Notitie uitwerking Herzien UT-verdeelmodel
FEZ/BEZ: 12-9-2007
Kenmerk: FEZ/380.127
Uitwerking Herzien UT-verdeelmodel
Aanleiding tot de herziening van het UT-verdeelmodel zijn de discussies die het afgelopen jaar zijn gevoerd over verschillende aspecten van het huidige verdeelmodel. In de voorliggende notitie Uitwerking Herzien UT-verdeelmodel worden binnen de budgettaire kaders een aantal herzieningen beschreven die (i) recht doen aan de gevoelde behoefte van transparantie, (ii) financiële stabiliteit en voorspelbaarheid aanbrengen ten aanzien van met name het onderzoeksdeel van het UT-verdeelmodel en (iii) invulling geven aan de verantwoordelijkheden van de wetenschappelijke directeuren van de instituten. Verder is in de uitwerking van het Herziene UT-verdeelmodel recht gedaan aan het geformuleerde onderwijs- en onderzoeksbeleid in de onderwijs- en onderzoeksnota, de uitwerking van de zogenaamde “kanteling” en de bestuurlijke verhoudingen en relaties binnen de universiteit.
In het verlengde van de afronding van de kanteling wordt verder invulling gegeven aan de verantwoordelijkheden van de Wetenschappelijk directeuren van de instituten en de Faculteitsdecanen. Alle onderzoekmiddelen worden nu onder de sturing van de wetenschappelijk directeuren van de instituten gebracht. Onverlet de verantwoordelijkheden van de faculteitsdecaan ten aanzien van het onderwijs is de WD verantwoordelijk voor de programmering, kwaliteitsbewaking en tezamen met de decaan voor de volumebeheersing (financieel en inhoudelijk) van het onderzoek in het instituut. De WD bepaalt, rekening houdend met centrale kaders, de prioritering binnen het onderzoek en maakt keuzes, die vertaald worden in de (meerjarige) onderzoekbudgetten die worden toegedeeld aan de faculteiten. Het verdeelmodel alloceert middelen aan faculteiten en instituten; de doorvertaling naar leerstoelen is, rekening houdend met kaders die het College van Bestuur heeft bepaald, een zaak van decanen en wetenschappelijk directeuren.
Een ander belangrijk aspect is de wens om de financiële stabiliteit en voorspelbaarheid van met name het onderzoeksdeel van het verdeelmodel te vergroten. De Matchingproblematiek in de afgelopen jaren heeft duidelijk gemaakt dat transparantie over de beperking van de financiële mogelijkheden noodzakelijk is.
Verder is besloten de M€ 4,4 uit Reserve Exploitatie huisvesting niet meer toe te voegen aan de onderzoekmiddelen van enkele faculteiten maar aan het totaal van de te verdelen middelen.
Ten aanzien van het compartiment onderwijs is er voor gekozen om geen ingrijpende wijzigingen in de bekende componenten door te voeren. Naast de CvB-stimuleringsmiddelen blijft de verdeling van de middelen op basis van ECTS en eerstejaars studenten gehandhaafd.
Het verdeelmodel alloceert middelen aan faculteiten en instituten; de doorvertaling naar leerstoelen is, rekening houdend met kaders die het College van Bestuur heeft bepaald, een zaak van decanen en wetenschappelijk directeuren. Tenslotte was het gewenst uitspraken te doen over de verwerking in het verdeelmodel van Pre-master ECTS en over de indaling van Tg in het UT-verdeelmodel.
Al deze aspecten ten aanzien van een Herzien UT-verdeelmodel zijn uitgewerkt in deze nota. Ten behoeve van de Begroting 2008 worden zowel het oude als het nieuwe verdeelmodel naast elkaar doorgerekend. Het Herzien UT-verdeelmodel is geijkt op basis van de begroting 2008 maar wordt geëffectueerd met ingang van begroting 2009 op basis van de dan geldende parameters.
