UR 09-289 InstellingsKwaliteitszorg van de Universiteit Twente

UR 09-289

InstellingsKwaliteitszorg van de Universiteit Twente



1.Inleiding



Het landelijke kwaliteitszorgsysteem zal gaan veranderen. De aanleiding is dat het huidige systeem te tijdrovend zou zijn en dat het teveel in beschrijvingen blijft steken, waardoor het effect op kwaliteitsverbetering beperkt blijft.

Het nieuwe stelsel bestaat uit twee delen, één voor de instelling als geheel en één voor iedere opleiding afzonderlijk. Voor beide delen zal voor de accreditatiebeoordeling een zelfevaluatie moeten worden geschreven en een visitatie plaatsvinden.

Deze verandering betekent dat de UT op centraal niveau een aantal zaken rond kwaliteitszorg moet verantwoorden en dat een ander deel op opleidingsniveau ligt en daar ook zal blijven.

Deze notitie geeft een kader vanuit het instellingsniveau, waaruit volgt wat er ook minimaal door iedere opleiding zal moeten worden gedaan. Dat geeft in totaal het voor de UT gemeenschappelijke deel van het kwaliteitszorgsysteem.


Volgens het nieuwe protocol voor de instellingsaudit schrijft de instelling een kritische reflectie waarin de instelling laat zien dat ze ‘in control’ is over de kwaliteit van de aangeboden opleidingen. Hiertoe rekenen we vier aspecten:


1.De UT heeft in Route ’14 bepaalde ambities uitgesproken met betrekking tot de identiteit van de instelling. De instelling moet duidelijk kunnen maken wat zo speciaal is aan de UT en waaruit dat blijkt! Daarbij hoort ook dat de instelling borgt dat de opleidingen zorg dragen voor de vertaling van het UT-profiel naar de eigen opleiding.


2.De instelling moet duidelijk maken dat de doelbepaling binnen de opleidingen is geborgd. Dit betekent dat ze periodiek nagaat of opleidingsdoelen juist zijn, in het licht van wat de arbeidsmarkt vraagt en wat de maatschappij (inclusief de instromende studenten).


3.De instelling moet duidelijk kunnen maken dat de kwaliteitszorg van de opleidingen geborgd is. Het gaat hierbij zowel om het aspect ‘dat’ de opleidingen een goed systeem van kwaliteitszorg hebben, als ook dat ‘de zorg om kwaliteit’ in de cultuur is verankerd, hetgeen blijkt uit de inbedding van curriculum- en vakkenevaluaties in sluitende kwaliteitscycli. Met name is van belang vast te stellen wie de probleemeigenaar is wanneer een norm niet gehaald wordt. In het algemeen geldt dat de probleemeigenaar net buiten het systeem staat waar het probleem optreedt: bij een probleem op vakniveau is coördinator van de curriculumfase waar dat vak deel van uitmaakt, probleemeigenaar, en zo voort.


4.De instelling moet aantonen dat belangrijke voorwaarden voor goed onderwijs zijn gerealiseerd. Denk bijvoorbeeld aan het beleid t.a.v. het personeel, de onderwijsfaciliteiten en de koppeling onderwijs en onderzoek;


Het op- en onderschrijven van deze kwaliteitsdoelstellingen is één ding. Het waarmaken van deze ambities is een tweede. Hiervoor is essentieel dat we in alle geledingen van de UT als academische gemeenschap kwaliteit serieus nemen.


Het werken aan kwaliteit is een uitdaging voor iedereen. Het vraagt om het ontwikkelen van een ‘Twentse kwaliteitscultuur’; niet alleen binnen de opleidingen, maar binnen onze universiteit als geheel. Een kwaliteitscultuur is een organisatiecultuur die bijdraagt aan de ontwikkeling van een effectieve en efficiënte zorg voor kwaliteit. Belangrijk is verantwoording afleggen, communicatie over de kwaliteit met alle betrokken personen en groepen, het tijdig signaleren van zwakke plekken en deze verbeteren. Deze cultuur, gecombineerd met de mate waarin de organisatie effectief en efficiënt omgaat met kwaliteitszorg draagt bij aan de ‘Twentse kwaliteitscultuur’.


