3. Verslag overleg 2007-11-14

logo Universiteitsraad UT

universiteitsraad

Griffie

Spiegel – kamer 500


Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 07 395

Fax


Datum

29 november 2007

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 14 november 2007

Vastgesteld op 2008-03-05


Aanwezig:

Leden UR:

Becht, Ferreira Pires, Hoogerdijk, De Jong, Koet (vz), Landheer, Lodewijks, Meijer, Poorthuis, Possel, Terpoorten, Vernooij, Vogelzang, Wormeester, Ziehmer

College van Bestuur:

Van Ast, Flierman

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)

Afwezig:

Zijm, Brinkman, Pol (allen m.k.)




1.Opening en vaststelling agenda

Koet treedt op als voorzitter. Hij opent om 9.05 uur de vergadering en heet de aanwezigen welkom.


De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld.


2.Mededelingen

College:

1.Personele situatie:

-Per 1.1.2008 treedt dhr. M. van Aken in dienst als directeur bedrijfsvoering faculteit TNW.

-Onlangs is gestart met de werving van een decaan voor TNW en een wetenschappelijk directeur voor GW.

2.Raad van Toezicht: De minister is voornemens een nieuw RvT-lid te benoemen (de voordracht vanuit de RvT is door de minister overgenomen). Binnenkort zal een kennismaking plaatsvinden met een delegatie van de UR.

3.In opdracht van het college heeft een commissie van hoogleraren verkend welke ontwikkelingen er rondom de UT spelen en wat de strategische betekenis daarvan is. Het rapport wordt 15 november in het UMT besproken, 20 november aan de hoogleraren gepresenteerd en gelijktijdig ook aan de UR toegezonden (waarmee het rapport openbaar wordt). Het rapport bevat een aantal belangwekkende vraagstukken en het college is voornemens naar aanleiding daarvan een brede discussie op te starten in de UT-gemeenschap en de omgeving daarvan.

4.Op 30 november a.s. vindt de dies-viering plaats, waarvoor uiteraard ook de UR van harte uitgenodigd wordt.


3.Verslag van de overlegvergadering van 10 oktober 2007 (UR 07-351)

Pag. 4, r.27-31 – OSC: Achteraf constateert Van Ast dat de toezegging niet juist is geformuleerd. Hier wordt de suggestie gewekt dat het om een tweede reorganisatie gaat, maar dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Het betreft alleen enkele functies waarover pas in de loop van de zomer 2008 helderheid verschaft kan worden, en alleen dát zal aan de dienstraad SOSC ter instemming worden voorgelegd.

Pag. 5, r.5: “Het Strategisch plan …. UR.” vervangen door: “De UR stelt voor de begroting van de Student Union apart aan de UR voor te leggen”. Van Ast reageert met de opmerking dat de SU-begroting onderdeel uitmaakt van de totale UT-begroting.

Pag. 5, r.20 vervangen door: “Possel geeft aan dat de SU om verwarring te voorkomen zich beter niet als vertegenwoordiger van de UT gemeenschap kan presenteren.”

Pag. 7 r.9: “De Jong” vervangen door “Lodewijks”.

Pag. 7 r.17: “Vernooij” vervangen door “de UR”.

Pag. 7 r.49-50 wijzigen als volgt: “Het college geeft aan het te prefereren als deze bedrijven in één gebouw gehuisvest zouden kunnen zijn, en heeft daar ook toestemming voor gegeven.”

Met inachtneming van deze aanpassingen wordt het verslag vastgesteld.


Naar aanleiding van het verslag:

Pag. 6, r.8-14 – gegevens over studenten in Arbo- en milieuverslaglegging: Er heeft inmiddels verder overleg in de commissie PS&I plaatsgevonden en afgesproken is dat het college gaat onderzoeken op welke manier er toch enige informatie over studenten verzameld kan worden. Daarbij gaat het overigens niet om absolute cijfers, maar meer om geconstateerde verschuivingen e.d.

Flierman wijst erop dat er geen hiërarchische verhouding bestaat tussen studenten en UT, zodat het studenten vrij staat om te weigeren gegevens te verstrekken.

Pag. 7 – Rondvraag – gratis sporten: Nadere informatie is terug te vinden op de UT-website, onderdeel PA&O, en bovendien in het verslag van de commissie PS&I.


