UR 11-042 Concept richtlijn OER


Concept Onderwijs- en Examenregeling

(ex artikel 7.13 en 7.59 WHW)


Bacheloropleidingen UT






De decaan van de faculteit,

gelet op de artikelen 9.5, 9.15, eerste lid, onder a, 7.13, eerste en tweede lid, 9.38, onder b, en 9.18, eerste lid, onder a, en 7.59 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,


gehoord het advies van de opleidingscommissie en de instemming dan wel het advies van de faculteitsraad ten aanzien van de opleidingsspecifieke bijlage van de betreffende opleiding


besluit vast te stellen de onderwijs- en examenregeling van de hierna genoemde opleiding: …………………………………………………………





Inhoudsopgave


Preambule Toepasselijkheid 3

Paragraaf 1 Algemeen 4

Artikel 1 Begripsbepalingen 4

Artikel 2 Inhoud van de opleiding 5

Artikel 3 Eindtermen van de opleiding 5

Artikel 4 Toelating tot de opleiding 5

Artikel 4a Taal 5

Paragraaf 2 Studiebegeleiding 6

Artikel 5 Studieplan 6

Artikel 6 Studiebegeleiding 6

Artikel 7 Studeren met een functiebeperking 7

Paragraaf 3 Tentamens 8

Artikel 8 Frequentie, tijdvakken, inschrijving, uitschrijving 8

Artikel 8a Vorm en beoordeling van tentamens 8

Artikel 9 Mondelinge tentamens 9

Artikel 10 Geldigheidsduur tentamens 9

Artikel 11 Vaststelling en bekendmaking van de uitslag 9

Artikel 12 Inzage- en nabesprekingsrecht 10

Artikel 13 Fouten of onvolledigheden in de administratie 10

Artikel 14 Vrijstelling van een tentamen of praktische oefening 10

Paragraaf 4 Examens 11

Artikel 15 Vrij programma 11

Artikel 16 De aan de opleiding verbonden examens 11

Artikel 17 Tijdvakken, frequentie examen en afgifte getuigschriften 11

Artikel 18 Graad 11

Paragraaf 5 Beroep en bezwaar 11

Artikel 19 Individueel beroep en bezwaar 11

Paragraaf 6 Strijdigheid, wijziging en invoering 12

Artikel 20 Strijdigheid met de regeling 12

Artikel 21 Wijziging regeling 12

Artikel 22 Overgangsregeling 12

Artikel 22a Beoordeling onderwijs- en examenregeling 12

Artikel 23 Bekendmaking 12

Artikel 24 Inwerkingtreding 12


Toelichting op de CvB Richtlijn OER voor bachelor opleidingen UT 13

1. Inleiding 13

2. Voorgeschiedenis 13

3. Richtlijn OER 13

4. Toelichting op enkele artikelen CvB Richtlijn OER 14

5. Regels van de examencommissie t.b.v. de tentamens en examens 18

6. Studentenstatuut en onderwijs- en examenregeling (OER) 22


Preambule Toepasselijkheid


1.Voor elke opleiding bestaat een opleidingsspecifieke bijlage.


2.Per opleiding vormen dit algemene deel en de opleidingsspecifieke bijlage samen de onderwijs- en examenregeling voor de betreffende bacheloropleiding.


3.Het algemene deel en de opleidingsspecifieke bijlage van de onderwijs- en examenregeling worden vastgesteld door de decaan.


4.De onderwijs- en examenregeling is van toepassing op alle studenten die staan ingeschreven bij de betreffende opleiding.


5.De examencommissie van een opleiding stelt regels vast over de uitvoering van haar taken en bevoegdheden volgens artikel 7.12b van de wet, hierna verder te noemen: ‘regels van de examencommissie’.


6.De wettelijke bevoegdheden van de examencommissie van een opleiding zijn van toepassing op alle onderwijseenheden die deel uitmaken van de opleiding van de student.


7.De bepalingen in dit algemene deel van de onderwijs- en examenregeling, in de opleidingsspecifieke bijlage van de onderwijs- en examenregeling en in de regels van de examencommissie van de opleiding zijn ook van toepassing op onderwijseenheden die worden verzorgd door docenten van buiten de opleiding of buiten de Universiteit Twente.


8.Voor de Engelstalige bacheloropleidingen zijn Engelse vertalingen van dit algemene deel en de opleidingsspecifieke bijlage van de onderwijs- en examenregeling en de regels van de examencommissie van die bacheloropleiding beschikbaar. In geval van conflict is de Nederlandse tekst bepalend en niet de Engelse vertaling.


9.Daar waar in deze regeling sprake is van ‘de student’, ‘de docent’, hij’, ‘hem’, ‘zijn’, leze men ook ‘de studente’, ‘de docente’, ‘zij’ en ‘haar’.



Paragraaf 1 Algemeen


Artikel 1 Begripsbepalingen

De in deze regeling voorkomende begrippen hebben, indien die begrippen ook voorkomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de betekenis die deze wet eraan geeft.


In deze regeling wordt verstaan onder:

CvB: College van Bestuur van de Universiteit Twente,

Decaan: Hoofd van de faculteit,

EC: European Credit, studiepunt van 28 uur als bedoeld in de wet

ECTS: European Credits Transfer System: Europese afspraken voor een systeem om de studielast voor de student uit te drukken; de studielast van een studiejaar bedraagt 60 European Creditpoints ofwel 1680 uur (art. 7.4 WHW);

Examen: Toetsing, waarbij door de examencommissie in overeenstemming met artikel 7.10 van de wet wordt vastgesteld of alle tentamens van het propedeuse- resp. bachelorexamen met goed gevolg zijn afgelegd,

Examencommissie: De examencommissie van de opleiding die is ingesteld door de decaan in overeenstemming met artikel 7.12a van de wet,

Examinator: Degene die in overeenstemming met artikel 7.12c van de wet door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van tentamens,

Examenprogramma: De in het SIS vastgelegde specifieke invulling van onderwijseenheden die een individuele student in het kader van zijn opleiding zal gaan volgen met inbegrip van eventuele keuzes daarbinnen,

Geautoriseerd bewijsstuk: Een geautoriseerd bewijsstuk is een door - of vanwege - een examinator geparafeerde lijst of een ander schriftuur dan wel een via het in gebruik zijnde StudentInformatieSysteem (SIS) bekend gemaakte uitslag,

Instelling: Universiteit Twente,

Onderwijseenheid: Een onderwijseenheid van de opleiding als bedoeld in artikel 7.3 leden 2 en 3 van de wet,

Onderwijsprogramma: Het geldende programma van de opleiding zoals vastgelegd in de opleidingsspecifieke bijlage,

Opleiding: De bacheloropleiding bedoeld in de opleidingsspecifieke bijlage van de onderwijs- en examenregeling,

Praktische oefening: Een praktische oefening als genoemd in artikel 7.13 lid 2d van de wet, is een onderwijseenheid of een deel ervan, waarbij de nadruk ligt op de activiteit van de student zelf, zoals:

1.verrichten van een literatuurstudie, maken van werkstuk of proefontwerp, schrijven van een scriptie, een artikel of 'position paper' of verzorgen van een openbare presentatie;

2.uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht, uitvoeren van proeven en experimenten, deelnemen aan practica, oefenen van vaardigheden;

3.doen van een stage, deelnemen aan veldwerk of een excursie

4.deelnemen aan andere noodzakelijk geachte onderwijsleeractiviteiten, gericht op bereiken van de beoogde vaardigheden,

Student: Degene die als zodanig bij een opleiding staat ingeschreven in overeenstemming met artikel 7.34 en 7.37 van de WHW.

Student Informatie Systeem: De door het instellingsbestuur aangewezen webapplicatie voor de registratie en

(SIS) van alle relevante gegevens van student en studie, zoals bedoeld in de Wet,

Studentendecaan: Door het instellingsbestuur aangewezen persoon die als contactpersoon optreedt tussen student en opleiding zoals bedoeld in artikel 7.34 lid 1d WHW,

Studieadviseur: Door de decaan van de faculteit aangewezen persoon die als contactpersoon optreedt tussen student en opleiding, en als zodanig de belangen van de student behartigt en een adviesrol vervult,

Studiejaar: Het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar. Het studiejaar beslaat 60 EC of 1680 uur,

Studieplan Een door de student opgesteld plan voor het doorlopen van zijn examenprogramma,

Studiesnelheid: Aantal EC’s behaald in een bepaalde periode gedeeld door het aantal EC’s dat nominaal in deze periode behaald kan worden.

Tentamen: Een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek,

UT: Universiteit Twente,

Werkdag: Een van de dagen van maandag tot en met vrijdag met uitzondering van de erkende feestdagen en de afgesproken brugdagen waarop het personeel vrij heeft,

Wet: De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, afgekort tot WHW, staatsblad 593 en zoals sindsdien gewijzigd,

Artikel 2 Inhoud van de opleiding

In de opleidingsspecifieke bijlage zijn per opleiding in ieder geval geregeld de punten zoals opgenomen in artikel 7.13, lid 2, a t/m j, l, s en t van de wet.


Artikel 3 Eindtermen van de opleiding

De doelen en eindtermen (art. 7.13 lid 2c, WHW) zijn per opleiding in de opleidingsspecifieke bijlage opgenomen.


Artikel 4 Toelating tot de opleiding

1.Toegang tot de opleiding wordt verkregen indien is voldaan aan de vooropleidingseisen voor inschrijving in het wetenschappelijk onderwijs, in overeenstemming met de wet art. 7.24 vooropleidingseisen, 7.25 nadere vooropleidingseisen, 7.28 vrijstelling op grond van andere diploma’s en 7.29 vrijstelling op grond van toelatingsonderzoek.


