UTFaculteitenBMSCentrumDigitale ongelijkheid in gezinnen met verschillende sociaal-economische status

Digitale ongelijkheid in gezinnen met verschillende sociaal-economische status

door Anique Scheerder

Anno 2020 is het internet niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven; het is geïntegreerd op een manier waarop we dat 20 jaar geleden niet hadden kunnen voorzien. De vele voordelen die met dit internetgebruik gepaard gaan ondersteunen utopische visies over de toekomst van het internet, terwijl anderen de nadelige kanten ervan benadrukken. Het terugbrengen van sociale ongelijkheid is een van de belangrijkste drijfveren geworden van het bestuderen van de digitale kloof. Verschillende studies toonden al aan dat opleidingsniveau een belangrijke rol speelt in de manier waarop iemand gebruik maakt van het internet en hier vervolgens van profiteert. Een verkenning naar de mechanismen achter die interactie tussen sociale en digitale ongelijkheid kon niet uitblijven. Hoe maken internetgebruikers met verschillende opleidingsachtergronden zich het internet eigen? Hoe benaderen deze internetgebruikers positieve uitkomsten, terwijl ze zich tegelijkertijd moeten behoeden voor negatieve uitkomsten? Hoe betrekken ouders hun kinderen bij het internet? Dit soort vragen werd in het project Digital inequalities in the home beantwoord, om te begrijpen hoe digitale ongelijkheid ontstaat en sociale ongelijkheden beïnvloedt.  

Domesticatie van het internet

Domesticatietheorie kent zijn oorsprong in het dierenrijk en beschrijft hoe wilde dieren door de jaren heen hun plek hebben gevonden binnen huishoudens en tot huisdieren zijn geworden. De parallel met de manier waarop ICT’s het afgelopen decennium onderdeel werden gemaakt van ons dagelijks leven is evident. Om in kaart te brengen hoe hoger- en lager opgeleiden betekenis geven aan het internet, kan worden gekeken naar de vier fasen van domesticatietheorie (Silverstone, Hirsch, & Morley, 1992): appropriatie, objectificatie, incorporatie en conversie. Door domesticatietheorie op deze manier toe te passen konden sociaal-contextuele factoren zoals familie interactie, werkgerelateerde eisen en de schoolomgeving worden bestudeerd, wat leidde tot de identificatie van grofweg twee manieren van internetdomesticatie. Een proactieve, kritische en reflectieve benadering van internetgebruik typeert de groep hoogopgeleiden, die daarmee de impact van het internetgebruik in eigen handen neemt. Deze gebruikers evalueren de waarde en bruikbaarheid van nieuwe internetontwikkelingen proactief, doorgaans meteen na de introductie van zo’n ontwikkeling. Een minder reflectieve benadering maakt dat lager opgeleide gebruikers het internet nemen zoals het komt, zonder actief het winstgevende karakter van digitale apparaten, online activiteiten of nieuwe ontwikkelingen te analyseren. Doordat internetgebruikers met dezelfde opleidingsachtergrond een vergelijkbare habitus en levensstijl ontwikkelen, wordt hun manier van internetdomesticatie soortgelijk vormgegeven. Bovendien blijkt dat de verschillende benaderingen zich herhalen door de vier fasen van domesticatie heen, wat suggereert dat verschillen in internetuitkomsten reeds worden gevormd in de eerste fasen van domesticatie.

Profiteren van of lijden onder?

De uiteenlopende domesticatieprocessen leiden tot positieve en negatieve uitkomsten van internetgebruik voor verschillende sociale groepen. Zowel positieve als negatieve uitkomsten van internetgebruik kunnen worden gecategoriseerd in vier domeinen die corresponderen met offline domeinen in de maatschappij: cultureel, sociaal, persoonlijk en economisch (Helsper, 2012). Met betrekking tot de positieve uitkomsten is het zo dat, hoewel zowel hoger- als lager opgeleiden voordelen behalen in alle vier de domeinen, de hoger opgeleiden een breder palet aan uitkomsten verkrijgen dan de lager opgeleiden. Echter, in hun poging om de invloed van het internet op hun dagelijks leven te verminderen, proberen hoger opgeleiden steeds meer tijd offline te besteden, wat (bewust) ten koste gaat van uitkomsten in het sociale domein.