Leeswijzer


De vier aspecten die we onderscheiden met betrekking tot het nieuwe protocol voor de instellingsaudit vormen de basis voor deze notitie. Allereerst bespreken we de visie op onderwijs vanuit het RoUTe’14 proces (§2). We bespreken vervolgens de UT-visie op onderwijskwaliteit, wat is gemeenschappelijk (des UT’s) (§3). Hoe de UT de kwaliteit kan borgen komt aan de orde in paragraaf §4. Een manier om kwaliteit te meten wordt in de volgende paragraaf weergegeven. Het zodanig inbedden van kwaliteitszorg zodat een positief effect op de onderwijskwaliteit wordt bereikt behandelen we in §5. In §6 bespreken we de indicatoren waarop de onze acties willen baseren. We sluiten af met een voorstel tot een aantal vervolgstappen (§7).


We hebben er voor gekozen om in dit stadium nog niet de normen, ijk- of signaalwaarden voor kwaliteit nader uit te werken, noch de meest gewenste manieren van evalueren. Dat is nadere uitwerking die aan de orde komt als we het over het kader eens zijn.


In deze notitie ligt het accent op het bepalen van de informatie die noodzakelijk is om de kwaliteit te kunnen beoordelen en te kunnen verantwoorden. Minstens zo belangrijk bij het handhaven en verbeteren van kwaliteit is de mate waarin alle betrokkenen bij het onderwijs doelen, uitgangspunten en waarden t.a.v. het onderwijs delen. Het bereiken een breed gedragen kwaliteitsbeleid stelt eisen aan het proces van invoering van een IKS en aan de ondersteunende maatregelen die goede kwaliteit zichtbaar maken. Want goede kwaliteit behoeft wel degelijk een krans.


In de slotparagraaf gaan we in op het invoeren van het beoogde kwaliteitsbeleid. In dit beleid wordt een goede balans gezocht tussen maatwerk en gemeenschappelijkheid. Maatwerk is nodig op vak- en opleidingsniveau om te voorkomen dat de meting van de kwaliteit niet losgezongen wordt van de werkelijkheid achter de waarnemingen. Gemeenschappelijkheid is nodig om onze kwaliteit zichtbaar te kunnen maken voor externe partijen om daarmee tot een herkenbaar, erkend kenmerk te kunnen worden.



2.RoUTe’14



In Route ’14 is een aantal ambitieuze doelstellingen voor de kwaliteit van het onderwijs op de Universiteit Twente geformuleerd. Echt UT-onderwijs beoogt professionals op te leiden


die het verschil maken in omgevingen waar hoogwaardige kennis moet worden ontwikkeld, gecombineerd en vertaald naar toepassingen. Mensen die complexiteit beheersbaar maken”.


Opleidingen aan onze instelling hebben gemeen dat ze studenten door middel van uitdagend, kleinschalig en intensief onderwijs, dat wordt verzorgd door gedreven en hooggekwalificeerde docenten, willen bekwamen in drie voor hun latere loopbaan wezenlijke academische

Echte UT-studenten beschikken over vaardigheden tot:

Onderzoeken: het kritisch beoordelen van bestaande wetenschappelijke kennis en het vermogen tot ontwikkelen van nieuwe wetenschappelijke kennis

Ontwerpen: het op basis van wetenschappelijke kennis systematisch ontwikkelen van oplossingen voor complexe vraagstukken

Organiseren: het systematisch nadenken over de implementatie van de ontwikkelde oplossingen in een complexe maatschappelijke omgeving.


Het op- en onderschrijven van deze kwaliteitsdoelstellingen is één ding. Het waarmaken van deze ambities is een tweede. Hiervoor is essentieel dat we in alle geledingen van de UT als academische gemeenschap kwaliteit serieus nemen.