2.De nadere regeling hiervan is opgenomen in de meest recente versie van het document getiteld “Colloquium Doctum en andere toelatingsregelingen voor toelating tot bachelor opleidingen”. Dit document is geplaatst op het intranet van de Universiteit Twente.


Artikel 4a Taal

1.Het onderwijs in de bacheloropleidingen wordt gegeven in het Nederlands volgens de Gedragscode Voertalen (opgenomen in instellingsdeel van het Studentenstatuut) en in overeenstemming met art.7.2 van de wet. Studiemateriaal en studie-informatie zijn vaak in het Engels.


2.In een bacheloropleiding kan met toestemming van de opleidingsdirecteur een andere taal worden gebruikt:

a.wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent wordt gegeven, of

b.indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt,


3.Het tentamen in een onderwijseenheid moet in dezelfde taal worden afgenomen als de taal die gehanteerd is bij het onderwijs in de betreffende onderwijseenheid.


4.Indien noch de examinator noch de geëxamineerde student daartegen bezwaar heeft, kan het tentamen in een andere taal worden afgenomen.


5.Opleidingsspecifieke aanvullingen op de bepalingen in dit artikel en de wijze waarop een Engelstalige opleiding garandeert dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van bovengenoemde Gedragscode Voertalen zijn vastgelegd in de opleidingsbijlage en/of de Regels van de examencommissie.

Paragraaf 2 Studiebegeleiding


Artikel 5 Studieplan

1.De student is verplicht voor aanvang van een semester een studieplan in te dienen voor het betreffende semester. De termijn waarop het studieplan moet zijn ingediend, wordt vanuit de opleiding door de decaan tijdig medegedeeld aan de student.


2.In het eerste semester van het eerste studiejaar omvat het studieplan in ieder geval alle onderdelen van het eerste semester van het eerste jaar van de opleiding.


3.De student kan na de termijn als bedoeld in lid 1, tweede zin, zijn studieplan aanpassen na overleg met de studieadviseur.


4.Iedere student ontvangt over het ingediende studieplan een advies van de studieadviseur.

5.De nadere uitwerking van de manier waarop de studieadviseur adviseert over de door de studenten ingediende studieplannen, wordt voor het begin van het studiejaar door de opleidingsdirecteur bekendgemaakt.



Artikel 6 Studiebegeleiding

1.De decaan draagt de verantwoordelijkheid voor de studiebegeleiding van de student mede ten behoeve van de oriëntatie op studiewegen binnen of buiten de opleiding. De decaan heeft de uitvoering van de studiebegeleiding gemandateerd aan de opleidingsdirecteur van de opleiding.


2.Iedere student krijgt een studieadviseur toegewezen.


3.De studieadviseur begeleidt de student en geeft de student advies over zaken die de studie betreffen of desgewenst over persoonlijke aangelegenheden. Tevens maakt de studieadviseur de student attent op faciliteiten voor specialistische vormen van begeleiding binnen of buiten de universiteit.


4.Binnen 20 werkdagen nadat de resultaten van het 1ste semester bekend zijn, geeft de studieadviseur aan de student een advies vooruitlopend op het te verwachten advies aan het eind van het eerste verblijfsjaar. De prestaties en de omstandigheden van de student zoals bij de opleiding bekend worden hierbij in aanmerking genomen.


5.Aan iedere student wordt uiterlijk aan het eind van zijn eerste jaar van inschrijving voor de opleiding een schriftelijk advies uitgebracht over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. Het advies is gebaseerd op de behaalde studieresultaten en het advies van de studieadviseur van de student.


6.Indien een student gebruik wenst te maken van het recht op specifieke begeleiding of voorzieningen dient hij contact op te nemen met de studieadviseur. De studieadviseur legt gemaakte afspraken met de student vast in het SIS waaraan rechten kunnen worden ontleend.

Voor het recht op bijzondere voorzieningen geldt:

a)De student die door aantoonbare overmacht of persoonlijke omstandigheden achterop raakt, heeft recht op begeleidingsafspraken.

b)Het recht op bovengenoemde voorzieningen betreft het recht op aanvullende individuele studiebegeleiding. Hiertoe behoort ook, indien nodig en mogelijk, dispensatie tot deelname en/of het beschikbaar zijn van afwijkende faciliteiten. De toekenning van de genoemde dispensatie en het verlenen van extra kansen is voorbehouden aan de examencommissie.

Artikel 7 Studeren met een functiebeperking

1.Onder een functiebeperking wordt verstaan een langdurige lichamelijk zintuiglijke of andere functiestoornis die de student kan beperken in de studievoortgang.


2.Op basis van een gesprek met studieadviseur en/of de studentendecaan wordt in overleg met de student verkend welke aanpassingen voor deze student het meest doeltreffend geacht worden. Bij het treffen van aanpassingen dient het bereiken van de eindtermen te zijn gewaarborgd.


3.Op basis van het onder 2. bedoelde gesprek stelt de student in overleg met de studieadviseur een schriftelijk verzoek tot verlening van aanpassingen op.


4.Het verzoekschrift wordt, zo mogelijk drie maanden voordat de student zal deelnemen aan onderwijs, tentamens en praktische oefeningen waarvoor de aanpassing bedoeld is, ingediend bij de decaan van de faculteit.


5.Het verzoekschrift wordt onderbouwd door bescheiden (zoals een verklaring van een arts of een psycholoog of, indien er sprake is van bijvoorbeeld dyslexie, van een BIF-, NIB-, of NVO- geregistreerd testbureau) die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling ervan.


6.De decaan van de faculteit beslist binnen een termijn van 20 werkdagen na ontvangst, of zoveel eerder als de urgentie van de aanvraag noodzakelijk maakt, over de toewijsbaarheid van het verzoek bedoeld in lid 3, en stelt de student en de betrokken studieadviseur van zijn oordeel in kennis.


7.De studieadviseur informeert de docent tijdig over de aanpassingen die betrekking hebben op zijn onderwijseenheid, die zijn verleend aan een student met een functiebeperking.


8.Indien de decaan van de faculteit het verzoekschrift niet of niet geheel honoreert, stelt de decaan de student van de daaraan ten grondslag liggende motieven op de hoogte en wijst de student op de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Bezwaar dient binnen zes weken, nadat de beslissing aan betrokkene is bekend gemaakt, schriftelijk te worden ingediend bij loket voor de bezwaar- en beroepschriften (en klachten) van de Student Services balie, 2e vloer Vrijhof, Postbus 217, 7500 AE Enschede.


9.Bij toekenning van aanpassing wordt aangegeven voor welke periode deze toekenning geldig is. Voor het einde van de periode zal door aanvrager en betrokken studieadviseur een evaluatie plaatsvinden. Hierin zal zowel de effectiviteit van de geboden aanpassingen als de noodzaak tot voortzetting ervan besproken worden.

Paragraaf 3 Tentamens


Artikel 8 Frequentie, tijdvakken, inschrijving, uitschrijving


1.Tot het afleggen van schriftelijke en mondelinge tentamens wordt twee maal per jaar de gelegenheid gegeven. Praktische oefeningen kunnen minimaal één keer per jaar worden afgerond.


2.Voor alle onderwijseenheden is er in ieder geval een tentamengelegenheid aan het eind van de onderwijsperiode waarin het onderwijs van de desbetreffende onderwijseenheid is gegeven.


3.De student die na twee beoordelingen van een onderwijseenheid nog geen 6 of hoger heeft behaald en deze alsnog wil behalen, dient bij de examencommissie een verzoek in te dienen om alsnog een tentamen in de desbetreffende onderwijseenheid te mogen afleggen. Dit verzoek moet worden vergezeld van een plan van aanpak dat de student in overleg met de studieadviseur heeft opgesteld. De examencommissie beslist over het verzoek.


4.De nadere uitwerking van de bepaling in lid 3 (bijvoorbeeld de eisen waaraan het plan van aanpak moet voldoen, de gevolgen als een student zonder toestemming deelneemt aan de derde poging, in welke situaties een verzoek kan worden afgewezen, de procedure als de student een vierde poging nodig heeft) wordt voor het begin van het studiejaar door de opleidingsdirecteur bekendgemaakt.


5.Indien de student niet verschijnt bij een tentamenzitting waarvoor hij zich heeft ingeschreven en waarvoor hij zich niet tijdig heeft teruggetrokken, wordt dit in het SIS vastgelegd. Dit telt mee als onvoldoende beoordeling bij het vaststellen van het aantal gedane tentamenpogingen zoals bedoeld in lid 3.


6.In afwijking van het gestelde in lid 1 van dit artikel wordt minstens eenmaal in een studiejaar gelegenheid gegeven tot het afleggen van het tentamen van een onderwijseenheid die wel deel uitmaakt van het onderwijsprogramma, maar waarvan in dit studiejaar geen onderwijs is aangeboden.


7.Minimaal een maand voor het begin van een semester wordt het tentamenrooster met de data en tijdstippen van de tentamens voor dat semester bekend gemaakt.


8.Het verplaatsen van een tentamen naar een ander tijdstip dan in het rooster is aangegeven, is alleen toegestaan na toestemming van de opleidingsdirecteur. De student wordt van deze verplaatsing op de hoogte gesteld. De opleidingsdirecteur moet de examencommissie op de eerstvolgende examenvergadering na het besluit tot verplaatsing hierover informeren.