Discussiepunten en standpuntbepaling CvB
Ten aanzien van de discussiepunten in de diverse gremia zijn door het college de volgende standpunten (1 t/m 9) ingenomen tijdens het Strategisch CvB van 20 juni 2007. Deze standpunten zijn inmiddels mondeling meegedeeld tijdens het CvB-WD overleg van 28 juni en het CvB-D overleg van 5 juli 2007.
1. Bekostiging onderwijs op basis van ECTS
Bij een verdeling uitsluitend op basis van ECTS worden de middelen verdeeld naar de faculteit die het onderwijs voor de betreffende opleiding verzorgt. Op deze wijze is er wel budget voor de infrastructurele kosten verbonden aan het geven van onderwijs die bij de onderwijsgever vallen (practicaruimte, meetzaal, etc.), maar bestaat de kans dat er onvoldoende budget is voor de overheadkosten die opleidings- en daarmee faculteits-gebonden zijn (opleidingsdirecteur, studiebegeleiding, bureau onderwijszaken, etc.). Bij een verdeling uitsluitend op basis van ECTS zorgt dit voor verrekeningsproblemen tussen de betrokken faculteiten. Het college trekt de volgende conclusies:
•Er wordt een standaardprijs per gerealiseerde ECTS gehanteerd;
•Daarnaast wordt een bedrag per ingeschreven student gehanteerd om ook de opleidingsspeficieke overheadkosten te kunnen dekken. Dit is verwerkt op de wijze zoals dit in het huidige verdeelmodel is verwerkt, te weten gebruikmakend van het aantal eerstejaars per opleiding gedurende de afgelopen vier jaar.
2.Hoogte OO-component
Het college handhaaft de huidige hoogte van de OO-component (30% van de onderzoek-middelen na aftrek van de bekostiging van promoties en ontwerpers). Het college is van mening dat deze omvang tegemoet komt aan het noodzakelijke en gewenste onderzoeksvolume in de alfa / gamma sector en tevens een belangrijke rol speelt bij de accreditatie van het masteronderwijs. De O&O-middelen worden als deel van onderzoeksmiddelen toegewezen aan de WD ’s en dienen te worden ingezet bij de groepen die het onderwijs verzorgen, zulks na afstemming met de decaan. Ook ten aanzien van de besteding van deze middelen blijft de WD verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderzoek
3.Vier- versus tweejaarsgemiddelde hanteren bij het bekostigen van promoties
Het college kiest ervoor, in afwijking van hetgeen in de ontwerpnota Kaderstelling is opgenomen, uit te gaan van een tweejaarsgemiddelde bij de bekostiging van de promoties en daarbij een geleidelijk afbouwtraject te hanteren.
4. Derde geldstroompromotieplaatsen
Het college kiest ervoor alle derde geldstroompromotieplaatsen als maatstaf voor de bekostiging te blijven hanteren om daarmee aan te geven dat het college de relatie met de industrie van belang vindt. Benadrukt wordt dat andere derde geldstroominkomsten zoals door de industrie bekostigde postdoc’s, inkomsten uit consultancy etc. dus niet voor matching uit de eerste geldstroom in aanmerking komen.
5.M€ 4,4 Reserve Exploitatie Huisvesting
Het college neemt het advies van de UR over om de M€ 4,4 vanuit de Reserve Exploitatie Huisvesting toe te voegen aan het totaal van de te verdelen onderwijs- en onderzoekmiddelen in plaats van uitsluitend aan de onderzoekmiddelen.
6.Bekostigingsniveau premaster ECTS
Bij de bekostiging in het kader van de OO-component moet de term premaster-ECTS in het vervolg vermeden worden: er kan alleen sprake zijn van bachelor- dan wel mastervakken en daarmee van bachelor- dan wel master-ECTS. Premastertrajecten kunnen in dat kader worden opgevat als bachelorvakken en worden daarmee bekostigd als bachelor-ECTS.
