6. Arbo- en milieu meerjarenplan

Kenmerk : 377.654/PA&O

d.d. : 16 januari 2007











Arbo- en milieu meerjarenplan Universiteit Twente 2007 - 2010


Inhoudsopgave

1 Inleiding 3

2 Organisatorische aspecten van de arbo- en milieuzorg 3

2.1 Wetgeving 3

2.2 Handboek 3

2.3 Vastgoed 3

3. Bedrijfsgezondheidszorg 4

4. Welzijn 4

4.1 RI&E welzijn 4

4.2 Ongewenste omgangsvormen 4

5. Veiligheid en Arbeidshygiëne 4

5.1 Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) 4

5.2 Persoonlijke beschermingmiddelen 5

5.3 Voorlichting 5

6. Bedrijfshulpverlening 5

7. Ioniserende Straling 5

8. Milieu-actiepunten 6

8.1 Vergunningen 6

8.2 Energiebeleid 6

8.3 Afvalpreventie en waterbesparing 7

8.4 Inkoop 7

9. Huisvesting 7


1 Inleiding


De afgelopen jaren heeft de arbo- en milieuorganisatie een ontwikkeling doorgemaakt die ervoor moet zorgdragen dat het aandachtveld meer structureel meegenomen wordt bij de activiteiten die binnen de Universiteit plaatsvinden.

De komende jaren is het van belang e.e.a te consolideren. Het meerjarenplan zal hier mede invulling aan moeten geven.


Dit meerjarenplan beschrijft de belangrijkste voorgenomen acties voor de komende vier jaar op centraal niveau. Een deel van deze acties zal ook uitmonden in acties op decentraal niveau. Vertrekpunt voor de arbozorg is de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) inclusief het plan van aanpak, voor de milieuzorg is dit de milieuwetgeving.


Na vaststelling door het CvB ontvangt de UR het plan ter instemming.


2 Organisatorische aspecten van de arbo- en milieuzorg


2.1 Wetgeving

Diverse wijzigingen in de Arbowet (januari 2007) dienen in de komende plan periode beoordeeld te worden en geïmplementeerd in bestaande beleidsstukken en interne regelgeving.


Een belangrijke wijziging is dat een deel van de beleidsregelgeving aan de branche wordt overgelaten. De bedoeling is dat de branche zelf beleidsregels/voorschriften gaat opstellen. Universiteiten kunnen hier via de VSNU invulling aan gaan geven. De verwachting is dat via de al bestaande gremia binnen de universitaire wereld (SAAZ Unie) hier uitvoering aan zal worden gegeven waarbij de diverse universiteiten gevraagd zal worden om medewerking te verlenen. PA&O zal dit volgen en zonodig bijdragen aan het tot stand komen van dergelijke catalogi.

Één van de voordelen van de catalogi is dat het meer branche specifiek is en het hierdoor eenvoudiger zal zijn om te voldoen aan voorschriften zonder dat bijvoorbeeld het veiligheidsniveau negatief beïnvloed wordt.


2.2 Handboek

Het doel is om de interne regelgeving in één handzaam handboek samen te brengen in een overzichtelijk formaat. Hierdoor is alles gebundeld, makkelijker beheersbaar en eenvoudig terug te vinden. In de komende planperiode zal bepaald moeten worden in welke vorm dit uitgevoerd gaat worden en beschikbaar komt.



2.3 Vastgoed

De nieuwbouw binnen de universiteit heeft ook invloed op de A&M organisatie. Diverse faculteiten en diensten zullen anders gehuisvest worden en binnen gebouwen samenkomen. Heldere afstemming van A&M regels is dan van belang. Dit moet uiteindelijk leiden tot meer uniformiteit (daar waar mogelijk en wenselijk) binnen de gehele UT. Daarnaast beoordeelt PA&O alle nieuwbouwplannen op juiste toepassing van A&M regels en wetgeving.



3 Bedrijfsgezondheidszorg


Landelijk zien we steeds vaker dat werkgevers brede gezondheids bevorderende programma’s aanbieden om verzuim te voorkomen (fitness, lifestyle programma’s). De UT doet dit door het project Gezond en Sterk op het Werk. Onderdelen hiervan zijn o.a. het aanbieden van bedrijfssport en het organiseren van actieweken waarin diverse aspecten van een gezonde levensstijl onder de aandacht worden gebracht. PA&O en het Sportcentrum organiseren ook de komende jaren deze activiteiten. Daarnaast worden jaarlijks nieuwe activiteiten ontwikkeld om UT-medewerkers te enthousiasmeren voor een gezonde(re) levensstijl en hen daarbij te ondersteunen.