Zoals we in de inleiding al aangaven is het werken aan kwaliteit is een uitdaging voor iedereen. Het vraagt om het ontwikkelen van een ‘Twentse kwaliteitscultuur’; niet alleen binnen de opleidingen, maar binnen onze universiteit als geheel. Deze cultuur, gecombineerd met de mate waarin de organisatie effectief en efficiënt omgaat met kwaliteitszorg draagt bij aan de ‘Twentse kwaliteitscultuur’.


De UT heeft in Route ’14 bepaalde ambities uitgesproken met betrekking tot de identiteit van de instelling. De instelling moet duidelijk kunnen maken wat zo speciaal is aan de UT en waaruit dat blijkt! Daarbij hoort ook dat de instelling borgt dat de opleidingen zorg dragen voor de vertaling van het UT-profiel naar de eigen opleiding. E.e.a. is terug te vinden in het besturingsmodel Onderwijs van de UT (zie hieronder). We focussen ons in deze notitie op de monitoring en bijsturing van het onderwijs.



3.Borging doelbepaling opleidingen



Kwaliteit definiëren we in dit kader als ‘fitness for use’. ‘Use’ heeft betrekking op de eisen die de maatschappij stelt. Dit leidt tot het uitgangspunt dat kwaliteit moet blijken.


Doelen geformuleerd in het kader van de kwaliteitszorg moeten zo gedefinieerd worden dat we de resultaten kunnen relateren aan deze doelen. Met andere woorden: nader te definiëren Key Performance Indicators zullen vooral betrekking hebben op de outcome en output en minder op het proces en input. Dit betekent geenszins dat inzicht in proceskenmerken en inputs niet relevant zijn Het verzamelen van informatie over het proces en de inputs vormen aangrijpingspunten voor verbeteracties of maken inzichtelijk waarom bepaalde resultaten niet worden gehaald (bijvoorbeeld relatief lage kwaliteit instroom cohort studenten of tekort aan onderwijzend personeel).


De kwaliteit van het onderwijs van een opleiding is dan gedefinieerd als ‘de mate waarin de vastgestelde (leer)doelen zijn bereikt’.


Hiermee wordt duidelijk dat we twee processen moeten onderscheiden:

1.vaststellen van de doelen;

2.vaststellen van de resultaten en beoordelen in het licht van die doelen.


Beide processen maken deel uit van de kwaliteitszorg. Het eerste proces duiden we aan met de term doelbepaling. Het tweede proces wordt ook wel de kwaliteitsbewaking genoemd. Bij kwaliteitsbewaking zijn de vastgestelde doelen een gegeven.


Ad 1: De doelen van een opleiding beschrijven de bekwaamheden van onze afgestudeerden (bachelor of master). Van belang is hierbij dat is verzekerd dat de opleidingsdoelen juist zijn, in het licht van wat de arbeidsmarkt vraagt en wat de maatschappij (inclusief de instromende studenten) wil. De juistheid van de doelen dient periodiek (apart van de bereikte resultaten) te worden beoordeeld.

Van opleidingen wordt verwacht dat zij over procedures beschikken om deze aansluiting op de maatschappelijke vraag te verzekeren.


Ad 2: De resultaten van het onderwijs hebben betrekking op:

Kwantiteit: de aantallen afgestudeerden,

Niveau (diepgang en breedte) van de afgestudeerden: de opgedane bekwaamheden (kennis en vaardigheden)

Rendement (het deel van de instroom dat binnen bepaalde nader te bepalen randvoorwaarden de eindstreep heeft bereikt).

Efficiency: Een resultaat is efficiënt als de betreffende inspanningen en uitgaven daadwerkelijk bijdragen aan de realisatie van het beoogde doel en de kosten in verhouding staan tot de opbrengsten. De UT moet efficiënt organiseren, dit mag echter niet ten koste gaan van de resultaten. Efficiency is derhalve een belangrijk onderdeel in dit proces.