4.3e Fase Vastgoedplan 2003 (UR 07-360, UR 07-376)

Omdat enkele essentiële documenten in een tamelijk laat stadium door de UR ontvangen zijn kon niet alles uitgebreid in commissieverband besproken worden. Er leven bij de UR nog veel vragen, zoals: Wat gebeurt er uiteindelijk met de Citadel? Is het bouwvolume inmiddels duidelijk? Wat komt er in het Vastgoedplan 2008 te staan en welke status heeft dat plan richting UR? De UR heeft destijds ingestemd met fase 2 onder het beding dat er een analyse van de ruimtebehoefte zou moeten komen; nu blijkt dat die volgens het college niet te maken is – dat had de UR dan liever eerder gehoord. Hoe wenselijk is een sterke verwevenheid van collegezalen en kantoorruimtes? Waar is het grote aantal overlegruimten voor bedoeld? Hoe moet de geplande restaurantvoorziening in fase B gezien worden in relatie met het cateringconcept? Waar komen fietsenstallingen?


Reactie van het college:

De 3e fase past binnen het financiële kader; het leningtraject wordt er niet door verzwaard en de termijnen passen binnen het verstrekte schema.

Het betreft hier het VGP voor de periode 2003-2008. Dat plan is destijds ontworpen voor ca. 7500 studenten. De huidige realiteit vraagt om uitbreiding. Wat MB betreft wordt vooralsnog uitgegaan van de verwachtingen voor volgend jaar, maar men heeft de nodige groeiambitie en daarom is flexibiliteit qua behuizing noodzakelijk. De structuur van de huidige gebouwen biedt alleen een suboptimale oplossing, daarom is ervoor gekozen Citadel niet te betrekken in het plan voor MB, Ravelijn-hoog en -laag te slopen en op die plek nieuw te bouwen op een zodanige manier dat uitbreiding in een volgend nieuwbouwplan mogelijk is. Dat wil zeggen: nu tweederde van de capaciteit bouwen, geschikt voor ca. 2200 studenten.

In MB zijn geen PC-zalen gepland, omdat het gebruik van notebooks naar verwachting steeds meer zal toenemen. Als deze ontwikkeling doorzet zal natuurlijk ook met de noodzakelijke voorzieningen als aansluitingen e.d. rekening moeten worden gehouden.

Citadel is een goed gebouw, nog niet zo oud, maar de structuur is wel bepalend. Er loopt nu een onderzoek naar de ruimtebehoefte van de servicecentra en anderen. Het is een reële mogelijkheid om dit gebouw in te zetten voor dat type activiteiten. Daar kan ook de baliefunctie bij betrokken worden, evenals de wens van het SOSC t.a.v. gezamenlijke huisvesting van de medewerkers van sport en cultuur. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2007 klaar zijn. Verder kan de Citadel wellicht ook goed inzetbaar zijn als er ruimtebehoefte ontstaat tijdens de ontwikkeling van de nieuwbouwplannen 2008 e.v.

Wiskunde blijft in Carré, zo is het plan op dit moment.

VGP 2008 en later: Doelstelling van het college is te groeien naar 10.000 studenten. Het komend jaar zal duidelijk moeten worden hoe het profiel van de UT eruit komt te zien, en dat kan mede bepalend zijn voor wáár de groei in studentaantallen gewenst wordt (wat dan weer mede het type gebouwen en de functionaliteit daarin bepaalt).

Wat de analyse van de ruimtebehoefte betreft: Voor de huidige omvang aan studenten is er voldoende capaciteit aan onderwijsfaciliteiten in het huidige nieuwbouwplan. Het is niet mogelijk op voorhand een analyse te geven van wat er bijgebouwd moet worden om 10.000 studenten te kunnen accommoderen. In het VGP 2008 e.v. zal daar nader naar gekeken moeten worden.

Het kan best wel eens zo zijn dat er hier of daar een zaal te vol is, maar dat lost zich vanzelf wel weer op; de decanen moeten de ruimte hebben om daarin een oplossing te vinden. Het zal in ieder geval niet zo zijn dat er avondcolleges o.i.d. gaan komen, maar het zal wellicht wel mogelijk zijn de “bedrijfstijd” beter te benutten.

Als de rust enigszins is weergekeerd na het formeren van de servicecentra e.d. zal onderzocht worden of en hoe ruimten meer centraal gestuurd en geroosterd kunnen worden.

