dan alsnog en met terugwerkende kracht als werknemer te worden aangesteld en er moeten sociale premies en belasting worden geheven. De mogelijkheid van de promotiestudent is daarmee afhankelijk van de beoordeling door de fiscale autoriteiten en wordt vooral bepaald door het feitelijke gedrag!

Aandachtspunt:
Het onderscheid tussen promotiestudenten en promotiemedewerkers wordt in voorkomende gevallen door de fiscus beoordeeld en kan leiden tot forse claims.

Registratie
Promotiestudenten worden centraal geregistreerd. Daarmee wordt beoogd meer vat te krijgen op de positie van de promotiestudenten.

Te nemen acties:
Het College geeft de werkgroep Promotiestudenten de opdracht een voorstel uit te werken, waarin wordt uitgewerkt dat beschrijft op welke wijze de centrale registratie van promotiestudenten (verder) wordt vormgegeven.

Kwaliteitszorg
In alle varianten is het van belang de kwaliteit van het beoogde promotietraject te bewaken. Dat kan door nadere kwaliteitscriteria te stellen, en/of criteria te bepalen i.v.m. het wel of niet inbedden van de promotieonderzoeken in onderzoeksprogramma’s van de instituten. De samenstelling van, en de werkwijze binnen, de promotiecommissie dienen een waarborg te vormen voor de kwaliteit van de afgeleverde proefschriften.
Het is extra lastig om in situaties waar geen sprake is, of mag zijn, van een arbeidsrelatie de kwaliteit te waarborgen omdat de hoogleraar geen arbeidsrelatie heeft met de promovendus en de promovendus vrij dient te zijn in zijn keuze.

Aandachtspunt:
Het opstellen van kwaliteitscriteria, de samenstelling en werkwijze van de promotiecommissie.


Inbedding
Onderwijs: Promovendi worden meestal ingeschakeld bij het onderwijs. Maar een promotiestudent mag onder de huidige wetgeving geen onderwijs geven. Daarmee ontstaat er een verlies aan onderwijscapaciteit. Een oplossing hiervoor zou – net als nu reeds gebeurd – kunnen zijn om de promotiestudenten voor de te verrichten onderwijsactiviteiten een aanstelling te geven als studentassistent. Dat kan voor Niet EU-studenten slechts in beperkte mate i.v.m. de tewerkstellingsvergunning (zij mogen niet werken als student-assistent, tenzij het minder dan 8 uur per week bedraagt).

Onderzoek: Promovendi mogen hun onderzoek zelf uitkiezen. Dit leidt tot minder focus in het onderzoek en moeilijke aansluiting binnen instituten. Het aanbieden van een waaier van onderzoeksonderwerpen kan daarbij een faciliteit zijn.

Inbedding van promovendi (student of medewerker) zal moeten geschieden bij (een combinatie van):

A.Faculteiten.
- Onderzoekscholen.

B.Instituten.

C.Opleidingen.

D.Graduate schools. Hierin kunnen zowel de onderzoeksmasters als de promotieopleidingen (PhD-opleiding) in worden ondergebracht.

E.Relatie met andere (buitenlandse) universiteit of instituut (al dan niet met voortrajecten of sandwich-constructies)

Te nemen acties:
Het College geeft de werkgroep Promotiestudenten de opdracht een voorstel uit te werken, dat beschrijft op welke wijze de formele inbedding voor promotiestudenten wordt gerealiseerd.

Begeleidingscapaciteit.
Sommige faculteiten zitten nu al aan de grens van hun capaciteit (zowel qua begeleiding als qua huisvesting en laboratoriumruimte). Een uitbreiding van het aantal promovendi (al dan niet als student) zal dan ten koste gaan van de kwaliteit.

Aandachtspunt:
Er dient bij promotiestudenten voldoende (extra) begeleidingscapaciteit te worden ingezet.


Onderscheid student-medewerker
Er dient een duidelijk verschil in de status en de behandeling van promovendi als medewerker en als student te zijn. Dit verschil moet ook bewaakt worden.
In het verleden is gebleken dat de neiging bestaat verschillende groepen toch qua behandeling bij elkaar te brengen. Zo was er een aantal jaren terug een onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen toenmalige UT-AIO’s (in dienst van UT, met faciliteitenpakket en toelagen) en OIO’s (zonder faciliteiten en toelagen). Er was weliswaar onderscheid door een andere financieringsachtergrond en een andere werkgever, maar toch koos men ervoor de FOM-OIO’s te compenseren. Dat risico doet zich ook voor als nu gekozen wordt verschillende soorten promovenditrajecten toe te passen. De studentstatus is echter – ook voor de fiscus - wezenlijk anders dan de medewerkerstatus. De promotiestudent kent minder faciliteiten en zal het moeten doen met studentfaciliteiten in plaats van medewerkerfaciliteiten.

Aandachtspunt:
Het onderscheid tussen promotiestudenten en promotiemedewerkers dient in de dagelijkse praktijk continue te worden bewaakt.


-0-0-0-


hp/pao/07022008/6.02