7. Begrotingsbod beantwoording vragen

Beantwoording vragen uit cie. FVA d.d. 19-09-2006


Van Herbert Wormeester kreeg ik het verzoek onderstaande vragen vanuit de commissie FV&A over het Begrotingsbod aan je door te sturen. Bij dezen!


1.De 3TU-samenwerking:
-Op welke wijze worden de inkomsten uit de 3TU-stichting  ( M€  6 voor onderwijs en M€ 50 voor onderzoek) in de begroting van de eenheden en van de UT als geheel verwerkt en zichtbaar gemaakt?
Antwoord: Deze middelen worden beheerd door de Stichting Financieel Beheer Federatie van Technische Universiteiten. De drie universiteiten hebben trekkingsrechten op de middelen. Op declaratiebasis (arbeidsuren en out of pocketkosten) kunnen de trekkingsrechten worden uitgeoefend door die eenheden (faculteiten /instituten) van de universiteiten die participeren in de verschillende projecten. De eenheden dienen met deze verwachte baten in hun begroting rekening te houden.


-Wordt er ook universitaire overhead (forfaitair percentage) ingehouden op deze middelen, conform inhoudingen bij inkomsten TG, collegegelden (EER en niet-EER).

Antwoord: In tegenstelling tot bijvoorbeeld de middelen voor tg zijn de 3 TU-middelen niet te beschouwen als structurele inkomsten. Dat is de reden dat geen forfaitair percentage wordt ingehouden ter dekking van de overhead.

2.Pagina 4, loonbijstelling 2006: Als 3% van de loonsom M€ 1.8, is de loonsom M€ 60. Maar dat strookt niet met het loongerelateerde deel van de rijksbekostiging (circa 2/3-de deel van M€ 140?)

Antwoord: De rekensystematiek door het Rijk is als volgt: Uitgaande van de totale loonsom van alle universiteiten, in 2006 M€ 1.767 (= ca. 2/3 loongevoelig van totaal macrokader ad. M€ 2.545), bedraagt de compensatie 3,03% in 2006 (M€ 53,6). De componenten hierin die structureel doorwerken naar 2007 bedragen in totaal M€ 32,9. De verdeling over de universiteiten van deze totale compensatie geschiedt op basis van de relatieve aandelen per universiteit in het macro-kader. Voor de UT komt dit voor 2007 neer op 5,32% van M€ 32,9 is M€ 1,8.


3.Pagina 4, prestatie-effecten: gezien de fluctuaties in de instroom en de variatie in de studieduur lijkt het niet redelijk de prognose te baseren op de instroom van één jaar (8 jaar eerder).

Antwoord: Zoals in de nota toegelicht is het problematisch om tijdens de overgangstermijn van de doctorale onderwijsbekostiging naar de BaMa-bekostiging een meer exacte prognose te geven. Naast de in bovenstaande opmerking gegeven variabelen zou bijvoorbeeld jaarlijks een tijdig inzicht verkregen moeten worden in de voortgang van de overgangfase per universiteit en de verschillen per universiteit in bijv. onderwijsprofielen. Zoals ook in de nota opgemerkt geeft de historische opstelling een redelijke indicatie van het presteren van de UT t.o.v. de overige universiteiten. De uitkomsten van deze tijdelijke en pragmatische prognose wordt bevestigd door de werkelijk gerealiseerde onderwijsprestaties van de laatste jaren.


4.Pagina 5, tabel ontwikkeling eerstejaars: indexcijfers moeten 111 en 121 zijn?

Antwoord: Met 1,11 en 1,22 wordt inderdaad 111 en 122 bedoeld.


5.Pagina 9: bedrag is inmiddels met 1 miljoen naar beneden bijgesteld, maar is het niet beter de resterende aanslag op REH (ca. M€ 3.8) alleen te doen voor zover de faculteiten de begroting niet rond krijgen (denk bijvoorbeeld aan het “afschuiven” van de saneringslasten naar centraal budget en de extra inkomsten uit de CoE): daarmee zouden ook ongewenste uitgaven/groei voorkomen worden.

Opmerking vooraf: Om een antwoord te kunnen geven is een reconstructie van de vraag /opmerking noodzakelijk. Met “1 miljoen naar beneden bijgesteld” wordt in de beantwoording verondersteld dat hier bedoeld is de correctie van de compensatie van de matchingsver-plichtingen (M€ 7,6 vs. M€ 6,5). Met een “resterende aanslag op de REH ad. M€ 3,8” wordt in de beantwoording verondersteld dat hier bedoeld is het verschil tussen het bedrag van de compensatie matchingsverplichtingen ad. M€ 6,5 en het surplus uit de premiering onderzoek ad. M€ 2,3 (per saldo M€ 4,2!).