9.De examencommissie kan in bijzondere gevallen toestaan dat wordt afgeweken van het aantal malen en de wijze waarop tentamens kunnen worden afgelegd.


10.Voor tentamens en toetsen moet de student zich inschrijven. Op het rooster is informatie te vinden over de sluitingsdata voor inschrijving voor schriftelijke tentamens en toetsen.


11.Indien de student zich niet voor het sluiten van de inschrijftermijn heeft aangemeld vervalt het recht op deelname aan de desbetreffende toets of het desbetreffende tentamen.


12.De student kan zich tot 24 uur voor een tentamenzitting terugtrekken.



Artikel 8a Vorm en beoordeling van tentamens

1.Een tentamen kan onder meer de volgende vorm hebben:

-een schriftelijk tentamen,

-een mondeling tentamen,

-een reeks toetsen,

-de beoordeling van praktische oefeningen als bedoeld in artikel 1,

-de beoordeling van de mondelinge en/of schriftelijke presentatie van een praktische oefening als bedoeld in artikel 1,

-een combinatie van genoemde vormen.


2.Uiterlijk twee weken voor het begin van de onderwijsperiode waarin het onderwijs van een onderwijseenheid wordt aangeboden, maakt de desbetreffende docent de volgende aspecten van het tentamen bekend:

-de tentameneisen (bv. welke literatuur wordt getentamineerd),

-nadere bepalingen over de tentaminering (bv. of het een open boek tentamen is, of rekenmachines zijn toegestaan),

-in het geval van een reeks toetsen of een combinatie van tentamenvormen zoals bedoeld in het vorige lid, de weging daarvan voor het eindcijfer van het tentamen.


3.De in lid 2 bedoelde informatie wordt in ieder geval opgenomen in het door de Universiteit Twente gebruikte vakkeninformatiesysteem of op de elektronische leeromgeving (de Blackboard-site) van de desbetreffende onderwijseenheid.


4.De student heeft het recht om kennis te nemen van modeltentamenvragen plus modeluitwerkingen of proeftentamens of recente oude tentamens en de norm van de bijbehorende beoordeling.


Artikel 9 Mondelinge tentamens


1.Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie in een bijzonder geval anders heeft bepaald.


2.Indien derden aanwezig zijn bij het mondeling tentamen wordt dit vóór het tentamen door de examencommissie aan de examinator en de student bekend gemaakt.


Artikel 10 Geldigheidsduur tentamens


1.De geldigheidsduur van een tentamenresultaat is 6 jaar.


2.De student kan een verzoek indienen bij de examencommissie om de geldigheidsduur van een tentamenresultaat te verlengen. De examencommissie moet gegronde redenen hebben om dit verzoek af te wijzen. Indien de examencommissie dit verzoek afwijst, geeft zij hiervoor een schriftelijke motivering.


3.Voor een tentamen dat bestaat uit deelresultaten geldt dat deelresultaten alleen geldig zijn in het studiejaar waarin deze zijn behaald. De examinator van de onderwijseenheid kan een andere regeling vaststellen. De examinator dient de examencommissie hierover te informeren. De regeling dient te worden bekendgemaakt via de elektronische leeromgeving (de Blackboard-site).


Artikel 11 Vaststelling en bekendmaking van de uitslag


1.Binnen 20 werkdagen na het afleggen van een schriftelijk tentamen dan wel het afronden van een praktische oefening wordt het resultaat via het SIS aan de student bekend gemaakt.


2.Binnen één werkdag nadat een mondeling tentamen is afgenomen, wordt door de examinator een door hem geautoriseerd bewijsstuk uitgereikt waaruit de uitslag blijkt.


3.Het in lid 2 gestelde is niet van toepassing indien het mondeling tentamen deel uitmaakt van een serie mondelinge tentamens van dezelfde onderwijseenheid, die zich over meer dan één werkdag uitstrekt. In dat geval stelt de examinator na afloop van de serie mondelinge tentamens binnen één werkdag de uitslag vast.


4.Indien de beoordeling voor een onderwijseenheid wordt verkregen door het maken van een of meerdere opdrachten, het schrijven van een verslag of het maken van een scriptie geldt de inleverdatum van opdracht, verslag of scriptie of de inleverdatum van de laatste opdracht als tentamendatum.


5.Indien de examinator door bijzondere omstandigheden niet in staat is de in lid 1 en 2 bedoelde termijnen na te komen, meldt hij dit met redenen omkleed aan de examencommissie. De betrokken student wordt door de examencommissie onverwijld van de vertraging op de hoogte gesteld onder vermelding van de termijn waarbinnen de uitslag alsnog bekend wordt gemaakt. Indien de examinator naar het oordeel van de examencommissie in gebreke blijft, kan zij een andere examinator opdragen het cijfer vast te stellen.


6.Wanneer een tweede tentamengelegenheid korte tijd na de eerste gelegenheid is gepland, zijn de tentamenuitslagen beschikbaar op een tijdstip waarop de student minimaal 10 werkdagen de tijd heeft om zich op de tweede gelegenheid voor te bereiden.


7.De student kan desgewenst bij de balie van Student Services in de Vrijhof een gewaarmerkt studievoortgangsoverzicht verkrijgen.


8.Indien voor de student voor eenzelfde onderwijseenheid meer dan één op zich geldige beoordeling is vastgesteld, is de hoogste beoordeling geldig.

Artikel 12 Inzage- en nabesprekingsrecht


1.De student heeft recht op een nabespreking met de examinator waarbij de examinator de gegeven beoordeling motiveert. Hiertoe kan de student gedurende een termijn van vijf weken na de bekendmaking van de uitslag van een tentamen een verzoek indienen bij de examinator. Na deze termijn van vijf weken heeft de student geen recht meer op een nabespreking en een motivering door de examinator van de beoordeling van zijn tentamen.


2.De examinator die het schriftelijke tentamenwerk van de student heeft beoordeeld, ziet erop toe dat dit werk minimaal twee jaar na het vaststellen van de beoordelingsmededeling wordt bewaard in de desbetreffende leerstoel- of vakgroepadministratie. Gedurende deze periode kan de student zijn beoordeelde werk inzien. Na twee jaar kan het desbetreffende werk worden vernietigd.


3.De examencommissie kan toestaan dat van het bepaalde in de leden 1 en 2 wordt afgeweken.


Artikel 13 Fouten of onvolledigheden in de administratie

Indien in de tentamenuitslag, een cijferlijst of een overzicht van het studieverloop van de student een kennelijke vergissing is gemaakt, is zowel de opleiding als de student verplicht om dit direct na constatering ervan, aan de andere partij kenbaar te maken en mee te werken aan het ongedaan maken van de gemaakte vergissing.


Artikel 14 Vrijstelling van een tentamen of praktische oefening

1.De examencommissie kan, eventueel na advies van de desbetreffende examinator te hebben ingewonnen, op verzoek van de student vrijstelling verlenen van een tentamen of praktische oefening.


2.De gronden waarop de examencommissie vrijstelling kan verlenen voor het afleggen van een bepaald tentamen hebben uitsluitend betrekking op het niveau, de inhoud en de kwaliteit van de eerder door de desbetreffende student behaalde tentamens of examens dan wel van zijn buiten het hoger onderwijs opgedane kennis, inzicht en vaardigheden.


3.De vrijstelling door de examencommissie van de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen kan onder meer worden verleend aan de student die aannemelijk kan maken dat hij of zij verwacht in gewetensnood te zullen komen bij of door het moeten uitvoeren van een bepaalde opdracht of praktische oefening. In dat geval bepaalt de examencommissie of de praktische oefening op een andere, door haar te bepalen wijze, kan worden verricht.


Paragraaf 4 Examens


Artikel 15 Vrij programma

De examencommissie van de opleiding beslist over een verzoek tot toestemming voor het volgen van een vrij onderwijsprogramma als bedoeld in art. 7.3d van de wet. De examencommissie toetst of het programma past binnen het domein van de opleiding, samenhangend is en voldoende niveau heeft in het licht van de eindtermen van de opleiding.


Artikel 16 De aan de opleiding verbonden examens

1.De opleiding heeft een propedeutisch examen en een bachelorexamen.


2.Het eerste studiejaar van de opleiding is de propedeutische fase en heeft een studielast van 60 EC.


3.De bacheloropleiding heeft een studielast van 180 EC. De opleiding is opgebouwd uit een propedeutische fase met een studielast van 60 EC en een tweede en derde studiejaar, elk met een studielast van 60 EC.


Artikel 17 Tijdvakken, frequentie examen en afgifte getuigschriften


1.De examencommissie stelt minimaal tweemaal per jaar de uitslag van het propedeutisch examen en het bachelorexamen vast.


2.De perioden waarin de examencommissie vergadert, worden voor het begin van het studiejaar gepubliceerd. De precieze data worden uiterlijk 10 weken voor de vaststelling bekendgemaakt.


3.De examencommissie verklaart studenten, die voldoen aan de exameneisen, als geslaagd voor het propedeutisch dan wel het bachelorexamen en roept die studenten op het daarbij behorende getuigschrift in ontvangst te nemen. De examendatum is in dit geval de datum waarop de student de laatste nog openstaande onderwijseenheid heeft afgerond.


4.De student kan desgewenst uiterlijk 4 weken voor de vergadering van de examencommissie een schriftelijk gemotiveerd verzoek bij de examencommissie indienen om nog niet over te gaan tot het geslaagd verklaren voor een examen en daarom ook nog niet over te gaan tot uitreiking van het diploma.


5.Indien de student op grond van lid 4 verzoekt om uitstel wordt als slaagdatum de datum gebruikt waarop de examencommissie heeft besloten de student geslaagd te verklaren.


