UR 11-024 UR vragen: Uitgangspunten Hooglerarenbeleid


Aan het College van Bestuur






uw kenmerk


telefoon

053 - 489 2027

ons kenmerk

UR 11 - 024

fax

datum

21 januari 2011

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

bijlage(n)


cc.


onderwerp

Uitgangspunten Hooglerarenbeleid




Geacht college,


De URaad heef uw stukken ten aanzien van het Hooglerarenbeleid ontvangen. Helaas is dit op een dusdanig tijdstip gebeurd dat behandeling in de commissie OOS niet mogelijk was. De notitie geeft aanleiding tot een aantal vragen, welke wij u nu schriftelijk doen toekomen. De materie is op dit moment te complex om een conceptbesluit te formuleren. De URaad heeft de volgende vragen:


1.Het college kiest ervoor om in beginsel alle UD - vacatures onder het tenure track system te laten vallen. In het kader van de nota docent professionalisering heeft het CvB aangegeven dat er een categorie medewerkers met een hoofdtaak onderwijs zal zijn. Zijn wp’ers met hoofdtaak onderwijs ook binnengekomen als TT-er? Hoe is de relatie met functies die een zwaardere onderwijscomponent kennen, zoals de binnen RoUTe ‘14+ genoemde onderwijsmedewerkers?

2.Het stuk geeft aan dat een UD voortaan als TT-er begint met een tijdelijke aanstelling. Is het correct dat een vaste aanstelling pas verkregen wordt na doorstroom naar UHD (binnen 6 jaar)? Zijn er consequenties als de persoon voor zijn TT-aanstelling een aanstelling als post-doc binnen de UT heeft gehad?

3.Het TT-beleid lijkt te suggereren 'up or out'. Hoe wil het college TT'ers die wel de stap naar UHD hebben gemaakt en dan een vast contract hebben gekregen, maar vervolgens niet kunnen/willen doorgroeien naar hoogleraar vervolgens de UT laten verlaten?

4.Een succesvolle TT kan leiden tot een nieuwe leerstoel, die uiteraard dient te passen in het profiel van het instituut. Wordt hier bedoeld dat wanneer het instituut van signatuur verandert gedurende de doorlooptijd van de TT, het zo kan zijn dat er GEEN nieuwe leerstoel voor de TT'er beschikbaar komt? Dat lijkt in tegenspraak met de belofte aan het begin van de TT, dat in principe iedere TT leidt tot een hoogleraarpositie. Hoe ziet het college dit?

5.in het profiel kandidaat TT'er, staat onder onderwijs "heeft aantoonbare ervaring in het verzorgen, ontwikkelen en onderhouden van reguliere onderwijsonderdelen". Wordt dit criterium nu al strikt gehanteerd (oftewel: wordt een goede onderzoeker geweigerd wanneer hij/zij deze onderwijservaring mist) en zo nee, waarom niet?

6.Een TT-er zal na goed gevolg richting hoogleraar gaan. Wordt dit de hoofdroute voor hgl werving, of blijft gewone werving ook bestaan? Wat voor verhouding wordt beoogd?

7.De nota stelt dat er nog een verdere uitwerking van het TT-systeem moet komen op het gebied van benoemingsprocedure, controle evaluatie en verhouding contingent TT-ers overig wp. Een bijstelling in de loop van het traject is logisch. Bij de start moeten deze zaken echter ook al gedefinieerd zijn. Het kan toch niet zo zijn dat er TT-ers zijn begonnen zonder te weten via welke procedures en aan welke criteria zij getoetst worden. Ook het aantal TT-ers zal in het licht van eventuele bezuinigingen een zekere grens hebben, zodat de organisatie na afloop van hun periode ook daadwerkelijk de afspraak gestand kan doen om bij succes een aanstelling te geven. Wat zijn de vertrekpunten op deze terreinen?