Het verzuim binnen de UT is al een aantal jaren relatief laag. Het proactief (blijven) inspelen op de factoren die het verzuim negatief beïnvloeden is hier dan ook van belang. Ook financieel gezien is een goede preventie van belang i.v.m. de doorbetaling van de werkgever. Hieraan wordt vorm gegeven door uitvoering van het ziekteverzuimbeleid en door pilots binnen Gezond en Sterk op het Werk.



4 Welzijn


4.1 RI&E welzijn

In 2004 heeft een nulmeting m.b.t. werkdruk plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een centraal plan van aanpak en plannen van aanpak per eenheid. Inmiddels zijn deze plannen deels uitgevoerd. Verder uitvoering zal het komende 1,5 jaar plaatsvinden. De intentie is om dit onderzoek om de vier jaar uit te voeren om de stand van zaken te monitoren. In deze planperiode zal er weer een onderzoek worden uitgevoerd om een beeld te krijgen of de maatregelen n.a.v. het vorige onderzoek

effect hebben gehad en of er mogelijk nieuwe ontstaan zijn.

Voor de uitvoering zal er een projectgroep worden ingesteld om de opzet en uitvoering van de RIE te begeleiden.



4.2 Ongewenste omgangsvormen

Agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten/mobbing, discriminatie en arbeidsconflicten behoren tot de ongewenste omgangsvormen op het werk. Zowel uit onderzoek als uit de praktijk blijkt dat arbeidsongeschiktheid en verzuim gerelateerd aan ‘incidenten ongewenst gedrag’ nog steeds toeneemt.

In het werkdrukonderzoek is ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Het blijkt dat een beperkt deel van de UT medewerkers aangeven met één van de onderwerpen in aanraking te zijn gekomen.

Het opstellen van een actueel beleid op dit terrein is van belang om de verschillende ongewenste omgangsvormen tot een minimum te beperken.


5 Veiligheid en Arbeidshygiëne


5.1 Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E)

Het uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie is een cyclische activiteit. Stap voor stap is er de afgelopen jaren gewerkt aan het beter in kaart brengen van knelpunten en (organisatorische) tekortkomingen. De cyclus dient periodiek herhaalt te worden. Gangbaar is elke 4 jaar de RI&E te herhalen dan wel te herzien. In het kader van een zorgsysteem is documentatie en aantoonbaarheid van adequate maatregelen bijzonder belangrijk.

Bij een aantal eenheden is inmiddels een gevalideerde RI&E aanwezig, bij andere eenheden is men nog bezig.


De komende jaren zal naast de daadwerkelijke uitvoering van de RI&E en het uitvoeren van het plan van aanpak op basis van de RI&E gewerkt worden aan een update en uniformering van de RI&E systematiek. Het gaat hierbij vooral om de laboratoria en onderzoeksopstellingen bij de technische faculteiten.

De diverse vragenlijsten en checklists die bij de RI&E worden gebruikt zullen worden geactualiseerd en specifiek worden toegespitst op de UT-situatie. De bedoeling is dat hiervoor een uniform digitaal systeem komt waardoor per laboratorium of onderzoekslocatie relatief eenvoudig een goede RI&E kan worden gemaakt met alleen de relevante aandachtspunten.


5.2 Persoonlijke beschermingmiddelen

Binnen de UT maakt men op veel werkplekken gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit is echter niet structureel.

In deze plan periode zal nader een inventarisatie worden gemaakt van tekortkomingen in het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en op welke wijze het gebruik kan worden gestimuleerd.


5.3 Voorlichting

Voorlichting aan medewerkers en studenten vindt op diverse manieren plaats. Een beoordeling of de wijze waarop dat gebeurt doeltreffend is heeft nooit plaatsgevonden. In deze plan periode wordt in kaart gebracht van welke manieren van voorlichting gebruik wordt gemaakt en hoe effectief deze zijn. Hierbij zal ook in meer of mindere mate aandacht zijn voor onderwerpen als dyslexie, kleurgebruik en visueel gehandicapten.


6 Bedrijfshulpverlening

De bedrijfshulpverlenings organisatie (BHV) zal door de verhuizingen naar de nieuwbouw beinvloedt worden. Samensmelten van BHV teams is aan de orde.

Opstellen van een risico profiel van de nieuwe gebouwen en de omvang van de BHV organisatie zal noodzakelijk zijn. PA&O zal i.s.m. de betrokken hoofden BHV vaststellen welke vorm de BHV-organisatie in de nieuwbouw krijgt.