De keuze voor de definitie 'fitness for use' heeft drie implicaties:

a.    Kwaliteit is effectiviteit (de mate waarin de doelen zijn bereikt);

dit heeft als grote voordeel dat de discussies over de doelbepaling (doen we het goede) los getrokken wordt van de discussie over de mate waarin de doelen gerealiseerd zijn (doen we het goed).


b.    ‘for use' geeft aan dat de doelstellingen zijn afgeleid van het ‘hogere’ niveau. Doelstellingen van een vak of semester zijn dan bijvoorbeeld afgeleid van een studiejaar, terwijl de doelstellingen van een studiejaar weer afgeleid zijn van de doelen van een opleiding. De doelen van de opleiding worden bepaald door de arbeidsmarkt of maatschappij. De linking pin tussen de verschillende subsystemen loopt via de doelen.


c.Ondersteunende instrumenten zijn onderdeel van het groter geheel. Zij worden op bepaalde plaatsen in de organisatie gebruikt en de kwaliteit van deze instrumenten is goed als ze op een effectieve manier functioneren in de ondersteuning van verschillende systemen; ook daarvoor geldt ‘fitness for use’;



4. Borging kwaliteitszorg opleidingen



Een belangrijk uitgangspunt bij het gehele kwaliteitssysteem is de notie van een cyclisch proces van kwaliteitszorg. Concreet betekent dit dat het systeem van kwaliteitszorg zodanig moet zijn vormgegeven dat het accreditatiemoment een natuurlijke stap vormt in de kwaliteitscyclus.


De aandacht voor de kwaliteit van het UT-onderwijs krijgt gestalte in de 4 fasen van de kwaliteitscyclus (Plan-Do-Check-Act):

(P) Onderwijsvisie: alles begint bij het expliciteren van en onderwijsvisie. Wat beoogt de UT met het onderwijs, waar willen we naar toe?

(D) Implementatie/uitvoering van het onderwijs. Als helder is wat men wil bereiken met het onderwijs en op welke wijze, begint het eigenlijke werk; de uitvoering van het onderwijs.

(C) Evaluatie: Door het onderwijs regelmatig te evalueren wordt in het kader van interne evaluaties nagegaan of de ambities van de opleidingen ook daadwerkelijk worden waargemaakt.

(A) Opvolging: op het moment dat we weten waar de sterke punten in het onderwijs zitten, maar ook op welke punten verbetering nodig is, kunnen acties worden uitgezet om dit te realiseren met of zonder ondersteuning van facultaire of centrale diensten.


Doelen geformuleerd in het kader van de kwaliteitszorg moeten zo gedefinieerd worden dat we de resultaten kunnen relateren aan deze doelen. Daarbij gaat het niet om het formuleren van zoveel mogelijk interessante doelen, maar om doelen over die aspecten waar we zelf invloed op kunnen uitoefenen. Dit levert een beperkte set aan ‘Key Performance Indicators’ (KPI’s) op. Een KPI is geen vrijblijvende kwaliteitsmaatstaf. Wanneer we een afgesproken doel niet bereiken, hebben we een probleem en het probleem moet worden belegd bij een probleemeigenaar.


Het zijn de studenten zelf die aan het stuur zitten is, daarom is het zinvol het studieproces in kaart te brengen. Dit betekent de noodzaak van een wederzijdse betrokkenheid van zowel instelling als student om de gestelde doelen te realiseren. Met dit commitment van beide partijen kunnen we het succes beïnvloeden, als de student aan de gestelde voorwaarden voldoet, dan garanderen wij voortgang in de studie. Het betreft hier voorwaarden waaronder wij als instelling het redelijk vinden om die voortgang te garanderen


Onderwijsevaluatie levert de informatie op basis waarvan we kunnen vaststellen of de kwaliteit acceptabel is (of de resultaten aan de afgesproken normen voldoen). Dit houdt tegelijkertijd in dat we een argument hebben om de informatieverzameling te kunnen beperken en kunnen focussen. Dat informatie verzamelen is vrijblijvend noch willekeurig. We gaan van ‘nice to know’, naar ‘need to know’. En als de informatie leidt tot de constatering dat een afgesproken doel niet is bereikt, dan is duidelijk dat er actie moet volgen en dat de actie bij iemand is belegd.

We richten ons op zaken die we kunnen en willen sturen en we verzamelen informatie waarvan duidelijk is dat als de norm niet gehaald wordt, dat dan de opleiding aan zet is.