6.Op individueel verzoek van de student kan de examencommissie ook tussen haar vergaderingen door de uitslag van het bachelorexamen vaststellen en het daarbij behorende getuigschrift doen uitreiken. Het verzoek daartoe van de student dient uiterlijk 4 weken voor de vaststelling te worden ingediend bij de examencommissie.


Artikel 18 Graad

Aan degene die het bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad Bachelor of Science (BSc) verleend.


Paragraaf 5 Beroep en bezwaar


Artikel 19 Individueel beroep en bezwaar


Beroep tegen beslissingen van de examencommissie of van de examinator en bezwaar tegen beslissingen van de decaan op grond van deze regeling dient binnen zes weken, nadat de beslissing aan betrokkene is bekend gemaakt, schriftelijk te worden ingediend bij loket voor de bezwaar- en beroepschriften (en klachten) van de Student Services balie, 2e vloer Vrijhof, Postbus 217, 7500 AE Enschede.

Paragraaf 6 Strijdigheid, wijziging en invoering


Artikel 20 Strijdigheid met de regeling

Indien andere aanvullende regelingen en/of bepalingen over het onderwijs en/of examens in strijd zijn met deze onderwijs- en examenregeling gaat het bepaalde in deze onderwijs- en examenregeling voor.


Artikel 21 Wijziging regeling

1.Inhoudelijke wijzigingen van deze onderwijs- en examenregeling worden door de decaan bij afzonderlijk besluit vastgesteld.


2.Inhoudelijke wijzigingen van deze regeling zijn in beginsel niet van toepassing op het lopende studiejaar. Inhoudelijke wijzigingen kunnen wél van toepassing zijn op het lopende studiejaar indien belangen van de student hierdoor redelijkerwijze niet worden geschaad of indien er sprake is van overmacht.


3.Wijzigingen in deze regeling zijn niet van invloed op besluiten die eerder door de examencommissie zijn genomen.


Artikel 22 Overgangsregeling

1.Bij wijziging van de onderwijs- en examenregeling stelt de decaan zo nodig een overgangsregeling vast.


2.De overgangsregeling wordt gepubliceerd op de website van de opleiding.


3.Uitgangspunten bij de overgangsregeling in het geval het onderwijsprogramma wordt gewijzigd:

a)Wijzigingen in het onderwijsprogramma worden voorafgaand aan het studiejaar waarin de wijzigingen worden ingevoerd. Wijzigingen in het onderwijsprogramma zijn gericht op verbetering van de opleiding en gelden voor alle studenten.

b)Er kan niet worden gegarandeerd dat alle onderwijseenheden van de opleiding, zoals die bestonden bij de inschrijving van een student voor die opleiding, tot zijn onderwijsprogramma blijven behoren. Het onderwijsprogramma zoals dat het meest recent door de decaan is vastgesteld is uitgangspunt bij het vaststellen van de uitslag van het propedeuse- en bachelorexamen.


4.In de overgangsregeling wordt in ieder geval opgenomen:

a)van welke onderwijseenheden die zijn vervallen de reeds behaalde tentamens equivalent zijn aan onderwijseenheden uit het geldende onderwijsprogramma – zoals opgenomen in de opleidingsbijlage;

b)dat indien een onderwijseenheid zonder praktische oefeningen wordt geschrapt uit het programma, in het studiejaar daarna minimaal tweemaal de gelegenheid wordt geboden het tentamen af te leggen of op andere wijze een beoordeling te verkrijgen;

c)dat indien een onderwijseenheid met praktische oefeningen wordt geschrapt uit het programma, minstens één onderwijseenheid wordt aangewezen die gedaan kan worden in plaats van de vervallen onderwijseenheid;

d)de geldigheidsduur.


5.De overgangsregeling behoeft de instemming van de examencommissie met de bepalingen als bedoeld in lid 4a, 4c en 4d.


6.De examencommissie kan in bijzondere gevallen in positieve zin voor de student afwijken van het aantal malen en de wijze waarop tentamens van vervallen onderwijseenheden kunnen worden afgelegd.


Artikel 22a Beoordeling onderwijs- en examenregeling

De opleidingsdirecteur, daartoe gemandateerd door de decaan, draagt zorg voor een regelmatige beoordeling van de onderwijs- en examenregeling en weegt daarbij, ten behoeve van de bewaking, en zo nodig bijstelling van de studielast, het tijdsbeslag dat daaruit voor de student voortvloeit.

De opleidingscommissie heeft volgens 9.18 WHW tot taak het uitbrengen van een advies over de onderwijs- en examenregeling en het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de onderwijs- en examenregeling.


Artikel 23 Bekendmaking

De onderwijs- en examenregeling en de regels van de examencommissie worden via de website van de instelling en die van de opleiding bekend gemaakt.


Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2011.

Toelichting op de CvB Richtlijn OER voor bachelor opleidingen UT

1.Inleiding

Op grond van artikel 7.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) stelt de decaan voor elke door die faculteit aangeboden opleiding of groep van opleidingen een Onderwijs- en Examenregeling vast, kortweg de OER genoemd. In de OER worden minimaal een aantal in artikel 7.13 WHW genoemde onderwerpen nader bepaald en vastgelegd, zoals bijv. de eindtermen van een opleiding, de geldigheidsduur van behaalde tentamens, de volgtijdelijkheid van de tentamens, etc. etc. De OER wordt voorafgaand aan elk studiejaar opnieuw vastgesteld door de decaan van de faculteit. Ten aanzien van de vaststelling of wijziging van bepaalde onderwerpen in de OER is de voorafgaande instemming van de faculteitsraad vereist (artikel 9.38 van de WHW).


2.Voorgeschiedenis

Waar alle bachelor opleidingen van de UT tot 2009/2010 een eigen OER hanteerden, is thans een gezamenlijke OER geïntroduceerd die geldt voor alle bachelor opleidingen aan de UT.


Door de “Projectgroep Mouthaan” is een actie gepleegd om de onderwijsregelgeving aan de UT te inventariseren en daarbij de problemen en de mogelijkheden tot vereenvoudiging en stroomlijning in kaart te brengen. Dit heeft geleid tot een uniform en gestandaardiseerde OER en de hierbij horende administratieve afhandeling alsmede tot een aantal “Gedragsregels en Regels t.b.v. de examens en tentamens van de examencommissie” . Dit heeft uiteindelijk geleid tot een CvB Richtlijn OER die reeds voor het studiejaar 2009/2010 voor een groot deel leidend is geweest binnen de faculteiten voor de vaststelling van de opleidingsspecifieke OER voor de bacheloropleidingen.


Gezamenlijke regelgeving impliceert dat is nagedacht over een gezamenlijke visie op rechten en plichten van staf en studenten. In lijn met de UT onderwijsnota, waarin verbetering van de studiebegeleiding en flexibiliteit in opleidingen staan benoemd , bevat deze Richtlijn OER een kader voor het creëren van wederzijds commitment.


3.Richtlijn OER

Artikel 9.5 WHW luidt:


“Het college van bestuur kan Richtlijnen vaststellen met het oog op de organisatie en coördinatie van de uitoefening van de in de artikelen 9.14, derde lid, en 9.15. eerste lid, WHW bedoelde bevoegdheden”.


Het bestuurs- en beheersreglement van de UT geeft aan dat overleg met de decanen noodzakelijk is alvorens een Richtlijn kan worden vastgesteld.


De toelichting bij dit wetsartikel geeft aan dat het hier onder meer gaat om de bevoegdheid van de decaan tot het vaststellen van de OER. De bevoegdheid van het College van Bestuur om Richtlijnen te verstrekken aan decanen ter zake van de uitvoering van de hen krachtens de wet toegekende taken behoeft een wettelijke grondslag. De in dit artikel voorgestelde bevoegdheid is niet absoluut. Met de woorden “organisatie en coördinatie” wordt tot uitdrukking gebracht dat het college zich niet met de inhoud van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek dient bezig te houden. Dit behoort immers tot het exclusieve terrein van het faculteitsbestuur. Het College van Bestuur kan evenwel wel bijvoorbeeld een uniforme regeling voor de totstandkoming van de verschillende onderwijs- en examenregelingen of voor de jaarlijkse onderzoekprogramma’s voor de gehele universiteit bevorderen. Het kan via de bedoelde Richtlijnen ook de inachtneming van vaste termijnen bereiken.


De gemeenschappelijke OER is onder meer het resultaat van de in het reorganisatieplan Efficiënte Moderne Bedrijfsvoering geformuleerde opdracht: vereenvoudiging van de regelgeving voor bacheloropleidingen met het oog op eenduidigheid naar alle studenten en meer efficiëntieslagen in de administratie. Hierbij is als voorwaarde gesteld om een nieuw Studenten Informatie Systeem (SIS) in te voeren. Aan die voorwaarde is voldaan door de aanschaf van Osiris. Gezamenlijke regelgeving betekent ook dat de UT een gezamenlijke visie heeft op rechten en plichten van staf en studenten.


Voor de bacheloropleidingen van de UT geldt dat:

-de gemeenschappelijke OER een kader kan bieden voor het creëren van wederzijds commitment;

-met de invoering van de OER ook het studieplan wordt geïntroduceerd en dat er meer mogelijkheden zijn voor een adequate studiebegeleiding;

-er een “studiegids” is waarin staat beschreven hoe de opleiding is opgezet en hoe praktische zaken zijn geregeld.