Werken aan uniformiteit van de BHV organisatie (UT breed) is ook een speerpunt in de komende jaren. De wens is om te komen tot een meer centraal aangestuurde BHV organisatie met een eenduidige organisatie structuur. Opschalen van de BHV met BHV’ers uit andere gebouwen is dan mogelijk daar iedereen dezelfde taal spreekt en hetzelfde protocol gebruikt. Dergelijke protocollen worden dan centraal beheerd en via intranet beschikbaar gesteld.

In afstemming en overleg met de hoofden BHV zal naar een uniforme organisatiestructuur gewerkt worden.

Voor de externe hulpverlening als brandweer is een eenduidige organisatie structuur van belang zodat men binnen de UT altijd op dezelfde manier te werk kan gaan en er geen onnodige misverstanden kunnen ontstaan die met de specifieke organisatievorm van het gebouw te maken heeft.

In de overgangsfase zal nauwlettend in de gaten gehouden worden of de BHV organisatie voldoende op peil blijft.


Een ander speerpunt is de BHV binnen studentenorganisaties. Het afgelopen jaar is een start gemaakt met de studenten-BHV-pool. Hierbij krijgen leden van studentenverenigingen een BVH-opleiding. Bij bijeenkomsten, borrels en feesten worden zij ingezet als BHV-er. Dit systeem werkt over het algemeen goed. De komende tijd richt PA&O, samen met Bureau Reserveringen, de aandacht op de verenigingen waar de BHV-inzet nog onvoldoende is op de optimalisatie van de studentenpool.


De relatie van uitval van systemen (ICT, energie) en de veiligheid van medewerkers en studenten zal nader onder de loep genomen worden om een compleet beeld te krijgen hoe de UT ervoor staat indien een dergelijke situatie zich voordoet.


7 Ioniserende Straling


Verhuizing van diverse vergunningplichtige activiteiten naar de nieuwbouw zal de komende jaren voor extra aandacht zorgen.


Ontmanteling van het oude radionuclidenlab is een specifiek aandachtspunt. Bij hergebruik of sloop is het noodzakelijk dit lab te ontsmetten en vrij te geven voor andere activiteiten zodat de nieuwe

gebruikers geen gevaar lopen en dat conform regelgeving het puin gestort kan worden.

Bij sloop dient er een gespecialiseerd bedrijf ingeschakeld te worden i.v.m. mogelijk radioactieve besmetting.


8 Milieu-actiepunten


8.1 Vergunningen


Wet Milieubeheer vergunning


Sinds februari 2003 heeft de UT een nieuwe milieuvergunning. De gemeente heeft in deze vergunning voorschriften opgenomen die ook voor de komende jaren tot extra werkzaamheden leiden, met name op het gebied van energie-, water- en afvalbesparing. De UT heeft volgens voorschrift besparingsonderzoeken uitgevoerd. Na goedkeuring door de gemeente zal de UT de maatregelen uit deze onderzoeken de komende periode moeten uitvoeren. Zowel PA&O als de faculteiten en diensten spelen hierin een rol.


Vergunning ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)

Het werken met genetisch gemodificeerde organismen speelt een belangrijke rol binnen onderwijs en onderzoek aan de UT. Het is daarom noodzakelijk dat zorgvuldig en volgens de regels wordt gewerkt. Het afgelopen jaar is hiervoor een UT-handboek opgesteld, dit handboek vertaalt de wettelijke regels en het beleid op een hanteerbare wijze voor de praktijk.

Hoewel het gebruik van ggo’s binnen de UT nog relatief kleinschalig is, is de trend gezet en werken inmiddels meerdere vakgroepen met ggo’s.


Eind 2006 heeft er een integrale inspectie van het ministerie van VROM plaatsgevonden waarbij is geconcludeerd dat er op de UT veel gedaan is om te voldoen aan de regelgeving betreffende ggo-activiteiten. N.a.v. deze inspectie zal het handboek op een aantal onderdelen worden aangepast.

Voor de komende periode zal vooral gevolgd worden of het handboek met werkvoorschriften in de praktijk werkbaar is en zullen daarnaast de verplichte activiteiten (o.a. uitvoeren inspecties, juiste uitvoering kennisgevingsprocedure, update werkvoorschriften) van de biologische veiligheidsfunctionaris (BVF) worden uitgevoerd.


Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)

De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) heeft tot doel de vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Sinds augustus 2001 beschikt de UT over een tijdelijke WVO vergunning, voor een periode van vier jaar. In de looptijd van de vergunning is o.a. nader onderzocht welke milieugevaarlijke stoffen geloosd worden en in welke concentraties.