7.Indaling tg in UT-verdeelmodel
Ten aanzien van indaling van de bekostiging van technische geneeskunde in het UT-verdeelmodel wordt door het college de conclusie getrokken dat de werkplaatsfunctie buiten het verdeelmodel moet worden gehouden, aangezien de hiermee samenhangende budgetten in het kader van de klinische stages doorgesluisd moeten worden naar de betrokken opleidingsziekenhuizen. Voor het overige moet de indaling in het verdeelmodel in technische zin uitgewerkt worden en maakt het nog geen deel uit van de doorrekeningen van het Herzien UT-verdeelmodel in deze notitie. Uitgangspunt is dat indaling van Tg in het verdeelmodel zal plaatsvinden na het doorlopen van een volledige BaMa Ow-cyclus, dus met ingang van Begroting 2010 . Op dat moment zal bekeken worden in hoeverre aanvullende maatregelen boven de modelbekostiging noodzakelijk zijn om de voor een deel bijzondere lasten van Tg te kunnen bekostigen.
8. Efficiënte Moderne Bedrijfsvoering (EMB: budgettering servicecentra en faculteiten en bezuiniging)
Door de servicecentra zullen standaarddienstenpakketten geleverd worden die centraal worden bekostigd, tenzij centrale bekostiging onbedoelde budgetverschuivingen tussen de faculteiten met zich meebrengt. Eventuele extra’s aanvullend op deze standaard- dienstenpakketten dienen door de faculteit zelf bekostigd te worden vanuit het eigen, facultaire budget. Een en ander zal in budgettaire zin het komende najaar verder uitgewerkt worden. De EMB-maatregelen maken geen deel uit van de doorrekeningen van een Herzien UT-verdeelmodel in deze notitie.
9.Financierbaarheid UT-verdeelmodel
Het college besluit dat er gedurende drie jaar (2009-2011) gewerkt zal worden met minimum prijzen voor tweede en derde geldstroomplaatsen. Gedurende deze periode neemt het college het risico wanneer blijkt dat rijksbijdrage en interne verdeling niet in de pas lopen (afregelen via centrale reserve). Als na drie jaar blijkt dat dit niet werkt (er wordt bijvoorbeeld door de verantwoordelijke decanen en WD’s geen volumebeleid gevoerd), wordt door het college ingegrepen in het onderzoekdeel van het verdeelmodel.
Budgettair neutrale overgang verdeelmodellen:
Uitgangspunt is een budgettair neutrale invoering van het Herziene UT verdeelmodel ten opzichte van het ongewijzigde model 2008. Zowel het ongewijzigde als het Herziene UT-verdeelmodel worden naast elkaar doorgerekend. Verschillen in de uitkomsten door modelwerkingen per eenheid worden afgeregeld op de component Convenantsbijdragen.
In het nu voorliggende herziene model zijn echter, naast modelwijzigingen, ook een aantal budgettaire wijzigingen doorgevoerd die het onverkort afregelen van de normatieve budgetverschillen tussen verdeelmodellen op eenheidsniveau complexer maken. In de te vergelijken modellen blijft het totaal aan normatief te verdelen middelen weliswaar M€ 121,9 echter:
•Tussen de compartimenten onderwijs en onderzoek vindt een verschuiving plaats. Het hierboven onder punt 5 genoemde bedrag van M€ 4,4 wordt uit het onderzoeks-compartiment genomen en generiek toegevoegd aan het verdeelmodel. Een deel van dit bedrag (40,04% = M€ 1,8) vloeit hierdoor van het onderzoek- in het onderwijscompartiment.
•Binnen het onderzoekscompartiment moet een structurele dekking gevonden worden voor de nieuwe component Vaste voet technische infrastructuur Nanolab voor een bedrag van M€ 1,0.