De onderwijsfaciliteiten in het MB-gebouw zullen dicht bij de uitgang en geclusterd een plek vinden (dus korte looplijnen e.d.).

Restauratieve voorziening: Als er een grote concentratie komt aan de westkant van het O&O-centrum kan een vorm van restauratieve voorziening nuttig zijn. De VIP-zaal versterkt de behoefte aan een dergelijke voorziening dichtbij. In de tweede fase wordt dit nader bezien en afgewogen.

Fietsenstallingen: Daar is aandacht voor, maar de locaties zijn nog niet bepaald.

Er zal best wel eens sprake zijn van overlast van de nieuwbouwactiviteiten, maar die zal wel acceptabel moeten zijn – zo niet, dan zal er een oplossing gezocht moeten worden.


Nog enkele aanvullende vragen/opmerkingen:

De studenten zijn blij dat er in de Citadel geen colleges zullen worden gegeven zodat er ook ruimte is voor extra-curriculaire activiteiten.

Is het de bedoeling ook de projectruimten centraal in te roosteren? Van Ast wil daar wel over nadenken, maar verwacht eigenlijk dat dat bij de faculteiten moet liggen.

Zijn de geplande 16 multifunctionele onderwijszalen alleen voor MB bedoeld of worden het poolzalen? Antwoord: Niets is alleen voor MB beschikbaar, maar in principe zullen ze wel vooral door MB ingevuld gaan worden. Dat geldt ook voor de VIP-zaal.

Wordt er nog aan gedacht om Langezijds deels open te houden voor het geval er ruimteproblemen ontstaan? Antwoord: Er worden geen grote problemen verwacht. Maar als er in verband met verhuizingen onverhoopt toch ruimte nodig mocht zijn, zal daarvoor waarschijnlijk niet Langezijds gebruikt worden – dat zal tegen die tijd al bijna helemaal leeg zijn.


Vervolgens schorst de voorzitter de vergadering voor intern UR-overleg.


Na heropening van de vergadering merkt Wormeester op dat voor de UR het antwoord op de vraag “Welk volume is er nodig?” heel essentieel is. Er zijn veel vragen waarop volgens het college pas antwoord kan worden geven in het VGP 2008 e.v. De UR heeft wel een wensenlijstje als het gaat om zaken die daarin aan de orde moeten komen:

Laptopgebruik: In het nieuwbouwvolume zijn behoorlijk veel studentwerkplekken neergezet, vooral voor notebookgebruik. In het huidige plan bevat de Vrijhof projectruimtes. Het is van belang dat in het nieuwe VGP een duidelijke visie wordt gegeven op het gebruik van de Vrijhof (dat immers buiten het “hart” van de UT ligt).

Centrale inroostering van zalen: hoe?

Waar komen projectruimtes en hoe kunnen studenten daar terecht?

Positionering van de UT als leidraad voor het plan 2008 e.v.

Plan van Eisen t.a.v. de servicecentra.

Knelpuntenanalyse: Heel belangrijk is met wie wordt vastgesteld wat de knelpunten zijn.

Een duidelijke afweging of het derde deel van Ravelijn wel of niet gerealiseerd gaat worden (het gaat immers om een behoorlijke investering).

Als het college wil toezeggen dat deze wensen door het college worden meegenomen, is de UR bereid in te stemmen met de realisatie van Ravelijn-nieuw met een investering van M€ 20,2.


Ter vergadering wordt door Wormeester een concept-UR-besluit geformuleerd en op het scherm geprojecteerd. Na enkele kleine aanpassingen wordt de daarin vermelde toezegging van het college als volgt geformuleerd:

“Gehoord de toezeggingen van het college:

het Vastgoedplan 2008 ter instemming aan de UR voor te leggen. Dit plan wordt mede gevoed door de op handen zijnde discussie over de positionering van de UT en de gewenste groeirichtingen.

Dit plan zal in ieder geval bevatten:

1.De visie op het gebruik van de Vrijhof als voorziening buiten het OO gebied.

2.De visie op het gebruik van notebook- versus pc - werkplekken, de behoefte aan projectruimten en de inpassing van de service centra.

3.De benutting van de vastgoedruimte zoals gerealiseerd in het vastgoedplan 2003-2007.

4.De analyse van de behoefte aan aantallen en typen onderwijsruimten ten gevolge van groei in studentenaantallen.