De gezamenlijke OER is een Richtlijn van het College van Bestuur in het kader van de organisatie en coördinatie van het onderwijs (9.5 WHW). De bepalingen in de Richtlijn OER zijn voor de opleidingen verplicht en die moeten dus worden opgenomen in iedere bachelor OER van de opleidingen. Op de Richtlijn van het CvB is geen medezeggenschap vanuit de opleidingen en faculteitsraden mogelijk.


Het adviesrecht heeft betrekking op artikel 7.13 WHW ten aanzien van de onderdelen a t/m g.
Het instemmingsrecht heeft betrekking op artikel 7.13 WHW ten aanzien van de overige onderdelen.
De decaan stelt de opleidings OER vast met in achtneming van de CvB Richtlijn. Dit gebeurt jaarlijks. Jaarlijks kan ook de genoemde “Gedragscode en regels t.b.v. de examens en tentamens” worden besproken.


4.Toelichting op enkele artikelen CvB Richtlijn OER

Titel

De opleidingen wordt aangeraden goed na te denken over de titel die aan de diverse documenten wordt gegeven.

De tekst van de CvB Richtlijn OER zou je bv. ‘algemeen gedeelte van de onderwijs- en examenregeling van de bacheloropleiding X’ kunnen noemen.

Als een opleiding of faculteit er artikelen aan heeft toegevoegd die volgens de wet in het opleidingsdeel van het studentenstatuut moeten worden opgenomen (bv. regels over de organisatie van onderwijs, bepalingen over studentenvoorzieningen op opleidings- of faculteitsniveau en bepalingen over de studiebegeleiding) zou een correcte titel kunnen zijn: opleidingsdeel van het studentenstatuut inclusief het algemeen gedeelte van de onderwijs- en examenregeling van de bacheloropleiding X’.


Artikelsgewijs


Uitgangspunt is dat de formulering van de artikelen op zich helder en eenduidig behoort te zijn.
Waar geen toelichting wordt gegeven, wordt verondersteld dat die toelichting ook niet nodig is. Waar wél toelichting wordt gegeven, wordt enige achtergrondinformatie gegeven om een en ander in perspectief te plaatsen.


Artikel 1 (begripsbepalingen)


De belangrijkste inhoudelijke begrippen die in de Richtlijn voorkomen, zijn gedefinieerd. Indien in de opleidingsspecifieke bijlage bij de Opleidings OER nog andere aanvullende belangrijke inhoudelijke begrippen nodig worden geoordeeld dan kunnen die uiteraard aan de begripsbepalingen worden toegevoegd.


Artikel 2 (inhoud van de opleiding)


In de opleidingsspecifieke bijlage van de OER dienen minimaal de volgende punten te worden opgenomen:

a)de inhoud van de opleiding en van de daaraan verbonden examens,

b)de inhoud van de afstudeerrichtingen binnen een opleiding,

c)de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student zich bij beëindiging van de opleiding moet hebben verworven,

d)waar nodig, de inrichting van praktische oefeningen,

e)de studielast van de opleiding en van elk van de daarvan deel uitmakende onderwijseenheden,

f)de nadere regels, bedoeld in de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid WHW,

g)ten aanzien van welke masteropleidingen toepassing is gegeven aan artikel 7.4a, achtste lid
WHW,

h)de volgtijdelijkheid van de tentamens,

i)de voltijdse, deeltijdse of duale inrichting van de opleiding,

j)waar nodig, de volgorde waarin en de tijdvakken waarbinnen de gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de tentamens en examens,

l)of de tentamens mondeling, schriftelijk of op een andere wijze worden afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie in bijzondere gevallen anders te bepalen.

s)waar nodig, dat het met goed gevolg afgelegd hebben van tentamens voorwaarde i, voor de toelating tot het afleggen van andere tentamens,

t)waar nodig, de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen met het ook op de toelating tot het afleggen van het desbetreffende tentamen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie vrijstelling van die verplichting te verlenen, al dan niet onder oplegging van vervangende eisen.


In de OER wordt met het oog op de doorstroming van personen aan wie een graad als bedoeld in artikel 7.10a eerste lid WHW is verleend, voor elke bacheloropleiding minimaal één masteropleiding aangewezen die aansluit op die bacheloropleiding.

Artikel 3 (eindtermen van de opleiding)

De eindtermen van de bacheloropleiding kunnen o.m. zijn ontleend aan de zgn. Dublin Descriptoren of de 3 TU Meijers criteria.

In de Opleidingsspecifiek bijlage worden deze eindtermen per opleiding verder uitgewerkt en kunnen er nadere criteria worden gebruikt. Die eindtermen zijn:

a)Kennis en inzicht:

de student heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.

b)Toepassen kennis en inzicht:

de student is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.

c)Oordeelsvorming:

de student is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.

d)Communicatie:

de student is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.

e)Leervaardigheden:

de student bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.


Artikelen 5 en 6 (studieplan en studiebegeleiding)


Gezamenlijke regelgeving impliceert dat is nagedacht over een gezamenlijke visie op rechten en plichten van staf en studenten. Deze artikelen vormen in feite “de backbone” van de OER. Deze artikelen bevatten een kader voor het creëren van wederzijds commitment.


Geïntroduceerd is een door de student in te leveren studieplan dat, alléén indien nodig, met de studieadviseur wordt besproken. De introductie van dit studieplan is voor onze universiteit nieuw en is ingevoerd met ingang van het studiejaar 2010-2011. Het is een instrument om de vrijblijvendheid te veranderen in wederzijdse betrokkenheid waarbij de keuzevrijheid van de student onaangetast blijft.


Met de huidige vrijblijvendheid wordt geen recht gedaan aan het idee dat studenten partner in hun opleidingen zijn: van veel studenten weet de opleiding niet hoe het met ze gaat (zie bijv. het project ernstig vertraagde studenten) en studenten ervaren niet altijd dat, wanneer ze vastlopen, daadwerkelijke assistentie wordt geboden om de voortgang weer vlot te trekken.

Een voorbeeld: na twee mislukte tentamenpogingen (nog geen cijfer 6 of hoger behaald) moet bijv. een plan van aanpak worden gemaakt voor het betreffende studieonderdeel in samenspraak met de studieadviseur en vaak ook de examinator zodat de volgende poging waarschijnlijk zal slagen.


De introductie van het studieplan vereist een goed georganiseerde studiebegeleiding waarbij voorwaarde is dat de ICT omgeving een soepele afhandeling van problemen mogelijk maakt. Noodzakelijk is om meer aandacht aan begeleiding van studenten te besteden (bijv. gespreksvoering). De UT zal hierin moeten investeren.


Geïntroduceerd is het begrip examenprogramma: de onderwijseenheden die de student zal volgen en de tentamens die hij zal gaan afleggen. Hoe een student zijn examenprogramma in de tijd wil volgen heet het studieplan. De student maakt de keuze en dient het studieplan in aan het begin van een semester.


Het StudentInformatieSysteem (Osiris) kan voor elke student de onderwijseenheden die passen bij zijn examenprogramma en het betreffende semester in een lijst genereren, zodat het maken en indienen van een studieplan een kwestie van enkele muisklikken is.

In het eerste studiejaar zal dat doorgaans het standaardprogramma zijn. De studieadviseur ziet de opgave van de student en in de grote meerderheid van de gevallen zal geen verder contact noodzakelijk zijn en kan het studieplan in het SIS is ingevoerd. Elke student ontvangt van de studieadviseur een advies.
Waar de student het standaardprogramma of nagenoeg het standaardprogramma heeft ingediend, zal het standaard advies van de studieadviseur luiden dat het ingediende studieplan
geen aanleiding geeft tot opmerkingen en dat de student overeenkomstig zijn studieplan zijn studie kan volgen.
Waar de student niet het standaardprogramma heeft ingediend of een studieprogramma dat daarvan behoorlijk afwijkt, zal de studieadviseur mogelijkerwijs daarin aanleiding zien om daarover een nader inhoudelijk advies geven. Dit kan variëren van “absoluut niet op deze wijze doen” tot “studieplan is uitdagend maar goed uitvoerbaar mits…………..”. Uiteraard zijn vele andere schakeringen van het advies mogelijk.
Afhankelijk van de situatie kan dit advies variëren van een email met de opmerking dat het een goed en haalbaar plan lijkt tot een waarschuwing gekoppeld aan de oproep om het studieplan te komen bespreken.



De student ontvangt het advies en zal in de meeste gevallen aan de studieadviseur aangeven op welke wijze hij met dat advies zal omgaan. Indien wenselijk kan in het SIS een aantekening worden gemaakt in het binnen het systeem beschikbare studentendossier. Te allen tijde kan het studieplan door student worden gewijzigd. Voorwaarde daartoe is dat de student daarover overleg met de studieadviseur voert. Bij majeure wijzigingen zal dat overleg tussen de student en de studieadviseur daadwerkelijk inhoud en vorm hebben. Bij geringe wijzigingen zal de studieadviseur alleen kennis nemen van de ingediende wijziging. In ieder geval wordt er een situatie gecreëerd waarbij de student nadenkt over het verloop van zijn studie en de studieadviseur beziet of nadere advisering daarbij al dan niet wenselijk en/of noodzakelijk is. Dit is ten opzichte van het verleden een duidelijke vooruitgang. In artikel 6 lid 6 wordt duidelijk aangegeven dat bij bijzondere omstandigheden aan de kant van de student er overleg tussen de student en de studieadviseur noodzakelijk is en dit tot bijzondere afspraken kan leiden die in een aanvullend studieplan worden neergelegd.