Om de verschillen in modelwerking zichtbaar te kunnen maken dienen in eerste instantie beide bovengenoemde budgettaire modelwijzigingen ook in het ongewijzigde (basis-) model (cf. nota Kaderstelling 2008) doorgerekend te worden. Deze budgettaire aanpassingen van het in de nota Kaderstelling gehanteerde UT-verdeelmodel leidt tot een andere (rekenkundige) verdeling van de middelen. Het college stelt echter dat de toewijzing van de middelen over 2008 aan de eenheden conform de nota Kaderstelling in principe gehandhaafd blijft.
In deze notitie worden de wijzigingen ten opzichte van het huidige UT-verdeelmodel per compartiment Onderwijs en -Onderzoek nader toegelicht. In de bijlagen 1 t/m 4 worden overzichten gegeven van de budgetmutaties en -toewijzingen.
Compartiment Onderwijs
In onderstaande tabel 1 worden de financiële consequenties van de herzieningen in het onderwijscompartiment t.o.v. het huidige UT-verdeelmodel (cfm. nota Kaderstelling 2008) weergegeven.
Tabel 1: OW-compartiment
Totaal beschikbare onderwijsmiddelen:
Als gevolg van de generieke toevoeging van M€ 4,4 (onttrekking REH) aan het verdeelmodel neemt het totaal aan OW-middelen toe met M€ 1.8 (40,04% van M€ 4,4).
ad.1: Decentrale stimulering OW (DSow):
De Dsow werd ook in het ongewijzigde model al toegerekend op basis van het aantal ECTS. In het Herziene model wordt de component geheel opgeheven en het totale budget (10% van M€ 48,8 = M€ 4,7) overgeheveld naar de component “variabel: ECTS-deel”.
ad. 2 en 3: Variabel ECTS-deel en Opslag per opleiding:
Na eerdere scenario ’s van een herzien verdeelmodel, waarbij de opslag per opleiding was toegevoegd aan het variabele ECTS-deel kiest het college er voor de component Opslag per opleiding in stand te houden omdat deze component meer stabiliteit in de bekostiging brengt, voorziet in voldoende budget voor overheadkosten die opleidings- en daarmee faculteits-gebonden zijn en het meest tegemoet komt aan bestaande verrekenstructuren tussen de eenheden.
De toerekening van de Opslag per opleiding vindt onveranderd plaats op basis van voort-schrijdende vierjaarstotalen van de aantallen eerstejaars per opleiding. Een differenttiatie hoog:laag (2:1) in studentprijs wordt gehanteerd, waarbij de opleidingen WB, EL, CT, TN, BMT en AT op basis van bestuurlijke afwegingen hoog bekostigd worden.
Het bepalen van de budgetomvang per component ECTS- respectievelijk Opslagdeel inclusief de overheveling van M€ 1,5 van Opslag per opleiding naar het Variabele ECTS-deel (in verband met kosten poolzalen bij het toeleverend onderwijs) is in navolgende tabel weergegeven:
In de nieuwe verhouding tussen het ECTS-deel en het opslagdeel van (72: 28) is dus rekening gehouden met (i) de verhoging van uitsluitend het ECTS-deel met de component Decentrale Stimulering en (ii) de verschuiving van M€ 1,5 van Opslagdeel naar ECTS-deel.
ad. 4: Stimulering CvB (voorheen USow):
De component Stimulering CvB blijft gehandhaafd op 10% van het beschikbare onderwijsbudget en zal in het primaire proces worden ingezet naar aanleiding van de prioritering van de Bestuurlijke Agenda.
Voor het totaal van Stimulering CvB (USow en USoz) geldt overigens het voornemen de stimuleringsmiddelen voor een deel (ca. 1/3) in te zetten op strategische projecten om het “aanjagen” van gewenste activiteiten en resultaten te stimuleren en voor een deel (ca. 2/3) beleidsrijk modelmatig toe te wijzen op basis van past performance met een kwalitatief hoog karakter.
In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de budgettaire consequenties voor de eenheden naar aanleiding van de maatregelen in het OW-compartiment.