In- en uitzoomen


Op analoge wijze kunnen we doelen en resultaten definiëren voor delen van de opleiding, zoals jaarprogramma’s en vakken. De essentie is dat de doelen zijn afgeleid van de opleidingsdoelen en dat we de kwaliteit van een deel van de opleiding afmeten aan de ‘use’, de mate waarin de opgedane kennis en vaardigheden functioneren in het vervolg van de opleiding.

De doelen van de instelling als geheel beslaan de som van de doelen van alle opleidingen gecombineerd met wat we de identiteit van de instelling noemen. In het kader van Route 14 is vastgesteld dat voor profilering van de instelling het noodzakelijk is dat er een aantal algemene, onderwijsonderscheidende, communiceerbare kenmerken van de UT-opleidingen worden afgesproken. In de onderstaande figuur zien we op welke manier de hiërarchische opbouw van de doelen vanaf vakniveau tot instellingsniveau is geborgd. Van het leerproces m.b.t. een stukje leerstof naar vak naar semester, naar jaar, naar (delen van) opleiding met de UT als instelling daarboven.




De verdeling tussen de instellings- en de opleidingszelfevaluatie


Streven naar gemeenschappelijkheid is nuttig, maar er moet een keuze gemaakt worden wat we op centraal dan wel decentraal niveau organiseren, omdat;

a.opleidingen verschillen en de visitatiecommissie van de opleiding de specifieke situatie wil beoordelen,

b. niet voor alle opleidingen de visitatie in dezelfde periode als de instellingsaudit kan lopen, en de visitatiecommissie van de betreffende opleiding toch weer om een actualisatie van de gegevens zal vragen. M.a.w. gegevens over rendement en doorstroming, over knelpunten in het onderwijs en actieplannen blijven bij de opleidingen.

Anderzijds moet wel duidelijk zijn dat de kwaliteit ook op instellingsniveau geborgd is. Dat kan ook een algemeen erkend sterk punt van de instelling opleveren. De UT heeft een effectieve organisatiestructuur met betrekking tot de kwaliteit van haar opleidingen, waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk zijn afgebakend en waarvan de inspraak van studenten en medewerkers deel uitmaakt. De UT hanteert een systeem van regelmatige evaluaties onder studenten, medewerkers, alumni en vertegenwoordigers van het beroepenveld. Belangrijk is dat men op centraal niveau de beschikking krijgt over managementinformatie met betrekking tot de uitvoering en de resultaten van de opleiding.


De borging is belegd bij verschillende actoren; de aanspreekrelaties lopen in het algemeen via twee parallelle lijnen als volgt:

RM à Decaan à OLD à Onderwijscoördinator à docent

RM à Decaan à Leerstoelhouder à docent



5.Ondersteunende instrumenten



Kwaliteit moet eerst en vooral vorm krijgen in de wisselwerking tussen studenten en docenten, die elkaar wederzijds aanspreken op hun prestaties. Studenten die van hun docent uitdagend en kwalitatief hoogwaardig onderwijs verlangen. Docenten die, op hun beurt, van hun studenten inzet en prestaties vragen. Vervolgens zijn ook allerlei ondersteunende instrumenten van belang, waarin men elkaar evenzeer aanspreekt op de kwaliteit van elkaars prestaties. Dat geldt in de relatie tussen docenten en het onderwijsmanagement binnen een faculteit. Maar ook in de betrekkingen tussen het onderwijsmanagement in faculteiten en de decentrale en centrale ondersteunende diensten en in de verhoudingen tussen het centraal en het facultair management dient de kwaliteit van het onderwijs een regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek vormen. Kortom, in een organisatie die kwaliteit serieus neemt, zijn de onderwijsprestaties voortdurend onderwerp van gesprek.