Antwoord: In de Begrotingsrichtlijnen 2007 is het onderwerp “compensatie matchings-verplichtingen” uitgewerkt. Als dekking voor deze tijdelijke maatregel is de tijdelijke overdekking op de huisvestingslasten aangegeven. Door nu bij deze compensatie het incidentele surplus uit de premiëring onderzoek te betrekken wordt de “aanslag” op de REH al beperkt. Met de “ongewenst groei/uitgaven” wordt al rekening gehouden door het hanteren van een trekkingsrecht op de compensatieregeling dat eerst kan worden uitgeoefend nadat een bewezen voortgang in het reorganisatie- saneringsproces, met een sluitende begroting m.i.v. 2008 tot gevolg, door de eenheden wordt aangetoond.

De relatie van deze onderwerpen met de inkomsten uit CoE (wanneer de M€ 50 uit de FES-middelen bedoeld worden) acht het CvB niet opportuun.


6.Pre-mater bekostiging: de reden voor het handhaven van het bekostigen van de pre-masters op master niveau is niet valide: de groei van het premaster onderwijs leidt juist tot afroming van de bekostiging van wel door het rijk bekostigd onderwijs en van het handhaven van een hoge premie op een verlieslatende activiteit gaat een verkeerde incentive uit, zeker aangezien het hier bachelor niveau onderwijs betreft.

Antwoord: Zoals in de nota beschreven wordt bij de aanpassing van het UT-verdeelmodel met ingang van 2008 dit punt meegenomen.


7.Pagina 14: Energielasten. De energielasten laten een 22% stijging zien. In welke mate zijn vorderingen in de vastgoedplannen inmiddels dempend op het energieverbruik? Het energieverbruik is sterk heterogeen, waarbij met name Langezijds een sterk aandeel heeft. Mag gezien de realisatie van vastgoedplannen en verhuizingen vanuit Langezijds een reductie van energielasten verwacht worden?

Antwoord: De verwachting is wel dat door juist gebruik van bouwmaterialen (o.a. betere isolatie) het totale energieverbruik voor de UT wellicht zal afnemen. Ook de nieuwe inrichting van onderzoekruimte zal kunnen bijdragen aan de vermindering van energieverbruik. Het is echter nog te vroeg om voor 2007 hiervan al resultaten te verwachten. Langezijds is nog steeds (deels) in gebruik. Daarnaast werken de externe prijsstijgingen (door hogere olieprijzen) niet echt mee om de energielasten voor de UT te beteugelen. Vanaf het moment alle nieuwe gebouwen zijn opgeleverd en de oude gebouwen (zoals Langezijds en Hogekamp) zijn afgesloten, zijn mogelijk lagere energielasten aan de orde.


8.De richtlijn om een onderwijsbegroting te maken staat niet vermeld.

Antwoord: De richtlijn is inderdaad niet gegeven. Het college heeft een gefaseerde invoering van een afzonderlijke OZ- en OW-begroting voor ogen. In de aanbiedingsbrief bij de nota wijst het college er nogmaals op dat faculteiten en instituten, in het kader van het streven naar een onderwijs- en onderzoekbegroting, in de jaarplannen expliciet aandacht dienen te besteden aan de koppeling tussen het bereiken van de geformuleerde onderwijs- en onderzoekdoel-stellingen en het daarvoor inzetten van de middelen zoals opgenomen in de deelbegroting per eenheid.


9.Bijlage 17, 3.1: blijkbaar heeft de overgang van ZNU naar ZVW geleid tot minder lasten voor de werkgever en dus minder ziektekostencompensatie voor de werknemer.

Antwoord: Deze opmerking is deels juist. De financiële ruimte die hierdoor zou ontstaan (ca. M€ 0,8 op jaarbasis) is in het kader van het arbeidsvoorwaardenoverleg, ingezet voor een (beperkte) verhoging van het brutosalaris. Met ingang van januari 2006 is het brutosalaris verhoogd met 26,- per maand ter compensatie van het wegvallen van de ZNU-vergoeding.


10.Bijlage 17 en 19, Arbeidsvoorwaardengelden (i.o.m. het OPUT) en van Rijn middelen: mag een samenhangend beleid voor de inzet van deze middelen verwacht worden?

Antwoord: Ja, er mag inderdaad een samenhangend beleid voor de inzet van deze middelen verwacht worden. Voor 2006 is er overleg geweest over o.a. de inzet van de vanRijnmiddelen. Dit zal in 2006 nog tot uitgaven leiden. Voor 2007 wordt deze lijn voortgezet.


11.Bijlage 19, ITBE: hoe luidt de “vastrechtregeling”?

Antwoord: Het in bijlage 21 “Tarieven interne dienstverlening 2007”, vermelde vastrecht betreft een niet meer bestaande regeling. Hiervoor in de plaats zijn de meerjarenafspraken kernformatie onderwijskundige dienstverlening 2005-2007 gekomen. De nadere invulling van deze afspraken wordt jaarlijks voorbereid in de CCO, besproken in het UMT waarna besluitvorming door het college plaatsvindt.