Tabel 2: normatieve toewijzing OW
Compartiment Onderzoek
In onderstaande tabel worden de financiële consequenties van de herzieningen in het onderzoekscompartiment t.o.v. het huidige UT-verdeelmodel (cf. nota Kaderstelling) weergegeven.
Tabel 3: OZ-compartiment
Totaal beschikbare onderzoekmiddelen:
Als gevolg van de generieke toevoeging van M€ 4,4 (onttrekking REH) aan het verdeelmodel neemt het totaal aan bruto OZ-middelen toe met k€ 2.639 (59,96% van M€ 4,4). Omdat echter in het huidige UT-verdeelmodel de betreffende M€ 4,4 direct werd toegevoegd aan de component “premiëring OZ-plaatsen neemt het totaal aan netto beschikbare OZ-middelen per saldo met k€ 1.761 af (betreft het OW-aandeel in M€ 4,4: zie Totaal beschikbare onderwijsmiddelen).
ad. 1 Vaste voet technische infrastructuur Nanolab:
Op basis van een meerjarig businessplan heeft het college besloten tot een centrale bekostiging van het Nanolab van M€ 1,0 per jaar. Voor het begrotingsjaar 2008 worden deze middelen eenmalig onttrokken aan de Reserve Egalisatie Huisvesting (REH). Op het moment van invoering van een Herzien UT-verdeelmodel zal een structurele dekking voor het bedrag ad. M€ 1,0 gevonden dienen te worden binnen het totaal van de jaarlijks beschikbare onderzoeksmiddelen. Om deze structurele financiële dekking te realiseren is het noodzakelijk om in de vergelijking met een Herzien model ook in het huidige model een component vaste voet Nanolab “vrij te spelen” omdat dit bedrag bij de bepaling van de Convenantsbijdragen op basis van budgetvergelijking alsnog aan instituten zou worden toegewezen en dientengevolge nog niet voor het Nanolab beschikbaar zou zijn.
De dekking voor de centrale bekostiging van het Nanolab dient gevonden te worden binnen het budget van de zwaar technische onderzoeksplaatsen omdat het verschil tussen de technische en zwaar technische onderzoeksplaatsen mede veroorzaakt wordt door de lasten van de zware onderzoekinfrastructuur (waaronder het Nanolab met bijv. ruimtetypen 5 en 7).
Uit een op zich zelf staande herberekening van het verdeelmodel in de nota kaderstelling 2008 is gebleken dat een verlaging met 5% van de prijs voor zwaar technische OZ-plaatsen de financiële dekking voor M€ 1,0 t.b.v. het Nanolab gevonden kan worden (zie grijze kaders in bovenstaande tabel ad. 1 en 5). De uit deze herberekening van de nota Kaderstelling voortvloeiende lagere budgetberekening van onderzoekplaatsen is eveneens gebruikt bij de berekening van de convenantsbijdragen in dit Herzien UT-verdeelmodel (zie ad. 8 Convenantsbijdragen, tabel 7).
BMTI-faciliteiten (en eventueel overige vaste voeten technische infrastructuur):
In navolging van het Nanolab pleit ook BMTI voor een centrale bekostiging (ad. k€ 275) via het verdeelmodel van unieke centrale BMTI-faciliteiten (proefdierfaciliteiten). Het college is echter geen voorstander van het specifiek bekostigen van verschillende faciliteiten met daarmee gepaard gaande aanpassing van de zwaartechnische premie per onderzoekplaats. . Voor het Nanolab is een uitzondering gemaakt omdat het zich onderscheid door het duidelijk instituuts-/ faculteitsoverstijgende karakter van de voorziening en de schaal en omdat met deze bekostigingswijze de tariefstelling geconformeerd kan worden aan die van de landelijke partners. In zijn algemeenheid wil het college echter vasthouden aan bekostiging van faciliteiten via het onderscheid tussen technische en zwaartechnische onderzoekplaatsen in het verdeelmodel.
