5. Nota Onderwijsbeleid 2006-2010













NOTA ONDERWIJSBELEID


2006 – 2010















September 2006



versie september

Inhoudsopgave


Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Onderwijsvisie

1.2 Onderwijsprofiel

1.3 Onderwijsnota


Hoofdstuk 2 Flexibel onderwijsaanbod

2.1 Flexibiliteit in onderwijs door gedifferentieerde leerwegen

2.2 Flexibiliteit in de tijd

2.3 Flexibiliteit in vorm (gedifferentieerde leervormen)


Hoofdstuk 3 Kwaliteitzorg

3.1 Instellingsniveau

3.2 Opleidingsniveau

3.3 Studentniveau

3.4 Docentniveau


Hoofdstuk 4 Onderwijsorganisatie

4.1 Toegankelijkheid van het onderwijs

4.2 Efficiëntie

4.3 Randvoorwaarden


Hoofdstuk 5 Universiteit Twente en haar omgeving

5.1 Verankering met de regio

5.2 Samenwerking HBO

5.3 3TU en Noord-Oost Nederland

5.4 Internationale partners


Hoofdstuk 6 Prioriteitstelling voornemens


1. Inleiding


1.1 Onderwijsvisie

De veranderende samenleving stelt de universiteiten de komende jaren voor een groot aantal uitdagingen. De verder voortschrijdende globalisering / internationalisering, de sterke individualisering, de opkomst van nieuwe technologieën en andere verhoudingen tussen burgers, instituties en overheden stellen ook aan het functioneren van universiteiten nieuwe eisen.


Van een ondernemende universiteit mag worden verwacht dat zij zich steeds weer pro-actief aanpast aan verandering. Dat geldt zowel op het terrein van onderzoek, kennisvalorisatie en niet in de laatste plaats onderwijs. In het Instellingsplan 2005-2010 van de Universiteit Twente zijn de grote lijnen voor de komende jaren uitgezet. In het missiestatement luidt de visie op onderwijs als volgt:


“Het onderwijs wordt gekenmerkt door excellente kwaliteit, waarbij:


onderwijs zich in nauwe samenhang met onderzoek van internationaal (top-)niveau ontwikkelt

studenten in staat worden gesteld de uitdagingen te vinden die zij zoeken in programma’s die hiertoe de mogelijkheden bieden;

bachelor-programma’s breed van opzet zijn, met ruime mogelijkheden tot differentiatie en honourstracks voor excellente studenten;

master-programma’s naast de doorstroommaster ook een beperkt aantal selectieve profilerende programma’s omvatten op de zwaartepuntgebieden in het onderzoek;

de research masters waar mogelijk en wenselijk resulteren in een verkort PhD-programma;

academische vorming een centrale plaats inneemt, zowel in de bachelor- als in de master opleidingen;

moderne onderwijskundige inzichten over de volle breedte van de opleidingen worden toegepast;

nadrukkelijk sprake is van een continue oriëntatie op de eisen die de arbeidsmarkt stelt; en

internationaal aanvaarde kwaliteitsnormen het referentiepunt vormen”.


In de Bestuurlijke Agenda, die een nadere uitwerking vormt van het Instellingsplan, staan de volgende doelen voor onderwijs aangegeven:


-Kwaliteit van onderwijs: kwaliteit waarborgen door interne beheersing met goede studentvolg- en mentorsystemen, kwaliteit aantonen door externe erkenning, exploreren van brede bachelors en honours tracks.

-Groei: diversificatie van instroom in de bacheloropleidingen, sterke samenwerking met het VWO, soepele doorstroom uit het HBO, bredere instroom in de masterfase, oriëntatie op Europa en Azië, korte programma’s, profilerende masters, life long learning onderwijs.

-Internationalisering: internationalisation at home, uitwisseling van studenten en docenten, optimale opvang en begeleiding van buitenlandse studenten, taalvaardigheid van staf en waar mogelijk internationalisering van het curriculum.