De meer of mindere reflectieve en kritische benadering die de lager- en hoger opgeleiden nemen, resulteren ook in verschillen in negatieve uitkomsten. Doordat lager opgeleiden zichzelf doorgaans niet verdiepen in de negatieve kanten van het internet, voelen zij ook niet de noodzaak om de bijbehorende negatieve uitkomsten te controleren. Daarentegen proberen de hoger opgeleiden zich te onthouden van de negatieve uitkomsten waarmee ze in de toekomst potentieel geconfronteerd kunnen worden, door zich met regelmaat in online bedreigingen te verdiepen. Hoewel internetgebruikers van beide opleidingsniveaus worden geconfronteerd met negatieve uitkomsten in alle vier de domeinen, is de manier waarop ze acteren op die uitkomsten verschillend en bepalend voor de impact ervan. Waar lager opgeleiden vaak een passieve strategie kiezen, zoals het aanwijzen van een ‘schuldige’, prefereren de hoger opgeleiden preventieve strategieën, bijvoorbeeld door online filters in te stellen.

Van generatie op generatie

Voor kinderen lijkt hun afkomst grotendeels bepalend voor de manier waarop ze zich het internet eigen maken. Een verkenning van het domesticatieproces van kinderen laat zien dat het opleidingsniveau van hun ouders in grote mate van invloed is. Wanneer parental mediation strategieën worden bezien vanuit zowel het ouder- als het kindperspectief, blijkt dat hoger opgeleide ouders als onderdeel van hun eigen domesticatieproces verschillende strategieën toepassen, wat effect heeft op de manier waarop de kinderen het internet domesticeren. Kinderen van lager opgeleide ouders krijgen over het algemeen minder begeleiding tijdens de initiële fasen van internetgebruik, wat resulteert in een andere manier van internetgebruik dan dat van kinderen van hoger opgeleide ouders. De kinderen van lager opgeleide ouders moeten tijdens de eerste kennismakingen doorgaans zelf aan de slag, geven aan dat ‘het internet’ een van de belangrijkste manieren is om hun vrije tijd in te vullen en hebben relatief grote kans op confrontatie met negatieve uitkomsten. De kinderen van hoger opgeleide ouders ontvangen vaak hulp en begeleiding wanneer ze (voor het eerst) online gaan, worden door hun ouders op meer manieren beperkt als ze het internet gebruiken en spenderen hun vrije tijd ook graag offline. Doordat het domesticatieproces van kinderen het proces van hun ouders – op zijn minst deels – reflecteert, lijken digitale ongelijkheden tussen kinderen een tweede manier te zijn waarop ongelijkheden zich reproduceren.

Tot slot

Lager en hoger opgeleide internetgebruikers hanteren dus verschillende benaderingen van het domesticatieproces. Deze benaderingen vertalen zich vervolgens in de positieve en negatieve uitkomsten die de groepen verkrijgen terwijl ze online zijn. Het lijkt erop dat de relatieve sociale posities van beide groepen hierdoor worden versterkt. Daarnaast reflecteren deze uiteenlopende domesticatieprocessen in verschillende parental mediation strategieën, die vervolgens de domesticatieprocessen van kinderen beïnvloeden. Digitale ongelijkheden dragen dus niet alleen bij aan bestaande sociale verschillen, doordat degenen met een relatief nadelige maatschappelijk positie minder online succes behalen terwijl ze ook moeilijkheden hebben met het omgaan met negatieve uitkomsten en vice versa; digitale ongelijkheden hebben ook kans om overgedragen te worden op kinderen.