ad. 2 Promoties:
Het college kiest in het Herzien UT-verdeelmodel voor het bekostigen van promoties op basis van een voortschrijdend tweejaarsgemiddelde waarbij de bestaande vierjaarsmiddeling in een aantal jaren zal worden afgebouwd. Op deze wijze komt het college tegemoet aan de wens van het UMT om de inkomsten voor de geleverde prestaties sneller te ontvangen.
ad. 4 Decentrale Stimulering onderzoek (DSoz):
Evenals in vorige scenario ’s is de DSoz (toewijzing o.b.v. WP-inzet in instituten) vervallen en zijn de middelen toegevoegd aan de nieuwe component Convenantsbijdragen.
ad. 5 en 5a Variabel onderzoekplaatsen:
Binnen deze component zijn in het Herzien model een aantal wijzigingen doorgevoerd.
•De specifieke ophoging van de budgetplafonds van de betreffende faculteiten (CTW M€ 0,5 TNW M€ 3,4 en EWI M€ 0,5) met in totaal M€ 4,4 is vervallen. (zie hierboven “Totaal beschikbare onderzoekmiddelen”).
•Om een meer stabiele bekostiging te bewerkstelligen is de budgetomvang van de oude premiëringscomponent ca. gehalveerd, daarbij is tevens door het college besloten dat de budgetten voor de onderzoekplaatsen en de hierna te noemen convenantsbijdragen in het aanvangsjaar (ijking 2008) een gelijke omvang hebben. In de uitwerking komt dit neer op ieder 30%.
•Het college kiest er voor om het totaal van de 2e en 3e geldstroomplaatsen, die aan de gestelde criteria voldoen, te blijven bekostigen. Op deze wijze wil het college, in navolging van het UMT, uitdrukking geven aan het belang van de UT bij industriële partners.
Wanneer bovengenoemde wijzigingen en uitgangspunten in het Herzien UT-verdeelmodel worden gehanteerd blijkt dat alle daarvoor in aanmerking komende 2e en 3e geldstroomplaat-sen (niet technische-, technische- en zwaar technische) kunnen worden bekostigd tegen een prijsniveau van ca. 46 % ten opzichte van de prijzen in het ongewijzigde model (nota Kader-stelling).
Dat op project-(micro)niveau de kostendekkendheid navenant lager wordt en consequenties kan hebben voor de dekking van matchingsverplichtingen en het te voeren volumebeleid zal duidelijk zijn. Het college heeft daarom besloten dat gedurende drie jaar (2009-2011) gewerkt zal worden met vaste prijzen voor 2e en 3e geldstroomplaatsen, waarbij het college gedurende deze periode het risico neemt wanneer blijkt dat de rijksbijdrage en de interne verdeling niet in de pas lopen. Als na drie jaar mocht blijken dat deze constructie niet werkt (er wordt bijvoorbeeld geen volumebeleid gevoerd door de verantwoordelijke decanen en WD ‘s), wordt door het college ingegrepen in het onderzoekdeel van het verdeelmodel om de financierbaarheid van het verdeelmodel blijvend te kunnen garanderen.
In onderstaande tabellen 4 en 5 worden de nieuwe prijzen per categorie onderzoekplaats en de budgettaire consequenties per eenheid weergegeven.
Tabel 4: prijzen OZ-plaatsen
Tabel 5: normatieve toewijzing OZ-plaatsen
ad. 6 Variabel: O&O-component
De omvang van de O&O-component blijft in het Herzien UT-verdeelmodel onveranderd op 30% van de onderzoeksmiddelen (na aftrek promoties en ontwerpers). Het college is van mening dat deze omvang tegemoet komt aan het noodzakelijke en gewenste onderzoeksvolume in de alfa / gamma sector en tevens een belangrijke rol speelt bij de accreditatie van het master-onderwijs.Eerdere scenario ’s hebben aangetoond dat een wijziging van de omvang leidt tot ongewenste budgetreallocaties.
