De informatie op deze bladzijden is meer dan je nodig zult hebben voor het maken van de folder. Dit heeft twee redenen. Enerzijds moet je voor een goed werkstuk altijd meer weten dan je er in stopt. Anderzijds heb je de informatie later nodig bij andere onderdelen van scheikunde, ANW, en waarschijnlijk ook bij vervolgstudies.
- Alle levende organismen hebben water nodig. Het menselijk lichaam bestaat voor zestig tot tachtig procent uit water. In dit water zijn een heleboel stoffen opgelost die er voor zorgen dat het lichaam gezond is en blijft. Bloed en urine zijn eigenlijk niets anders dan waterige oplossingen. Soms is er teveel van een bepaalde stof opgelost en dit teveel moet eruit. Dat gebeurt onder andere in de nieren. Water gaat bij nierdialyse dwars door het membraan heen. Blijkbaar zijn de watermoleculen erg klein.
- Stoffen als suiker, zout en ureum lossen goed in water op en dus ook in bloed en urine. Andere stoffen als vetten en oliën doen dit juist niet. Hoe komt het eigenlijk dat bepaalde stoffen wel goed oplossen en andere niet? Dit heeft allemaal te maken met de bouw van het kleinste waterdeeltje, het watermolecuul. Om de eigenschappen van water te begrijpen, moet je wat weten over het watermolecuul.
- De formule van water is H2O. Dit betekent dat een watermolecuul is opgebouwd uit twee waterstofatomen (H-atomen) en een zuurstofatoom (O-atoom). Maar wat is de reden dat deze drie atomen aan elkaar blijven zitten? En wat is eigenlijk een atoom? Water is een gekke stof, want de vaste fase (ijs) drijft op de vloeibare fase (water). Bij vrijwel alle andere stoffen is dit net andersom. Kijk maar eens wat er gebeurt als je frituurvet smelt. Onderin de pan zit de klont ongesmolten vet, bovenin zit de vloeibare massa.
- Om de eigenschappen van water te verklaren, moet je iets weten over het zogenaamde deeltjesmodel of de deeltjestheorie. Volgens deze theorie is alle materie opgebouwd uit hele kleine deeltjes, de atomen. De atomen kunnen zich verenigen tot grotere deeltjes die moleculen heten.
Atomen en moleculen kun je niet zien, vandaar dat scheikundigen werken met modellen. Een model geeft een aantal kenmerken van een voorwerp, en kan daardoor bepaalde eigenschappen van dit voorwerp verklaren. Aromen en moleculen zijn in feite ook voorwerpen. Ze zijn zo klein dat je ze niet kunt zien, vandaar dat je wel moet werken met modellen.
Opdracht (W1) Werkblad
- Wat is de kleur van een zuurstofatoom in werkelijkheid?
Mag je ook bijvoorbeeld witte zuurstof- en paarse waterstofatomen tekenen?
(De internationale afspraak is dat in molecuulmodellen zuurstofatomen een rode kleur krijgen en waterstofatomen een witte kleur.) - De waterstofatomen zijn in dit model iets kleiner dan het zuurstofatoom. Zoek in binas tabel 39 de vanderwaalsstraal van waterstof en zuurstof op.
Klopt de verhouding in het model met de gegevens in binas? - De drie atomen in het watermolecuul liggen niet op een rijtje, maar er zit een hoek tussen. Zoek in binas de bindingshoek op en controleer of die in het model hiermee klopt.