Ondersteunde instrumenten zijn bedoeld als de effectiviteit van een subsysteem, en ook daarvoor geldt ‘fitness for use’. Bij de kwaliteit van de instrumenten is het de bedoeling om op consistente en efficiënte wijze goede producten en diensten te maken, door de werking van de processen goed te beheersen. De ondersteunende diensten spelen hierin een belangrijke rol. De functie van dit systeem is om te borgen dat op alle niveaus binnen de instelling het voor werkelijke kwaliteitsverbetering wezenlijke gesprek over onderwijsprestaties op basis van deugdelijke en actuele informatie kan worden gevoerd.


De volgende aandachtsgebieden vallen onder de noemer van instellingskwaliteitszorg maar vallen vooralsnog buiten de scope van deze notitie. We komen hier vanzelfsprekend nog wel op terug.

§Verdere implementatie en integratie instellingsystemen op het domein student & onderwijs ten behoeve van studieplanning door studenten, monitoring door studiebegeleiders, en tijdige en juiste (management)informatievoorziening (zie notitie plateauplanning onderwijssystemen)

§In samenhang met 1, de verdere implementatie van gezamenlijke richtlijnen OER en bindend studieadvies (evaluatie huidige pilots)

§Verdere professionalisering van en kennisuitwisseling tussen docenten als onderdeel van HRM-beleid (o.a. BKO, Engels)

§Implementatie visie en richtlijnen studie- en studentbegeleiding, april 2009

§Verdere professionalisering van en kennisuitwisseling tussen examencommissies

§Aansluiting met het voorgezet onderwijs (VO-loket) en het HBO-onderwijs

§Kwaliteitsverbetering van onderwijs- en onderzoeksfaciliteiten: digitale leer- en werkomgeving, bibliotheek, laboratoria, studieruimtes, etc.




6. Voorstel tot KPI’s: waarop willen we onze acties baseren?



De UT als instelling wil meer zijn dan de som van alle opleidingen. Dat wordt duidelijk in het (inhoudelijke) UT-profiel en het instellingsbrede kwaliteitsbeleid, zoals bijv. rendement (een student kan door een flexibele propedeuse overstappen zonder extra tijdsverlies).



Instellingsniveau



Het instellingsniveau van de kwaliteitszorg is tenminste de som van alle opleidingen en is geschakeld met het curriculumniveau van iedere opleiding. Maar daarbovenop kan de instelling aanvullende doelen stellen. De UT als instelling wil meer zijn dan de som van alle opleidingen. Dat wordt duidelijk in het (inhoudelijke) UT-profiel en het instellingsrendement (een student kan door een flexibele propedeuse overstappen zonder extra tijdsverlies).


1.Kwantiteit en niveau:

i.Kwantiteit: als het assortiment van de afgestudeerde masterstudenten een redelijke dekking geeft over de drie O’s dan zijn we tevreden over de profilering van de UT;

ii.Niveau:

1.Iedere opleiding formuleert in aansluiting bij de resultaten van de eigen systematiek van kwaliteitsbepaling doelen t.a.v. de beoogde mix van de drie O’s;

2.De UT formuleert de kaders; bijvoorbeeld dat iedere bachelor-alumnus een basis heeft in ieder van de O’s, en dat de populatie master-afgestudeerden per opleiding tenminste bestaat uit x% onderzoekers, y% ontwerpers, en z% organisatoren;

3.Werkveld (voor de bacheloropleiding is dat wellicht de masteropleiding) is tevreden over de kwaliteit van de door de nieuwe instromers gevolgde opleiding, en alumni zelf zijn tevreden over de opleiding als basis voor de vervolgopleiding c.q. de loopbaan;

iii.We kiezen als KPI’s:

1.de doelen t.a.v. de drie O’s voldoen aan het UT-kader.

2.het aantal afgestudeerden per opleiding in ieder van de drie O-categorieën voldoet aan de doelen van die opleiding;

3.>x% van alumni is tevreden over de gevolgde opleiding als basis voor de verdere loopbaan;


2.Rendement:

i.In landelijke overleggen worden afspraken gemaakt, waaraan ook de UT zich committeert;

ii.We kiezen als KPI’s:

1.het rendement van de UT-bacheloropleidingen (aantal afgestudeerden van de UT-instroom) is ≥ 70%

2.het rendement per bacheloropleiding is ≥ 60% in vier jaar van degenen die in één jaar hun P behaalden;

3.aantal afgestudeerden per masteropleiding is ≥ 70% in twee respectievelijk drie jaar van eenjarige en tweejarige opleidingen;

4.80% van de uiteindelijke drop-out haakt in het eerste verblijfsjaar af.