De praktijk zal moeten uitwijzen of de hantering van het studieplan bijstelling behoeft. De introductie van het studieplan levert wel extra adviseurswerk op maar daar staat tegenover dat de opleidingen adequate begeleiding zullen leveren waarbij de student de volledige eigen verantwoordelijkheid houdt. Studieplanning moet voorkomen dat er ‘achterstand’ studenten ontstaan en moet onnodige vertraging tegengegaan.


Artikel 8 lid 3 en 4 (derde poging)

Er zijn allerlei zaken die de opleiding nader moet uitwerken. Lid 4 noemt daar enkele voorbeelden van.

Sommige opleidingen (examencommissies) zullen bv. als voorwaarde hebben dat de student zijn vorige tentamen(s) heeft besproken met de examinator en zullen dat in het plan van aanpak terug willen zien.

De opleiding (examencommissie) moet bedacht hebben dat haar afwijzing van een verzoek voor een 3e poging op datum x vergezeld moet gaan van een alternatieve mogelijkheid op datum y.

Ook zal de opleiding (examencommissie) moeten zorgen voor een snelle procedure, zodat er weinig tijd zit tussen indienen van het verzoek en de beslissing daarover. Dit kan bijvoorbeeld doordat de examencommissie gebruik maakt van haar bevoegdheid om beslissingen te mandateren.


Artikel 9 (mondelinge tentamens)

De toelichting op de wet zegt dat de regel dat mondelinge tentamens openbaar worden afgenomen ‘kan worden beschouwd als strekkende ter bescherming van de examinandus’ en dat van die regel afgeweken kan worden ter bescherming van de privacy van patiënten dan wel indien de examinandus tegen het examineren in het openbaar bezwaar heeft.

Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat een student onaangekondigd een of meer studiegenoten, familie enz. mee neemt naar een mondeling tentamen en op dat moment een beroep doet op de openbaarheid.

Er zijn examencommissies die willen dat van te voren geregeld is of er anderen dan de student aanwezig zullen zijn en hebben bepaald ‘dat de term openbaar in lid 1 inhoudt dat zowel de student als de examinator de examencommissie kan verzoeken om een of meerdere onafhankelijke waarnemers aan te wijzen’.


Artikel 10 (geldigheidsduur tentamens)

De reden dat in lid 2 is opgenomen dat de examencommissie gegronde redenen moet hebben om een verzoek van de student tot verlenging van de geldigheidsduur van 6 jaar af te wijzen (en dat schriftelijk moet motiveren) volgt uit de toelichting op de wet. Die stelt:

‘Onderwijskundige redenen kunnen met zich mee brengen, dat een aantal onderling samenhangende tentamens alle binnen een zeker tijdsbestek worden afgelegd. Nochtans moet met het hanteren van een geldigheidsduur buitengewoon zorgvuldig en prudent worden omgegaan. Het feit dat kennis snel veroudert, kan bijvoorbeeld geen grond zijn om een tentamen aan een geldigheidsduur te binden: dan zou immers een examen als zodanig aan een geldigheidsduur moeten worden verbonden. Een veranderd onderwijsprogramma kan geen argument opleveren om de geldigheidsduur van afgelegde tentamens te beperken.’

Deelcijfers zijn volgens lid 3 in beginsel niet meer geldig in het volgende studiejaar. Als docenten van die regel afwijken, wat ook voorkomt, moeten ze de examencommissie op de hoogte stellen en bekend maken aan studenten via Blackboard.


Artikel 11 (vaststelling en bekendmaking uitslag)

In lid 1 van dit artikel is het aantal dagen aangegeven waarbinnen de student op de hoogte wordt gesteld van het resultaat van een afgelegd tentamen of een afgeronde praktische oefening. Dit houdt in dat de examinator de uitslag binnen ca. 15 werkdagen zal moeten hebben, zodat er nog ca. 5 werkdagen zijn voor de procedure tussen S&O en de examinator om te komen tot een door de docent gewaarmerkte lijst met resultaten. Het resultaat zal dan door S&O via Osiris binnen de aangegeven termijn worden gepubliceerd.

In lid 7 is bepaald dat de student desgewenst een door een medewerker van Student Services in de Vrijhof gewaarmerkt studievoortgangsoverzicht kan verkrijgen. Op dat overzicht zijn alle tot dan toe door de student behaalde resultaten vermeld.

In het 2e lid van dit artikel is t.a.v. een mondeling tentamen bepaald dat in die situatie als aanvulling een bewijsstuk met de uitslag van dat tentamen binnen één dag wordt uitgereikt.


Artikel 12 (inzage- en nabesprekingsrecht)

De student heeft recht op een motivering van zijn beoordeling. Rekening houdend met de mogelijkheid dat de student in beroep wil gaan tegen de beoordeling (dat moet volgens artikel 19 schriftelijk en binnen zes weken) is

de termijn waarbinnen de student de examinator kan vragen om een motivering op 5 weken gesteld.

In de periode van twee jaar heeft de student nog steeds het recht om zijn werk in te zien, maar dan zonder dat de examinator toelichting hoeft te geven, of nog moet kunnen motiveren hoe de beoordeling is bepaald.


Artikel 22 (overgangsregeling)

De opleidingsspecifieke bijlagen van de OER beschrijven de opleidingen. De opleiding is hiermee gedefinieerd. Er bestaat te allen tijde maar één opleiding: curriculumverbeteringen leiden tot een nieuw vast te stellen opleiding en daarbij hoort onlosmakelijk een regeling waarin reeds behaalde studieonderdelen die geen deel meer uitmaken van de nieuwe opleiding - via bijv. een equivalentietabel- te gelde kunnen worden gemaakt in de vernieuwde opleiding. Een (nominaal lopende) student mag immers volgens goed rechtsbeginsel geen nadeel ondervinden van een programmaverandering.


Artikel 24 (inwerkingtreding)

Het spreekt vanzelf dat met de inwerkingtreding van de OER de voorgaande OER daarmede is vervallen.

5.Regels van de examencommissie t.b.v. de tentamens en examens


Het gaat hier om regels t.b.v. de tentamens en examens waarover de gezamenlijke decanen het erover eens zijn geworden dat het goed en nuttig zou zijn indien deze regels bij alle bacheloropleidingen op dezelfde wijze zouden worden doorgevoerd. Hierbij moet wel worden bedacht dat het de Examencommissies zijn die op grond van de wet bepalen welke regels er bij de tentamens en examens worden gehanteerd. In een aantal gevallen kan de OER van de opleiding een algemene kaderopdracht geven maar de Examencommissie beslist over de invulling daarvan. De regels kunnen dan ook geen onderdeel zijn van de Richtlijn van het College van Bestuur dan wel de OER die door de decaan wordt vastgesteld. M.a.w. de Examencommissie is een onafhankelijk orgaan met eigen bevoegdheden.

De nieuwe WHW wettekst bepaalt dat het instellingsbestuur het onafhankelijk functioneren van de Examencommissie voldoende moet waarborgen.

Er is binnen een universiteit geen bestuurlijk gremium die de Examencommissie opdrachten kan geven of kan ingrijpen in de bevoegdheden. Een uitzondering zijn de uitspraken van het College van beroep voor de examens die door de examencommissie moeten worden opgevolgd.


Artikel 1 De examencommissie

1.De decaan van de faculteit stelt een examencommissie in ten behoeve van het afnemen van het propedeuse - en het bachelorexamen en ten behoeve van de organisatie en coördinatie van de tentamens in de bacheloropleiding.

2.De bevoegdheid van de examencommissie strekt zich uit tot alle onderwijseenheden die deel uitmaken van de opleiding van de student.

3.De examencommissie bestaat uit minimaal drie leden, waaronder twee hoogleraren.

4.De examencommissie bestaat uit leden van het personeel die belast zijn met het verzorgen van het onderwijs in de opleiding.

5.Ten behoeve van het afnemen van de tentamens wijst de examencommissie voor ieder examenonderdeel een of meer examinatoren aan. In het geval van meerdere examinatoren voor een onderwijseenheid, wordt één examinator als verantwoordelijke examinator aangewezen.

6.Als examinatoren kunnen slechts worden aangewezen leden van het personeel die met het verzorgen van de opleiding zijn belast alsmede deskundigen van buiten de universiteit (art. 7.12 van de wet).

7.Indien (delen van) een onderwijseenheid door verschillende examinatoren wordt beoordeeld, ziet de verantwoordelijke examinator er op toe dat dit wordt gedaan op grond van dezelfde normen. De uitslag van delen van een tentamen (toetsen, deelopdrachten) wordt door de examinator schriftelijk in zijn eigen administratie vastgelegd.

8.De examencommissie kan zich laten bijstaan door de bij de opleiding betrokken medewerkers zoals opleidingsdirecteur, opleidingscoördinator, studieadviseur en/of mentoren. Zij hebben een adviserende stem in de vergaderingen. De examencommissie kan besluiten om haar toekomende bevoegdheden te mandateren aan de voorzitter of secretaris en de uitvoering te delegeren aan het opleidingsbestuur, voor zover de wet of deze regeling zich daartegen niet verzetten.

9.De vergaderingen van de examencommissie zijn besloten.