5.De roostertechnische inpassing van het onderwijs in de onderwijsruimten en het efficiënte beheer van poolzalen en facultaire zalen.

6.De voorziene groei in personeel voor de komende periode en de implicatie voor de huisvesting hiervan.

7.Een knelpunten analyse t.a.v. de huisvesting van de UT.

8.Het al dan niet noodzakelijk zijn van de realisatie van het niet binnen vastgoedplan 2003-2007 te bouwen deel van Ravelijn.

9.De afweging van de financiële mogelijkheden van de UT in relatie tot de behoefte aan vastgoed.”

Besluit:

De UR besluit unaniem in te stemmen met de realisatie van Ravelijn-nieuw met een investering van M€ 20,2 conform het ter vergadering geformuleerde conceptbesluit zoals hierboven deels weergegeven.


Van Ast kan nog niet aangeven wanneer het Vastgoedplan 2008 e.v. gereed zal zijn. Wel is het de bedoeling dat er vóór de zomer van 2008 duidelijkheid is over nieuwe initiatieven en wat die – althans in grote lijnen – betekenen.


5a. UT Jaarcirkel 2008-2009 (UR 07-361, UR 07-374)

5b. Ontwikkelingen 3TU Jaarcirkel 2009-2010 (UR 07-365)

Flierman in antwoord op de vragen in UR 07-374:

De islamitische feestdagen staan op het rooster vermeld. Er is geprobeerd na te gaan in welke gevallen het niet vrijroosteren van die dagen tot problemen zou leiden. Het blijkt om een vrij beperkte groep studenten te gaan. Dat heeft geleid tot de conclusie dat opleidingsdirecteuren zich bewust dienen te zijn van die feestdagen, en desgewenst aan individuele studenten de ruimte moeten bieden er op zo’n dag niet te zijn.

Afwijking van de in de jaarcirkel vastgestelde (herkansings-)data is in bepaalde gevallen mogelijk, als er gegronde redenen zijn en het niet al te bezwaarlijk is. Voorbeelden: blokrooster, herkansing. Ook de 3TU-jaarcirkel biedt die ruimte.


Besluit:

De UR besluit positief te adviseren over de UT-jaarcirkel 2008-2009, conform het concept-besluit UR 07-374.


6.Collegegelden 2008-2009 (UR 07-359, UR 07-371)

Flierman in reactie op de vragen in UR 07-371:

1.De bachelor van de opleiding European Studies wordt niet apart vermeld omdat het geen bachelor-opleiding maar een track van Bestuurskunde is. Er wordt wel bekeken of er niet een aparte accreditatie moet worden aangevraagd.

2.Voor Surinaamse studenten geldt het wettelijke tarief.

3.In 3TU-verband worden soortgelijke prijzen gehanteerd.

4.Uiteraard wordt wel gekeken naar concurrentie met andere (niet 3TU) universiteiten in Nederland, maar de indruk is niet dat de UT zich uit de markt prijs met de collegegelden. Er wordt niet alleen naar Nederland, maar naar heel Europa gekeken, en dan zit de UT in de middenmoot.

5.Dat het moeilijker is geworden getalenteerde niet-EER studenten aan te trekken is onderkend, en daarom is een beurzenfonds in het leven geroepen. Een deel van het door buitenlandse studenten betaalde collegegeld vloeit daarin terug, maar ook andere financieringsbronnen worden aangesproken.

6.Volgens Flierman zijn de niet-EER fees wel ongeveer kostendekkend.


Vogelzang vraagt hoe een collegegeldbedrag eigenlijk tot stand komt. Het college kan daar niet direct antwoord op geven. Een van de afwegingen was ongetwijfeld de marktsituatie. Het bedrag is nu al een aantal jaren niet verhoogd, afgezien van de indexering.


Besluit:

De UR besluit – conform het concept-besluit UR 07-371 – positief te adviseren ten aanzien van het collegebesluit van 22 oktober 2007 m.b.t. de collegegelden.


7.Uitgangspunten Financieel Verdeelmodel (UR 07-363, UR 07-377)

In reactie op UR 07-377:

1.Aansluiting met landelijk verdeelmodel

Op welke wijze is met name het onderwijsdeel van het UT-verdeelmodel stabiel t.o.v. het nieuwe model? En in hoeverre wil het college proberen aan te sluiten bij het oude/nieuwe landelijke verdeelmodel?