3.Proces van kwaliteitszorg:

i.De opleidingen hebben een proces van kwaliteitszorg waarbinnen periodieke evaluatie en bijsturing is verzekerd. Die kwaliteitszorg kent een gemeenschappelijk kader.

ii.We kiezen als KPI’s (de elementen die in ieder systeem voorkomen):

1.de studenten zijn positief over de volgende aspecten t.a.v. een (deel van het curriculum) en voor een onderwijseenheid:

a.relevantie van de onderwijsinhoud,

b.studeerbaarheid (te licht noch te zwaar),

c.effectiviteit van de uitvoering van het onderwijs

d.beoordeling (toetsing) van studieresultaten.

2.Uit de discussie met de betrokken instanties (FR, OLC, etc.) blijkt dat de follow up van evaluaties is ingebed (‘in control’).


4.Inputvoorwaarden:

i.De UT draagt zorg voor een adequate en eerlijke voorlichting aan aankomende studenten, een personeelsbeleid leidend tot voldoende prioriteit voor ‘onderwijskwaliteit’ en faciliteiten

ii.We kiezen als KPI’s:

a.Uit de evaluaties blijkt dat de studenten na een half jaar in grote meerderheid rapporteren dat de opleiding is wat ze verwachtten;

b.Het protocol voor benoemingen en bevorderingen garandeert dat de onderwijsbekwaamheden serieus meegewogen worden.

c.Uit de rapportages van de jaargesprekken (functioneringsgesprekken van medewerker en leidinggevende) blijkt dat de resultaten van het onderwijs en de uitkomsten van de evaluaties aan de orde gesteld zijn.

d.De begeleiding van docenten in het traject naar een onderwijskwalificatie (evt. BKO)







Opleidingniveau



In het IKS beperken we ons voornamelijk tot de zaken die een afzonderlijke onderwijseenheid overstijgen. Uiteindelijk moet ook van iedere onderwijseenheid de bijdrage aan de opleiding als geheel in beeld worden gebracht.


5.Kwantiteit en niveau:

a.Masteropleiding:

i.Als voldoende afgestudeerden een baan vinden, waarvoor ze een academische opleiding nodig hebben in het domein van hun opleiding en als ze daar goed functioneren dan zijn we tevreden over de outcome.

ii.We kiezen als KPI’s:

1.Aantal afgestudeerden dat desgevraagd (WO-monitor) zegt dat als ze met de kennis van dat moment (ca twee jaar na afstuderen) opnieuw voor een opleiding zouden moeten kiezen ze weer dezelfde opleiding zouden kiezen is groter dan de signaalwaarde;


b.Bacheloropleiding:

i.Als voldoende bachelors een baan vinden of een vervolgopleiding kiezen waarvoor ze direct toelaatbaar toe zijn, en als ze daar goed functioneren dan zijn we tevreden over de outcome.

ii.We kiezen als KPI’s:

1.Aantal studenten dat aansluitmaster kiest is groter dan signaalwaarde;

2.Aantal masterstudenten dat desgevraagd zegt voldoende voorbereid te zijn op de aansluitmaster is groter dan signaalwaarde.


6.Rendement:

a.Masteropleiding:

i.Als voldoende afgestudeerden uiteindelijk afstuderen, is de opleiding voldoende productief.

ii.We kiezen als KPI’s:

1.Aantal interne doorstromers’ dat binnen n+2 jaar is afgestudeerd is groter dan de signaalwaarde; erkende studievertraging e.d. wordt in mindering gebracht op de studieduur

2.Aantal externe instromers dat binnen n+1 jaar is afgestudeerd is groter dan de signaalwaarde; erkende studievertraging e.d. wordt in mindering gebracht op de studieduur




b.Bacheloropleiding:

i.Als voldoende afgestudeerden uiteindelijk afstuderen, is de opleiding voldoende productief.