In 2005 is een nieuwe vergunningaanvraag ingediend. Vanwege het UT-vastgoedplan en de daarmee gepaard gaande verhuizing van diverse laboratoria en technische onderzoeksruimtes zijn er de afgelopen tijd veel wijzigingen opgetreden en geeft de vergunningaanvraag nog geen goed beeld van alle potentiële lozingen per gebouw. De verwachting is dat dit in 2008 gerealiseerd zal zijn.


PA&O coördineert de WVO-aanvraag en voert het vooroverleg met het bevoegde gezag waarin nadere afspraken worden gemaakt. De volgende actiepunten zijn hierin te voorzien:


Vooroverleg met het waterschap over de vergunningsvoorschriften, aanbrengen meet- en bemonsteringsvoorzieningen en opstellen meet- en bemonsteringsprogramma UT-afvalwater;

Onderzoek (potentiële) lozingen;

Gereed maken en updaten van bovenstaande informatie ten behoeve van de definitieve Wvo-aanvraag.


Op basis hiervan wordt gewerkt aan de sanering van het UT-afvalwater: beheersing en terugdringing van de lozing van milieugevaarlijke stoffen in het UT-afvalwater.



8.2 Energiebeleid

Het Ministerie van EZ heeft met de Nederlandse Universiteiten een convenant voor energiebesparing afgesloten, de Meer Jaren Afspraak energie-efficiëntieverbetering (MJA). Hierin is voor de UT vastgelegd dat in 2006 een energiebesparing moet zijn gerealiseerd van 10% ten opzichte van 1996. De MJA krijgt, naar alle waarschijnlijkheid in 2007, een vervolg. De bedoeling is dat de UT ook de MJA 2 tekent. Zolang deze nog niet gereed is blijft de MJA 1 van kracht.

Bij de uitvoering van de MJA heeft de UT de laatste jaren vooral aandacht besteed aan maatregelen bij ver- en nieuwbouw. De komende jaren zal meer aandacht worden besteed aan het opzetten van een goed energiezorgsysteem, waarbij monitoring van het energieverbruik een grote rol zal spelen. Hiervoor is het nodig om eerst een goede inventarisatie te maken van alle energieverbruikende processen op de UT met de mogelijke besparingsvormen. Hierbij zal zowel aandacht worden besteed aan de beheers- als de gebruikerskant. Dit leidt tot de volgende actiepunten:



Inventarisatie energieverbruik en besparingsmogelijkheden;

Het opzetten en implementeren van een energiezorgsysteem;

Onderzoek naar haalbare energiebesparingsopties voor gebouwbeheer, inkoop en gebruikers;

Stimulering energiebesparing bij de eenheden;

Afhankelijk van de inventarisatie: voorlichtingscampagne over energiebesparing gericht op studenten en medewerkers.


PA&O werkt hierbij nauw samen met de VGD en het FB.


8.3 Afvalpreventie en waterbesparing

Onder de nieuwe milieuvergunning was de UT verplicht een waterbesparings- en afvalpreventieonderzoek uit te voeren. Deze onderzoeken liggen nog ter beoordeling bij de gemeente. Afhankelijk van de reactie van de gemeente leiden deze onderzoeken tot meer of minder actiepunten op dit gebied voor de komende jaren. Welke actiepunten dit zijn is nog niet exact aan te geven, zolang de gemeente nog geen reactie heeft gegeven.

8.4 Inkoop

Aandacht voor het milieu bij de inkoop van producten kan een hoop milieuwinst opleveren in de gebruiks- en afvalfase. PA&O adviseert het FB op verzoek over mogelijke milieu-eisen bij Europese aanbestedingen, maar de UT heeft nog geen structureel beleid met betrekking tot duurzaam inkopen. Dit is een actiepunt voor de komende periode. Daarbij wordt niet alleen aandacht besteed aan milieuvoorwaarden, maar zal ook gekeken worden in hoeverre maatschappelijke aspecten meegenomen kunnen worden bij de inkoopvoorwaarden. Omdat de inkoop bij het FB en de eenheden plaatsvindt, zal PA&O hun nauw betrekken bij het opstellen van het duurzaam inkoop beleid.


9 Huisvesting


Het Carré gebouw zal in deze periode tot stand komen. I.s.m. de VGD en andere betrokkenen worden arbo- en milieuaspecten ingebracht om een zo optimaal mogelijke werksituatie te realiseren.