Artikel 2 Verlenen examenbevoegdheden

1.De examencommissie stelt een lijst samen van examinatoren. In het algemeen is degene die eerstverantwoordelijke is voor het onderwijs ook eerstverantwoordelijk voor de beoordeling van de studieresultaten. De examencommissie hanteert als criteria:

a.examenbevoegd zijn leden van de vaste of tijdelijke staf (UD, UHD, Hoogleraar, Docent) van de UT, die aan de onderwijskwalificatie-eisen hebben voldaan en betrokken zijn bij de opleiding;

b.de bevoegdheid beperkt zich tot het domein waarbinnen de stafleden als deskundige erkenning genieten;

c.de bevoegdheid beperkt zich tot het naastliggende lagere opleidingsniveau dan waarop de examinator zelf is opgeleid;

d.stafleden van partneruniversiteiten zijn eveneens examenbevoegd, indien zij aan de genoemde eisen voldoen;

e.In alle andere gevallen neemt de examencommissie een besluit om iemand examenbevoegd te verklaren. In dit besluit is de geldigheidstermijn en het vakgebied vermeld.


2.Voor de beoordeling van de bacheloropdracht of afsluitende onderwijseenheid van de B-fase wordt een bachelorcommissie samengesteld. De samenstelling vereist goedkeuring van de examencommissie.

Tot de bachelorcommissie behoren in ieder geval:

-de dagelijkse begeleider van de student;

-de hoogleraar of UHD in overeenstemming met wie hij zijn opdracht verricht;

- een examinator uit een andere organisatorische eenheid dan de twee eerstgenoemde leden;

-praktijkdeskundigen kunnen deel uit maken van de bachelorcommissie in de rol van adviseur.


Artikel 3 Uitgangspunten van de examencommissie

1.Bij alle organisatorische zaken rond onderwijsprogramma's is de nominale programmering van het onderwijs leidend. De regelgeving voor examens stimuleert cohortsgewijze studeren en probeert studievertraging waarbij de programmatische volgorde in onderwijsprogramma's wordt verstoord, te voorkomen.

2.De examencommissie heeft in een aantal gevallen, waarin de onderwijs- en examenregeling
dat expliciet bepaalt, de bevoegdheid om af te wijken van de onderwijs- en examenregeling.
De examencommissie vraagt studieadviseurs om advies over te nemen beslissingen die de individuele studenten aangaan. Hierbij zal de van de student zelf afkomstige informatie vertrouwelijk worden behandeld. Rekening wordt gehouden met het studieplan van de student en met de bekende oorzaken van studievertraging.

3.Aangaande de in lid 2 bedoelde situaties geldt:

a.Wanneer een student als kansrijk wordt gezien (studiesnelheid minimaal 0,8), overweegt de examencommissie of een beslissing er toe bijdraagt dat de student binnen vier jaar het bachelorprogramma zal afronden;

b.Wanneer de student als ernstig vertraagd wordt beschouwd (studiesnelheid tussen 0,6 en 0,8), overweegt de examencommissie of er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat - op basis van het studieplan en de meest recente resultaten - een beslissing er toe bijdraagt dat de studiesnelheid niet verder daalt;

c.Wanneer de student als kansarm wordt beschouwd (studiesnelheid gelijk of lager dan 0,6), overweegt de examencommissie of een beslissing de kans vergroot dat de student spoedig zijn studiekeuze heroverweegt of de kans op slagen vergroot.


Artikel 4 Opstellen en vorm van tentamens en de wijze van toetsing

1.Voordat een examinator een tentamen afneemt, beoordeelt minimaal één andere ter zake kundige docent of het voorgenomen tentamen voldoende representatief is, of de vragen eenduidig zijn gesteld, of de moeilijkheidsgraad past bij die van het gegeven onderwijs en of het tentamen door goed voorbereide studenten ruimschoots te maken is binnen de beschikbare tijd.

2.In de omschrijving in de bijlage van de bachelor opleidings OER is vastgelegd hoe de beoordeling voor elke onderwijseenheid plaatsvindt.

3.Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een tentamen op een andere wijze wordt afgelegd dan in het eerste lid is bepaald.



Artikel 5 Schriftelijke en mondelinge tentamens


1.Een schriftelijk tentamen duurt ten hoogste 3½ uur; een individueel mondeling tentamen ten hoogste 1½ uur. Een groepsgewijze afgenomen mondeling tentamen duurt ten hoogste 4 uur.

2.Beoordeling van een schriftelijk tentamen vindt plaats aan de hand van vooraf opgestelde normen voor de verschillende opgaven of delen van opgaven van het tentamen.

3.Het bij een schriftelijk tentamen maximaal per opgave te behalen aantal punten wordt aan de studenten bekend gemaakt door dit bij de tentamenopgaven te vermelden.

4.Wanneer bij het afnemen van het tentamen blijkt dat er een foute inschatting is gemaakt ten aanzien van de maakbaarheid binnen de beschikbare tijd, ten aanzien van de eenduidigheid van de vragen of ten aanzien van de moeilijkheidsgraad, rapporteert de examinator dit onverwijld aan de examencommissie.
De examencommissie is bevoegd hierop aangepaste normen voor te schrijven.
Deze nieuwe normen mogen niet aantoonbaar ten nadele van de studenten uitwerken.

5.Bij een mondeling tentamen, waaraan meer dan twee studenten tegelijk worden beoordeeld, zijn minimaal twee examinatoren aanwezig

6.Een examencommissielid heeft te allen tijde het recht om bij een tentamenzitting aanwezig te zijn, of zich daarbij te laten vertegenwoordigen door een waarnemer. De positie van een waarnemer wordt aan de tentaminandi verduidelijkt.


Artikel 6 Orde tijdens tentamens

1.Bij elke tentamenzitting worden door de examinator één of meerdere surveillanten aangewezen om er op toe te zien dat de zitting in goede orde verloopt. Surveillanten zijn betrokkenen bij het onderwijs van de betreffende onderwijseenheid.

2.Tijdens een tentamenzitting moet de student zich desgevraagd kunnen legitimeren met een bewijs van inschrijving (collegekaart).

3.In geval van fraude krijgt de student geen beoordeling en wordt de examencommissie in kennis gesteld.. De examencommissie kan hem of haar dan voor ten hoogste één jaar uitsluiten van deelname aan dat tentamen. In het geval van vooropgezette fraude kan de examencommissie hem of haar voor ten hoogste één jaar uitsluiten van deelname aan maximaal alle tentamens.

Onder fraude wordt verstaan:

a.Het bij tentamens en tentamenonderdelen gebruik maken van meer of andere hulpmiddelen dan die waarvan de examinator vóór het tentamen of tentamenonderdeel in VIST heeft bekendgemaakt dat ze waren toegestaan.

b.Het bij tentamens en tentamenonderdelen gebruik maken van hulpmiddelen of hulp waarvan de student wist of behoorde te weten dat zij niet waren toegestaan.

Onder de in de vorige zin bedoelde hulp of hulpmiddelen vallen in ieder geval:

i. Spieken, al dan niet:

- met behulp van spiekbriefjes

- door af te kijken bij tentamens

- door af te laten kijken bij tentamens

- door tijdens de uren dat een tentamen wordt afgenomen en terwijl het werk

nog niet is ingeleverd, betreffende de tentamenstof in contact te treden met

anderen dan de surveillanten.

- met behulp van elektronische apparatuur

ii. Valsheid in geschrifte.


c.Gedrag van studenten waarover de examinator vóór het afnemen van het tentamen of tentamenonderdeel schriftelijk heeft bekendgemaakt dat hij het als frauduleus beschouwt en waarbij hij heeft aangegeven welke maatregelen hij zal opleggen bij vaststelling van dit gedrag. Onder dit gedrag kan vallen het tonen van eigen werk aan andere studenten.

d.Plagiaat.


Artikel 7 Regels in geval van calamiteiten

1.Indien er zich calamiteiten voordoen of dreigen voor te doen tijdens of kort voor een tentamen geldt het volgende: indien er een calamiteit is te verwachten voor aanvang van een tentamen, wordt het tentamen uitgesteld met onmiddellijke ingang. De examinator stelt in overleg met de opleidingsdirecteur een nieuw tentamentijdstip vast.

2.Het nieuw vastgestelde tentamenmoment, dat binnen een maand plaatsvindt (de vakantiemaanden niet meegerekend), is bindend. Dit wordt binnen drie werkdagen nadat het gebouw weer is vrijgegeven bekendgemaakt via de gebruikelijke media.

3.Indien er een calamiteit plaatsvindt of is te verwachten tijdens een tentamen dient er, indien mogelijk, als volgt te worden gehandeld:

a.op al het tentamenwerk is bij aanvang van het tentamen de naam en studentnummer door de student vermeld;

b.de aanwezigen dienen op last van de verantwoordelijke instantie of surveillant direct de tentamenzaal te verlaten;

c.de studenten laten het gemaakte tentamenwerk achter in de tentamenzaal.

d.indien men in de gelegenheid is geweest al te beginnen met het tentamen wordt, indien dit redelijkerwijze mogelijk is, op grond van de ingeleverde (gedeeltelijk) gemaakte opgaven door de docent hierover het eindcijfer bepaald.

4.Indien de docent op grond van het in artikel 7.3d genoemde geen eindcijfer kan bepalen, wordt er binnen een maand (de vakantiemaanden niet meegerekend) na het door een calamiteit afgebroken tentamen een herkansing georganiseerd voor de gedupeerde studenten, mits deze zich voor het bedoelde tentamen hadden aangemeld.


Artikel 8 Zak-/slaagregeling

1.De examencommissie stelt een zak/slaagregeling vast behorend bij elk van de examens.

aEen onderwijseenheid is succesvol afgerond als het afgeronde cijfer minimaal een 6 is.

bWanneer het niet afgeronde cijfer op een 0.50 of hoger uitkomt, wordt naar het nabij gelegen hogere gehele cijfer afgerond.

cEen cijfer tussen de 0 en 1,49 wordt naar een 1 afgerond.

dEen onderwijsfase (P, B) is succesvol afgesloten als alle onderwijseenheden met een voldoende zijn afgerond. Wanneer één onderwijseenheid, niet zijnde een praktische oefening, met een 5 is afgerond, is de onderwijsfase afgerond indien er minimaal of drie zevens, of twee achten of één negen op de lijst voorkomen, voor eenheden niet zijnde een praktische oefening.