Bekostigingsniveau premaster-ECTS binnen de O&O-component:
Het college is van mening dat bij de bekostiging in het kader van de O&O-component de term “premaster-ECTS” in het vervolg vermeden dient te worden. Er kan uitsluitend sprake zijn van bachelor- dan wel mastervakken en daarmee van bachelor- en master-ECTS. Premastertrajecten kunnen in dat kader worden opgevat als bachelorvakken en dienen daarmee bekostigd te worden als bachelor-ECTS. Ook de UR heeft een advies van die strekking uitgebracht.
In de ontwerpnota Kaderstelling is aangegeven dat in de basisregistratie van de ECTS de premastertrajecten niet eenduidig zijn opgenomen. In technisch opzicht is het niet mogelijk gebleken de bachelor- dan wel mastervakken uit de premastertrajecten te filteren.
Door “het veld” binnen de faculteiten wordt aangegeven dat de gezochte verhouding bachelor:master binnen de registratie van premastertrajecten wellicht 50:50 zou kunnen zijn. In deze doorrekening van het Herzien verdeelmodel is er dan ook voor gekozen de helft van de op masterniveau geregistreerde ECTS in premastertrajecten als bachelor-ECTS te bekostigen. Het resterende deel wordt geacht tot de reguliere master-ECTS te behoren. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk gevolg gegeven aan het collegebesluit en het advies van de UR en worden de eenheden in staat gesteld om gedurende één jaar de basisregistratie t.a.v. premastertrajecten op orde te brengen waarna de betreffende ECTS volledig bekostigd zullen worden op het bachelorniveau.
De consequenties (per saldo nihil binnen het vaststaande O&O-budget ad M€ 17,9) van het lagere bekostigingsniveau van de premastertrajecten zijn naar rato van de totale O&O-component aan de instituten toegerekend.
In onderstaande tabel worden financiële consequenties per instituut weergegeven. Het positieve verschil ad. k€ 490 is per saldo ontstaan als gevolg van de generieke toevoeging van M€ 4,4 aan het verdeelmodel (OZ-deel 59,96%) en het “vrijmaken” van M€ 1,0 t.b.v. het Nanolab ((59,96%*M€ 4,4) – M€ 1,0 Nanolab) * 30% O&O-comp.).
Tabel 6: normatieve toewijzing O&O-comp.
ad. 7: Stimulering CvB (voorheen USoz):
De component Stimulering CvB blijft gehandhaafd op 10% van het beschikbare onderzoekbudget en zal in het primaire proces worden ingezet naar aanleiding van de prioritering van de Bestuurlijke Agenda. Zie tevens de opmerking onder Compartiment Onderwijs, ad 4.
Ad. 8 Convenantsbijdragen instituten
De middelen die uit alle tot dusver doorgevoerde modelwijzigingen vrijvallen worden samengevoegd in de nieuwe component Convenantsbijdragen. Een herijking van de convenantsbijdragen zal plaats vinden op basis van een strategische discussie tussen College van Bestuur en wetenschappelijke directeuren in 2007 / voorjaar 2008. Deze herijkte bijdragen worden vervolgens met ingang van begroting 2009 voor een periode van vijf jaar in de vorm van een vaste voet aan de instituten toegewezen.
In navolgende tabel worden in kolom 1 de normatieve toewijzingen uit het ongewijzigde model conform nota Kaderstelling 2008 weergegeven.
Zoals hiervoor in de notitie beschreven worden in kolom 2 de normatieve toewijzingen gegeven als waren de budgetwijzigingen (generieke toevoeging aan het model ad M€ 4,4, en M€ 1,0 dekking Nanolab) in de nota Kaderstelling doorgerekend. Hiermee zijn de budgetverschillen tussen de beide modellen opgeheven en kunnen de convenantsbijdragen als gevolg van verschillen in modelwerking berekend worden (kolom 2 -/- 3).