ii.We kiezen als KPI’s:

1.P-rendement (%): Percentage van totale instroom bachelor dat binnen 2 jaar het P-diploma heeft behaald

2.B-rendement (%): Percentage van totale instroom bachelor dat binnen 4 jaar het B-diploma heeft behaald

3.Erkende studievertraging wordt in mindering gebracht op de studieduur


7.Product:

a.Bachelor- en Masteropleiding:

i.In het kader van de kwaliteitsslag willen we weinig studenten afleveren die ‘net aan’ zijn geslaagd. Dit is vermoedelijk geen goede uitgangssituatie voor hun carrière. Omgekeerd willen we dat een bepaald deel van de studenten er erkend bovenuit steekt;

ii.We kiezen als KPI’s:

1.Het aantal studenten dat met een 6 voor de afstudeeropdracht de opleiding verlaat is minder dan de signaalwaarde.

2.Het aantal studenten dat cum laude afstudeert is groter dan de signaalwaarde.


8.Proces van kwaliteitszorg:

a.Bachelor- en Masteropleiding:

i.Iedere opleiding heeft een systeem van kwaliteitszorg, waarin tenminste de op instituutsniveau vastgelegde elementen worden geëvalueerd;

ii.Iedere opleiding heeft het systeem zo gedocumenteerd dat men is voorbereid op de audit (visitatie) die zesjaarlijks in het kader van de accreditatie plaats vindt;

iii.We kiezen als KPI’s:

1.Elke opleiding heeft het proces van kwaliteitszorg in overzichtelijk in kaart gebracht

2.Verbeterpunten uit kwaliteitsrapportage zijn uitgevoerd (%)


9.Inputvoorwaarden:

ON.B.: op instellingsniveau zijn gemeenschappelijke doelen geformuleerd, die qua implementatie ten dele op instellingsniveau en ten dele op faculteits- en opleidingsniveau liggen. De voorwaarden voor goed onderwijs, zoals een effectief personeels- en voorzieningenbeleid liggen ook op het niveau van de faculteit en meer specifiek bij de decaan.


a.Instroom

i.Iedere opleiding hanteert toelatingseisen (voor externe instroom) en geeft zodanige voorlichting (voor interne doorstroom) dat het beoogde niveau van onderwijs en de geformuleerde resultaten redelijkerwijs kunnen worden bereikt.

ii.We kiezen als KPI’s:

1.percentage studenten met Vwo-examencijfers in relevante vakken op niveau 7 of hoger;

2.voldoende hoge correlatie van cijfers in het eerste jaar en in het vervolg van de opleiding (juiste selectie).




7. Vervolgstappen



In al het UT onderwijs moet er sprake zijn van kwaliteitsborging. Het moet een proces worden dat zowel basiskwaliteit borgt als stimuleert tot meer kwaliteit: interventie wanneer dat nodig is, ruimte geven wanneer dat kan. Om een instellingskwaliteitszorgsysteem te borgen in de gehele organisatie zijn de volgende stappen in het hele proces wenselijk:


1.Deze concept notitie gaat naar de Universiteitsraad

2.Vervolgens zal deze notitie worden ingebracht in het OLD overleg van 3 november en medio december in het UCB

3.Daarna gaat het naar het UMT om tot commitment op de inhoudelijke koers te komen.


De verschillende op- en/of aanmerkingen zullen in een meer definitieve versie worden opgenomen. Vervolgens wordt een implementatietraject uitgewerkt en toegevoegd aan de notitie gekoppeld aan tijd, mensen en middelen.


Het is dus van belang dat we als universiteit echte UT-studenten opleiden die beschikken over de 3 O’s vaardigheden

Het is dus van belang dat we als universiteit onze onderwijskwaliteit hebben geborgd in een UT-breed Instellingskwaliteitszorg Systeem.

Het is dus van belang dat een ieder weet wat van hem of haar wordt verwacht en uitgedaagd wordt om continu te werken aan algehele kwaliteitsverbetering aan onze universiteit.