Van Ast: Het college heeft nog niet de behoefte om in dit opzicht af te wijken van het ministeriële bekostigingsmodel. Er is al wel een aanzet voor een nieuw ministerieel model gegeven, maar of dat er daadwerkelijk komt is nog niet duidelijk. Meijer wijst erop dat er in het interne model een verschil is in bekostiging van de zware en de lichte technische opleidingen; de laatste komen wat bekostiging betreft overeen met de gammawetenschappen. Is dat niet wat vreemd, omdat – ook licht – technisch onderwijs veel arbeidsintensiever is dan de meeste maatschappijwetenschappelijke opleidingen? Van Ast kan hier niet zo maar een antwoord op geven; daar zal hij toch nader in moeten duiken en daarom stelt hij voor deze vraag voorlopig even te parkeren.


Welke invloed heeft de WD op de toewijzing van de OO middelen? Deze volgen immers het onderwijs en zouden daarmee niet in omvang gevarieerd moeten worden.

Van Ast: De inzet van O&O-middelen is gerelateerd aan waar de vraag ontstaat (groepen en opleidingen). Vastgesteld is dat de WD gaat over al het onderzoek en dat hij daarop ook sturing moet verrichten als het gaat om de kwaliteit. Maar hij kan niet alléén beslissen over de inzet. Daarmee is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van decaan en WD. Als de situatie zich voordoet dat de kwaliteit van het onderzoek slecht of onder de maat is, moet er bijgestuurd worden. Eventueel uitmondend in een bijstelling van de personele factor. Dus waar het om gaat is: sturing op kwaliteit. Flierman vult aan dat als een bepaalde groep slecht functioneert het kan gebeuren dat het komt tot herallocatie van middelen naar groepen die het wel goed doen.


2.Toerekening overhead aan tweede en derde geldstroominkomsten

De UR vindt dat er een ongewenst sterke premiëring plaatsvindt van in principe kostendekkende projecten, door de 3e gs omzet niet te betrekken in de bekostiging van centrale voorzieningen.

Van Ast: De ondersteuning is geënt op de 1e en 2e gs. Als er meer inkomsten uit 3e gs zijn en daar extra personeelsondersteuning voor nodig is, moet dat in principe uit de dekking van de tarieven komen. Dus daarom is het nodig om kostendekkendheid te bereiken; daar strijdt de UT ook steeds voor bij het rijk en de partners.

Het is niet in alle gevallen een kostendekkend tarief. En dan is het aan de decaan, in overleg met de WD, om te bepalen of een deel daarvan besteed gaat worden aan ondersteuning. Zo zal het moeten gaan, anders zou het alleen maar over de rug van de 1e gs gaan. Dus de eerste inzet is het goede tarief te halen, omdat dan het geld voor ondersteuning erin besloten zit.

Meijer stelt dat het niet alleen om de facultaire overhead maar ook om de centrale overhead gaat en om de systematiek van het toerekenen van de overhead. In het huidige systeem, waarbij de 1e gs relatief smaller wordt, wordt het onderwijs stiefmoederlijk bedeeld (het draagt veel meer bij dan het onderzoek). Naar zijn mening zou dat ook benoemd moeten worden. Van Ast reageert met de opmerking dat het de vraag is of dat nadelig is voor het onderwijs; hij heeft niet het gevoel dat daar te weinig capaciteit en kwaliteit kan worden ingezet. Meijer merkt op dat onderwijs en onderzoek separaat bekostigd worden; de WD krijgt alle onderzoeksbekostiging onder zich en voert daar beleid op – daarmee wordt het probleem alleen maar groter gemaakt. Van Ast is dat niet met hem eens. Immers, bij de UT is de keuze gemaakt om onderzoek een zwaarder accent te geven. De cruciale vraag is echter: Wat is nodig om goed onderwijs te kunnen geven? En wat is nodig om goed onderzoek te kunnen doen? Flierman vult aan dat het college onderwijs hoog in het vaandel heeft staan en dat het erom gaat hoe dat te financieren. Het is niet zo dat eenderde van de 1e gs aan overhead wordt besteed – het wordt ingezet voor alles wat nauw met het primaire proces verbonden is.