Tabel 7: Totaaloverzicht uitkomsten Herzien Verdeelmodel
De Convenantsbijdrage aan Projecten UT ad. k€ 2.929 (zie tabel 7 kolom 4 laatste regel) wordt in bijlage 4 nader geanalyseerd.
-/-/-/-/-/-/-/-/-/-/-
Bijlage 4
Samenvatting maatregelen n.a.v. verschillenanalyse Projecten UT:
De Convenantsbijdrage aan Projecten UT ad. k€ 2.929 (zie tabel 7 kolom 5) wordt hieronder nader geanalyseerd.
Aan de hand van een aantal stappen zullen de maatregelen die zijn getroffen in het Herzien UT-verdeelmodel en die consequenties hebben voor de toewijzing aan Projecten UT worden beschreven. Het geheel aan stappen is samengevat opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel: analyse Projecten UT
Stap 1: De budgetverschuiving van het OZ- naar het OW-compartiment ad. k€ 1.761 (M€ 4,4 * 40,04%) wordt in het bestaande model (Kaderstelling) doorgerekend.
In het bestaande UT-verdeelmodel neemt hierdoor de USow met k€ 176 (10% * k€ 1.761) toe, terwijl de USoz met een zelfde bedrag afneemt. Het budgetsurplus op de Premiëring OZ-plaatsen wordt in projecten UT opgenomen ter strategische inzet door het college (in 2008 ter dekking matchingsverplichtingen). In het bestaande UT-verdeelmodel neemt het surplus af met een bedrag van k€ 880 (50% * k€ 1.761). Wanneer het Herzien model m.i.v. de Begroting 2008 wordt ingevoerd dient een eenmalige aanvullende dekking voor k€ 880 gevonden te worden.
Stap 2: In het bestaande model wordt een budget van M€ 1,0 t.b.v. het Nanolab vrijgemaakt door een verlaging van de prijs voor zwaar technische onderzoekplaatsen met ca. 5%. De voor het Nanolab beschikbare M€ 1,0 wordt op de bruto beschikbare OZ-middelen in mindering gebracht (op dezelfde wijze als promoties en ontwerpers). Binnen de projecten UT wordt hierdoor k€ 100 (10% * M€ 1,0) minder aan USoz toegewezen.
Met de stappen 1 en 2 zijn de budgetverschillen in het bestaande- en het Herziene model opgeheven en kan het bestaande model als basis dienen om verschillen in modelwerking (Convenantsbijdragen) te berekenen.
Stap 3: In het Herziene model wordt M€ 4,4 generiek aan het verdeelmodel toegevoegd. Het aandeel in onderwijs bedraagt 40,04% (k€ 1.761) en in onderzoek 59,96% (k€ 2.639). Door deze toevoeging aan het model neemt de USow met 10% van k€ 1.761 (K€ 176) toe en de USoz met 10% van k€ 2.639 (k€ 264).
Stap 4: In het Herziene model worden alle daarvoor in aanmerking komende 2e en 3e onderzoekplaatsen bekostigd tegen een prijs van 46% t.o.v. de nota Kaderstelling 2008. De budgetplafonds op het niveau van de faculteiten zijn opgeheven. Dit heeft tot gevolg dat het totale budget van de component Onderzoekplaatsen aan de eenheden wordt toegerekend en dat een budgetmanco / -surplus niet meer voorkomt. k€ 3.269 wordt niet meer toegevoegd aan de Projecten UT.
Zoals al eerder in deze notitie opgemerkt worden de toewijzingen van normatieve budgetten conform de nota Kaderstelling 2008 in principe gehandhaafd. Voor projecten UT is dit ook noodzakelijk omdat op de oorspronkelijke toewijzingen verplichtingen rusten. Zo is in de nota Kaderstelling aangegeven dat het budgetsurplus op de Premiëring onderzoekplaatsen door het college wordt ingezet ter dekking van de trekkingsrechten i.v.m. matchingsverplichtingen.