2.Indien (delen van) een onderwijseenheid door verschillende examinatoren wordt beoordeeld, ziet de examinator/coördinator er op toe dat dit wordt gedaan op grond van dezelfde normen. De uitslag van delen van een tentamen (toetsen, deelopdrachten) wordt door de examinator schriftelijk in zijn eigen administratie vastgelegd.

3.Wanneer de beoordeling van een schriftelijk tentamen tot een cijfer 5 leidt, dient het werk door een tweede examinator te worden beoordeeld. Wanneer na overleg tussen beide examinatoren een verschil in beoordeling bestaat, wordt het cijfer vastgesteld op basis van het gemiddelde van de beide beoordelingen.

4.De beoordelingen worden doorgaans uitgedrukt in de vorm van één van de cijfers 1 tot en met 10. Aan de cijfers moet de volgende betekenis worden gehecht:

1: zeer slecht 4: onvoldoende 7: ruim voldoende

2: slecht 5: net niet voldoende 8: goed

3: zeer onvoldoende 6: voldoende 9: zeer goed 10: uitmuntend

Examenonderdelen kunnen met een 'V' (voldoende) beoordeeld worden indien naar het oordeel der examinator(en) een voldoende prestatie is geleverd.

Stages worden met een cijfer gewaardeerd. Op de cijferlijst wordt een vrijstelling aangegeven met 'VR', een onvoldoende met 'O' of ‘NVD’..

Indien de student niet verschijnt bij een tentamenzitting waarvoor hij zich heeft ingeschreven en waarvoor hij zich niet tijdig heeft teruggetrokken, wordt dit in het SIS vastgelegd.


Artikel 9 Cum Laude

1.De examencommissie stelt een cum laude regeling vast voor de bacheloropleiding.

2.De regeling omvat de volgende criteria:

a.Ingeval de student bij het afleggen van het Bachelorexamen blijk heeft gegeven van uitzonderlijke bekwaamheid, kan dit op het diploma met de woorden "met lof" worden vermeld.

b.Uitzonderlijke bekwaamheid is aanwezig wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(i)het gemiddelde der beoordelingscijfers, behaald voor onderdelen van het afsluitend examen (B2- en B3-programma), bedraagt 8,0 of hoger;

(ii)bij het bepalen van bovenbedoeld gemiddelde worden de onderdelen waarvoor geen oordeel in de vorm van een cijfer is gegeven dan wel een vrijstelling is verleend buiten beschouwing gelaten;

(iii)geen enkel examenonderdeel in het B2-/B3-programma is met een onvoldoende beoordeeld en ten hoogste één examenonderdeel is beoordeeld met het cijfer 6;

(iv)voor maximaal een derde van de totale omvang van het post-propedeutisch deel van de opleiding is een vrijstelling verleend;

(v)het eindcijfer voor de afsluitende onderwijseenheid (opdracht, thesis) bedraagt minimaal een 9;

(vi)de bacheloropleiding is afgerond binnen vier jaar, tenzij bijzondere omstandigheden, ter beoordeling van de examencommissie, een grotere overschrijding rechtvaardigen. Tot de bijzondere omstandigheden worden in ieder geval gerekend de omstandigheden die worden erkend bij de toekenning van afstudeersteun.

c.Indien niet geheel aan deze richtlijnen is voldaan kan de voorzitter van de afstudeercommissie of de bachelorcoördinator een voorstel tot toekenning van het predicaat 'met lof' voorleggen aan de examencommissie. In dat geval dienen de bijzondere omstandigheden en de uitzonderlijkheid van de prestatie extra te worden beargumenteerd.


Artikel 10 Getuigschriften en registratie

1.Ten bewijze dat het propedeutisch- resp. bachelorexamen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een diploma uitgereikt. Het diploma wordt ondertekend door de voorzitter van de examencommissie. Bij afwezigheid kan ook één van de leden van de examencommissie of van het opleidingsbestuur tekenen.

2.Indien een student alle onderdelen van de bacheloropleiding voldoende heeft afgerond met uitzondering van de bacheloropdracht dan kan de examencommissie besluiten dat het bachelordiploma wordt uitgereikt bij het behalen van een voldoende beoordeling van de bacheloropdracht.

3.Op een van het diploma deel uitmakende bijlage worden de tot het examen behorende onderdelen en de beoordeling van die onderdelen vermeld. Tevens worden vermeld de niet tot het examen behorende onderdelen waarin, voordat over de uitslag van het examen is beslist, op verzoek van de student is getentamineerd, mits die onderdelen met goed gevolg zijn afgelegd.

4.De bijlage bij het bachelordiploma is opgenomen in een diplomasupplement.

Dit supplement heeft tot doel inzicht te verschaffen in de aard en de inhoud van de afgeronde opleiding, mede met het oog op de internationale herkenbaarheid van opleidingen.

5.Indien de examencommissie het judicium 'met lof' heeft verleend aan de student, wordt dit op het diploma vermeld.

6.Aan een student die meer dan een tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen diploma als bedoeld in lid 1 kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd (art.7.11 lid 4).


Artikel 11 Vrijstellingen

1.De examencommissie verleent vrijstelling voor het afleggen van tentamens in onderwijseenheden en/of deelname aan praktische oefeningen, wanneer

a.een gelijkwaardige (qua niveau) en gelijksoortig (qua aard van de doelstellingen)

onderwijseenheid is afgelegd binnen een andere opleiding of aan een andere erkende, en gelijkwaardig beschouwde instelling van hoger onderwijs.

b.de student de beoogde leerdoelen op een andere wijze heeft bereikt, blijkens andere door de student te overleggen bewijsstukken, volgens een bevoegde examinator”.



6.Studentenstatuut en onderwijs- en examenregeling (OER)


Het studentenstatuut heeft als doel het expliciet vastleggen van rechten en plichten van studenten en van de universiteit ten opzichte van elkaar. Zowel de student als de universiteit hebben daarom baat bij een goed studentenstatuut. Het Statuut vindt zijn wettelijke grondslag in art. 7.59 van de WHW. Het document is rechtscheppend en zowel de student als de instelling kan zich daarom op het document beroepen.


Het studentenstatuut bestaat uit twee delen:

- een algemeen instellingsspecifiek deel

- een opleidingsspecifiek deel


Het
algemene instellingsspecifiek deel van het Studentenstatuut geldt voor alle studenten van de UT.
Het wordt vastgesteld door het CvB na instemming van de UR. Het is te raadplegen via de website van de UT en studenten kunnen desgewenst een geprinte versie verkrijgen. Goedgekeurde wijzigingen worden direct op de website doorgevoerd zodat studenten altijd kunnen beschikken over de meest actuele versie van het statuut..


In het opleidingsspecifiek deel worden de bepalingen van de onderwijs- en examenregeling (OER) opgenomen. In art. 7.13 van de WHW is bepaald welke onderwerpen in ieder geval in de OER dienen te worden geregeld. De OER wordt vastgesteld door de decaan, na advies van de betreffende opleidingscommissie. De Faculteitsraad moet vervolgens advies geven over een deel van de bepalingen in de OER en instemmen met de overige bepalingen. De decaan houdt toezicht op de uitvoering van de regeling en is verantwoordelijk voor een regelmatige beoordeling van de OER.


Daarnaast stelt de decaan examencommissies in voor elke door de instelling aangeboden opleiding of voor groepen van opleidingen. De decaan benoemt de leden van de examencommissie op grond van hun deskundigheid op het terrein van de desbetreffende opleiding of groep van opleidingen. Deze commissies stellen op eigen gezag regels en richtlijnen vast over het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens, over het verlenen van vrijstelling voor tentamens en over de maatregelen bij fraude. Ook kan de examencommissie aan de examinatoren richtlijnen en aanwijzingen geven over de beoordeling en het vaststellen van de uitslag van tentamens.


In de een “studiegids” kan worden opgenomen:

1.beschrijving studieopbouw, faciliteiten

2.info over opzet en organisatie programma;

3.studentenvoorzieningen in opleidingen;

4.faciliteiten studiebegeleiding in opleidingen.


Een uniforme en gestandaardiseerde opbouw van de informatie is gewenst zodat voor alle studenten direct en eenvoudig te zien is welke rechten en plichten er over en weer zijn m.b.t. de onderwijsregelgeving. Dat zou er dan als volgt kunnen uitzien:


Studentenstatuut Instellingsspecifiek deel (7.59.5 WHW)

a)beschrijving rechten en plichten;

b)overzicht van regelingen t.b.v. o.m. bescherming van deze rechten en plichten, financiële regelingen, beurzen, etc. Eveneens algemeen gedrag, algemene studentenvoorzieningen, algemene klachtenregeling, e.d.


Studentenstatuut Opleidingsspecifiek deel (7.59.4 WHW)

a)“STUDIEGIDS”

i.beschrijving studieopbouw, faciliteiten

ii.info over opzet en organisatie programma;

iii.studentenvoorzieningen in opleidingen;

iv.faciliteiten studiebegeleiding in opleidingen.

b)OER

i.Algemeen deel (Richtlijn CvB)

ii.Opleidingsspecifieke bijlage

c)Eventuele procedures in aanvulling op instellingsdeel b), bijv. veiligheidsreglement.


Regels van de examencommissie