Het gaat om het omslagmechanisme, aldus Wormeester, d.w.z. de breedte van de omslag. Uiteraard is kostendekkendheid belangrijk. Maar het zou goed zijn om eens te kijken wat het zou betekenen als het anders aangepakt zou worden.

Van Ast meent dat er wel eens wat berekeningen gemaakt zouden kunnen worden. Maar vooralsnog heeft het college niet het idee dat het dusdanig knelt in het onderwijs dat er nu een grotere stap gezet zou moeten worden. Het klopt dat er een spanningsveld is waarin nog keuzes gemaakt kunnen worden. Er wordt echt aan gewerkt het onderwijs meer ruimte te geven. En daaruit kan worden afgeleid dat het streven is het profiel van de universiteit op een goed niveau te hebben en houden. De UT zal aantrekkelijker moeten zijn voor mensen om hier te komen studeren – dat is waarnaar gestreefd wordt. Daarvoor wordt ruimte gereserveerd in het verdeelmodel, die projectmatig kan worden ingezet.

Flierman stelt dat het uiteindelijk gaat om de vraag waaraan middelen besteed worden. Hij daagt de UR uit om zich daadwerkelijk uit te spreken als men vindt dat er te veel geld naar onderzoek gaat i.p.v. naar onderwijs – zoiets moet niet verpakt worden in een discussie over overhead e.d., het gaat uiteindelijk om de vraag waaraan de middelen besteed worden. Het verdeelmodel dient het antwoord op die vraag te volgen en niet te sturen. Van Ast ten slotte: In het herziene model is gezocht naar een aantal aanpassingen in antwoord op knelpunten. En dat ging niet over de vraag of er meer geld naar onderwijs of onderzoek zou moeten. Daarmee zijn de beleidsuitgangspunten niet gewijzigd.


3.Relatieve omvang ECTS-deel en infrastructuur-component

Het dient duidelijk te zijn wie welke kosten draagt,en de toewijzing moet zo zijn dat er een logische verdeling ontstaat.

Van Ast: Er is ook sprake van managementbeslissingen die in de faculteiten genomen worden. Rekeningen zullen toch altijd wel verstuurd worden, omdat het maken van kosten wel iets anders is dan het toedelen van middelen. Dat moet wel gescheiden van elkaar gezien worden. Waar men nu mee bezig is, is het alloceren van middelen. Dat neemt overigens niet weg dat wel duidelijk moet zijn wie welke kosten voor zijn rekening neemt – dit hoort wellicht thuis in de discussie over capaciteit.


4.Grondslag infrastructurele component voor opleiding

Is het wel juist om de aantallen eerstejaars als grondslag te nemen?

Volgens Van Ast werkt de UT met een beproefd systeem (via de aantallen eerstejaars). Een wijziging van dat systeem zou heel wat gevolgen kunnen hebben en dus nader onderzoek vragen. Wat in ieder geval niet moet verdwijnen is de prikkel op studierendement. Possel reageert met de opmerking dat ook studenten het handig vinden om snel te studeren; ook zij willen dus graag een goed studierendement halen.


Positie van de leerstoel

De UR hecht eraan dat het college zijn visie daarop duidelijk uitdraagt.

Van Ast: Leerstoelen zijn niet de eenheden zijn waarop het college in budgettaire zin direct stuurt – die verantwoordelijkheid ligt bij de decanen. In die zin wordt het budgetmodel verlaten. Die visie is al wel in het UMT uitgebreid besproken, maar moet nog meer uitgedragen worden. Hij zegt toe dat duidelijk zal worden toegelicht wat het college beoogt en wat het vooral niet betekent.


6.Volumebeleid

Hoe wil het college het doorvertaalde volumebeleid op decentraal niveau toetsen?

Van Ast: Het begon met plafonnering op premies. Het matchingprobleem is inmiddels behoorlijk getackled. Maar evenwicht is nog wankel.

Er is wel sprake van vacature-problematiek, maar er zijn geen échte knelpunten in de zin dat er geen projecten zijn. De zorg is eerder of het potentiële volume wel voldoende benut wordt.


7.Centrale stimulering

Wat bedoelt het college met “beleidsrijk modelmatig” als het gaat om toewijzing van middelen?

