6. Schriftelijke beantwoording vragen UR

UR 07 - 226






Commentaar Cie. UR Ontwerpnota Kaderstelling 2008 d.d. 17.6.2007 voorzien van de reactie van het CvB.


Bijlagen:

1.Bijlage 4: nut en noodzaak van bepaalde indicatoren zijn discutabel. Zo kun je je afvragen of bij percentages van 50% buitenlandse promovendi het niet wenselijk is te streven naar een hoger percentage Nederlanders.

Reactie CvB: Bij de samenstelling van de set indicatoren is een afweging gemaakt tussen relevantie en praktische meetbaarheid. De sub-set van indicatoren waar het College afspraken over wil maken is ingegeven door de gebieden waar prioriteiten liggen. Dat is ondermeer niet bij de samenstelling van de populatie promovendi.

Waarom worden promovendi bij instituten onder het kopje onderwijs genoemd?

Reactie CvB: Output van promoties is een onderzoeksindicator en in die zin primair de verantwoordelijkheid van de instituten.


2.Bijlage 5: moet de groei naar 10000 studenten blijkens de “ontwikkeling rijksbijdrage” alleen door MB gerealiseerd worden?

Reactie CvB: Uiteraard wordt van andere faculteiten ook een bijdrage in de groei verwacht. In de betreffende bijlage is ten overvloede slechts een deel van onderliggende uitgangspunten en calculatie-uitkomsten gepresenteerd. In de definitieve nota wordt de bijlage aangepast.


3.Bijlage 26: hoeveel jaren wil het college nog volhouden dat er beleid zal worden geformuleerd voor de van Rijn middelen, terwijl dit al 4 jaar lang zonder resultaat is beweerd?

Reactie CvB:

Met ingang van 2007 wordt dit budget door PA&O in nauw overleg met het OPUT aangewend. Deze middelen betreffen een expliciete begrotingspost omdat dit additionele middelen betroffen waarover separaat gerapporteerd dient te worden. Genoemde post kan dus niet vervallen en/of indalen in een structurele toewijzing.


4.De vaste indexering (3%) van (alleen) de onderzoekspremies is in 2008 voor het laatst?

Reactie CvB: Afhankelijk van budgettaire ontwikkelingen en het gevoerde volumebeleid worden in principe vaste prijzen gehanteerd waarbij uitgangspunt is dat de jaarlijkse budget-ontwikkelingen gevolgd zullen worden.


5.Financieel resultaat faculteiten: waarom mag de faculteit MB een negatief financieel resultaat (k€ -200) nastreven in 2010 en TNW (+200) als er in het stuk ook staat dat elke faculteit een sluitende exploitatie moet hebben (pagina 34 van de nota)?

Reactie CvB: Van faculteiten wordt een structureel sluitende begroting “uit normale bedrijfsvoering” verwacht. Planmatige intensiveringen van beleid ten laste van de bedrijfsreserves blijven binnen de door het college vast te stellen kaders mogelijk. De tekst van de definitieve nota zal hierop worden aangescherpt.


6.Over vrouwen in hoge functies:
a. Wat is er in 2004 gebeurd dat het aantal vrouwen in hoge functies zo drastisch is afgenomen?
b. Hoeveel hoge functies komen er naar schatting vrij de komende tijd en is dit genoeg om de groei naar 20% vrouw te realiseren (zeker als niet elke nieuwe functie door een vrouw wordt ingenomen)?

Reactie CvB: Gezien het korte tijdsbestek laten antwoorden nog op zich wachten. Tijdens het as. CvB-UR overleg zullen de vragen worden beantwoord.


7.Aantal promoties/FTE oz:
a. waarom is het streven bij TNW 1.5-2x hoger dan bij andere faculteiten? Is er voor een TNW promovendus minder begeleiding nodig? Of is dit een praktisch ingegeven getal? 1.5/FTE = 6aio's per vaste medewerker (en als profs er buiten gehouden worden nog meer, toch?)

Reactie CvB: Het betreft door TNW aangeleverde informatie. Het is onwaarschijnlijk dat er voor een TNW promovendus minder begeleiding nodig is.

b. 39.5 promoties bij IMPACT: hoe kan er bij IMPACT in 2006 een half persoon gepromoveerd zijn (of 1 persoon half gepromoveerd)

Reactie CvB: Over een aantal van de promoties uit 2006 hebben instituten onderling afgesproken dat deze binnen 2 instituten gerealiseerd worden, en dat de financiële baten hiervan (de promotiepremie) over beide instituten wordt verdeeld. In de telling is daarbij aangesloten, waardoor meerdere instituten halve promoties op hun conto gekregen hebben. Bij IMPACT (en IBR) is dat toevallig zichtbaar omdat de som geen heel getal is.

c. Heeft men onderzocht waarom potentiële promovendi nu niet voor een promotieplaats kiezen? Het zou kunnen dat mensen die echt van onderzoek houden zich niet door een extra jaar tegenhouden, en als ze na 2 jaar master afhaken wat betreft onderzoek waren ze toch niet geschikt als promovendus, toch? Welk type studenten denk je daarom een AIO traject in te lokken door hun promotie met het afstudeerproject te combineren?

Reactie CvB: De redenen voor het niet kiezen voor een carrière als onderzoeker via een promotie zijn landelijk onderzocht. Natuurlijk is dat niet alleen de duur van het traject, hoewel het wel meespeelt. Met de combinatie van master/promotie trajecten wordt echter primair op de internationale markt gemikt, waar het Nederlandse traject van 2 + 4 in vergelijking bijzonder lang is.

8.Publicaties/FTE oz
a. Hoe kan het dat de ratio voor bijv. TNW in 2006 met 1.3+0.3 lager ligt dan de 3 instituten BMTI (1.8+0.2), MESA+ (1.6+0.3) en IMPACT (1.4+0.4)?

Reactie CvB: Dit is een opmerkelijk resultaat met een incidenteel karakter, mogelijk veroorzaakt door de reorganisatie binnen TNW en een hiermee gepaard gaande tijdelijk minder complete registratie van publicaties.  Van leerstoelen die beëindigd zijn, konden niet alle publicaties meer worden achterhaald.


b. Is er wetenschappelijk vast personeel dat niet bij de instituten meegerekend wordt (in vakgroepen die niet bij een instituut aangesloten zijn)?

Reactie CvB: In 2006 was er inderdaad nog vast WP dat niet bij de instituten meegerekend werd. Het betrof hier circa 6 onderzoeks-fte's.  Het vaste WP van MB dat in 2006 nog niet in IGS was ondergebracht, is in de prestatie-indicatoren, enigszins vooruitlopend op de feitelijke situatie, al wel bij IGS meegerekend.

c. Daarnaast algemener: hoe betrouwbaar zijn dit soort getallen?

Reactie CvB: Redelijk betrouwbaar. De betrouwbaarheid van de cijfers moet verder worden verhoogd door meer inspanning en/of een betere organisatie van de registratie van de cijfers.  Zo wordt er bijvoorbeeld nagedacht over de optie om onderzoekers zelf hun publicaties in te laten voeren, in plaats van de leerstoelsecretariaten.