8.Het genoemde universitair leerstoelenkader geeft een zekere hiërarchie aan. Zo wordt het onderzoek in domeinen verdeeld, waarbij senior hoogleraren verantwoordelijk zijn voor een domein.

a.Wat behoort binnen deze verantwoordelijkheid?

b.Wat is de verhouding van de senior hoogleraar met WD’s en decanen?

c.Wat is de verhouding tussen de gewone hoogleraren, adjunct-hoogleraren en bijzonder hoogleraren in het domein?

d.Wat is de rol van de medezeggenschap ten aanzien van dit leerstoelenkader?

9.Bij een eerdere bespreking over de adjunct hoogleraar is aangeven dat helder zou worden hoe WHW en UFO zich tot elkaar verhouden in de definitie van adjunct hoogleraar. De huidige tekst maakt dit niet helder. Kan het College duidelijk aangeven hoe zij aan de terminologie hoogleraar twee verschillende uitleggen kan geven en dat dit juridisch houdbaar is?

10.Wat is de reden om niet langer voor praktijk hoogleraren te kiezen? De motivatie voor instelling van deze categorie was om de relatie met bedrijfsleven / praktijk beter te kunnen maken. Aangezien ook bij het type bijzonder hoogleraar men liever niemand anders dan gefinancierd via het Universiteitsfonds wil benoemen kan dit geïnterpreteerd worden als dat het college niet langer enthousiast is over de toen geroemde directe koppeling met het bedrijfsleven.

a.Klopt bovenstaand herziene inzicht?

b.Wat gebeurt met de huidige praktijkhoogleraren?

c.Wordt de categorie praktijkhoogleraar nu wel of niet afgeschaft aangezien er wordt gesteld dat ze pas niet meer zullen worden benoemd zodra voor deze categorie alternatief beleid wordt geformuleerd. Aangezien dit alternatieve beleid er nog niet is blijft deze categorie dus bestaan. Waarom staan ze dan niet in het lijstje wat de huidige situatie moet weergeven?

d.Is gasthoogleraar / visiting professor wel of geen categorie? Door het hier ipv praktijkhoogleraar te noemen wordt de suggestie van op termijn een aparte categorie gesuggereerd.

11.Het verschil tussen hoogleraar en senior hoogleraar is de omvang van de wp groep.

a.Bij termen als kleine groep wp en relatief grote groep wp moet al snel gedacht worden aan 1-2 en 3-4 respectievelijk niet hoogleraren in de groep. Dit zijn groepsgroottes vergelijkbaar met huidige groepen. Hoe verhoudt zich dit tot de opmerking op pag.1 dat we toe gaan naar veel meer kleinere organisatorische eenheden?

b.Kan aangegeven worden waaruit deze wp groep bestaat? Bij inzet van dit beleid lijkt het of dit op termijn allemaal tt-ers worden. Echter gezien het multiplier effect wat hiervan uit zou gaan kan dit niet het geval zijn (2 tt-ers in een groep betekent al snel 6-8 jaar later 2 extra hoogleraren). Indien hier aio’s / post-docs (onwaarschijnlijk) mee bedoeld worden dan is er blijkbaar een quotum?

12.Extern gefinancierde leerstoelen worden niet centraal geregistreerd. Is überhaupt bekend hoeveel er zijn en is het niet logisch dat de benoemende instantie ook weet hoeveel ze er benoemd heeft?

13.Het college geeft aan niet langer voorstander te zijn van extern gefinancierde leerstoelen. Welke criteria hanteert het college om eventueel wel een externe instantie buiten het Universiteitsfonds om bevoegd te verklaren tot instelling (en financiering) van een leerstoel?

14.Wat zijn de criteria en benoemingsprocedure voor universiteitshoogleraren?

15.Welk deel van dit beleid wordt als tekst in de BBR opgenomen?



Met vriendelijke groet,

namens de Universiteitsraad




drs. F.L. Lagendijk,

voorzitter