Van Ast: In het model heeft er een vereenvoudiging plaatsgevonden. In het voorjaar komt de implementatienota strategische budgetten in de UR aan de orde, en daar zit het voor een deel ook in. Het college zal in de komende tijd nog met aanvullende voorstellen komen, en zal die ook aan de UR voorleggen. Het is natuurlijk de bedoeling te komen tot vernieuwing en stimulering van het onderwijs aan de UT. Een eerste stap is al gezet: M€ 1 voor het nanolab.


Tot slot informeert Meijer wanneer het verdeelmodel moet worden vastgesteld. De UR wil graag de uitdaging aannemen die Flierman volgens hem eerder in deze vergadering heeft uitgesproken om beleidsmatige keuzes aan te geven die volgens de raad in het verdeelmodel terug moeten komen.

Flierman geeft aan dat het nieuwe verdeelmodel voor 2008 budgettair neutraal wordt ingevoerd. Het is zaak de discussie in de eerste maanden van volgend jaar af te ronden. Wat de rechten van de UR daarbij betreft: dat ligt over een week voor bij de Geschillencommissie. Waarschijnlijk zal er eind 2007 een beslissing van de commissie liggen en kan dit thema verder ter hand genomen worden.

Inhoudelijk commentaar van de UR zou zich wat hem betreft kunnen richten op technische punten. Maar als de Geschillencommissie de UR in het gelijk stelt t.a.v. de volgens de raad onevenwichtige verdeling van middelen voor O&O binnen de UT, kan daarna zeker daarover gediscussieerd worden. Een soort van conceptadvies van de UR naar aanleiding van de aandachtspunten die in deze vergadering benoemd zijn is wat het college betreft niet onwelkom.


8.Voortgang 3TU-proces

Flierman vertelt:

De 3TU-voorzitter dhr. H. van Luijk gaat binnenkort met pensioen. Hij zal worden opgevolgd door de collegevoorzitter van de TU Eindhoven, dhr. A. Lundqvist. TUE is momenteel ook voorzitter van het rectorenoverleg – dit zal nu overgaan naar Delft. Het vestigingsadres van de Federatie blijft in Delft.

In het kader van het rijksbeleid (begroting 2008) heeft de minister besloten de “kleine dynamisering” terug te draaien (M€ 100 wordt overgeheveld naar het NWO). Vanuit de 3TU is meerdere keren bezorgdheid daarover geuit en vinden nog gesprekken met het rijk plaats. Want het betekent in feite dat geld dat nu gebruikt wordt om vaste kosten te dekken naar het NWO overgaat en naar de universiteiten terugkomt als geld dat voor tijdelijke medewerkers kan worden gebruikt. Voor technische universiteiten met veel vaste infrastructuurkosten is dat een probleem.


Wormeester constateert dat Delft een UHD gaat aanstellen. Is dat nu de topper die in 3TU-verband bedoeld wordt? Verder heeft hij begrepen dat het de bedoeling is in Twente een tenure track positie te maken. Wat de genoemde aanstelling betreft merkt Flierman op dat hij niet betrokken is bij de individuele besluitvorming. De drie universiteiten geven elkaar enige ruimte om in een enkel geval potentials aan te trekken. Overigens is de instroom vanuit het buitenland niet echt zoals gehoopt. Ten aanzien van de tenure track geldt eveneens dat de afspraak is dat zoiets in individuele gevallen mogelijk is; maar als de UT dat als universiteitsbreed beleid zou willen gaan communiceren, zullen daar UT-brede besluiten over genomen moeten worden.


9.Schriftelijke rondvraagpunten (UR 07-380)

In antwoord op de vragen in UR 07-380 geeft Flierman aan dat het centrale OER in de faculteitsraden behandeld wordt. Volgens Hoogerdijk brengt dat het risico met zich mee dat de ene faculteitsraad wel goedkeuring verleent en de andere niet. Meijer stelt voor te spreken van een advies en niet van een richtlijn. Want een richtlijn is een beleidsmatige keuze van het centrale bestuur die wordt opgelegd aan de eenheden – en dan hoort het in de UR thuis.

Het college zal hier schriftelijk op terugkomen.


10.Rondvraag

Vernooij merkt op dat het jammer is dat het informele contact dat volgde op een UR-overlegvergadering verdwenen is nu de vergaderingen ’s ochtends en niet meer ’s middags gehouden worden. Flierman zou dat contact graag weer willen aanhalen en stelt voor dit in het presidium nader te bespreken.


11.Sluiting

Om 12.25 uur sluit de voorzitter de vergadering.


*****