-Ondernemen en samenwerking: federatie 3 TU’s, intensivering van de banden met SAXION, aansluitingsactiviteiten met het VWO, samenwerking met het ITC,


In deze onderwijsnota wordt een nadere uitwerking gegeven aan de bovengenoemde elementen uit het Instellingsplan en de Bestuurlijke Agenda. Vanuit de omgevingsanalyse van beide beleidsnota’s benoemen we drie belangrijke ontwikkelingen die specifiek zijn voor het onderwijs en die centraal zullen staan in deze onderwijsnota. Ten eerste de toenemende behoefte aan onderwijs op maat. Ten tweede de noodzaak om te groeien naar een gezond en stabiel aantal studenten. En tenslotte de positionering en verankering van de Universiteit Twente in verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden


Onderwijs op maat

Sinds de invoering van het Bachelor-Master stelsel in 2002 zijn er in feite twee opleidingen gecreëerd die ieder afzonderlijk instroom genereren. In de Bacheloropleiding stromen net als bij de ongedeelde opleiding scholieren uit het voortgezet onderwijs in. Daarnaast is er voor de bacheloropleidingen van de UT in toenemende mate interesse vanuit Duitsland. De instroom van de Masteropleiding is daarentegen duidelijk gedifferentieerder. De groep bestaat uit ‘eigen’ bachelorstudenten, bachelorstudenten van andere universiteiten, HBO bachelors en internationale bachelorstudenten.


Deze verschillende doelgroepen brengen, bij de start van de studie, een verschillende intellectuele bagage met zich mee. Daarnaast hebben deze groepen ook verschillende wensen ten aanzien van het type onderwijs en de onderwijsvormen. Om deze diversiteit op een goede manier te faciliteren, moet de universiteit (nog) meer op maat gesneden onderwijs aanbieden. Het gaat daarbij om flexibilisering van het aanbod in de breedste zin van het woord. Het heeft betrekking op de toelating van het onderwijs (in Ba en Ma), tijdstip, plaats en frequentie van het onderwijs aanbod, en de onderwijsvormen.


De verschuiving van aanbodgericht naar meer vraaggestuurd onderwijs zal de komende jaren moeten plaatsvinden binnen een tweetal belangrijke randvoorwaarden. De universiteit heeft immers de afgelopen jaren te maken gekregen met een afname van beschikbare (publieke) financiële middelen. Dit ondanks het feit dat de Nederlandse samenleving steeds meer belang hecht aan goede (hoger) onderwijsvoorzieningen. De verwachting is dat er ook in de toekomst niet meer geld beschikbaar komt. De universiteit staat daarbij voor het dilemma om enerzijds meer maatwerk te willen en moeten leveren en hier anderzijds geen additionele financiering voor te ontvangen. Eén belangrijk hulpmiddel om toch maatwerk aan te kunnen bieden is een grotere inzet van ICT in het onderwijs. Daarnaast zal er meer aandacht nodig zijn voor het meetbaar maken van het onderwijs via indicatoren als bijvoorbeeld het aantal studenten per vak.


Een tweede punt van aandacht bij het bieden van meer maatwerk is de kwaliteit van het onderwijs. Al jaren lang wordt de kwaliteit van het onderwijs en haar docenten op deze universiteit als goed beoordeeld. Dit geldt zowel voor de officiële visitatietrajecten als in de tevredenheidonderzoeken onder (oud)studenten. De UT wil dit kwaliteitsniveau graag behouden en waar nodig en mogelijk nog verder verbeteren. Het college staat op het standpunt dat de beoogde omslag naar het aanbieden van meer maatwerk er niet toe mag leiden dat de kwaliteit van het onderwijs afneemt. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen is blijvende aandacht voor kwaliteit en kwaliteitzorg vereist. Dat betekent tevens dat de universiteit meer aandacht gaat besteden aan de positie en de onderwijskwaliteiten van het wetenschappelijk personeel binnen de organisatie.


Zoals uit bovenstaande duidelijk moge zijn; goede kwaliteit van het onderwijs is van essentieel belang voor de universiteit. Studenten mogen van de UT vraag gestuurd onderwijs, maatwerk, studiebegeleiding en flexibiliteit verwachten, maar wel binnen duidelijke spelregels. De universiteit vereist 100% inzet van haar studenten. Het onderwijs kan alleen van goede kwaliteit zijn als niet alleen alle docenten maar ook alle studenten met volle overtuiging participeren. Alleen door het maken van een heldere structuur en duidelijke afspraken over de participatie, studievoortgang en prestaties kan optimaal gebruik worden gemaakt van maatwerk.


Groei

De tweede uitdaging waar de universiteit de komende periode voor staat is groei. Deze doelstelling is meer dan alleen een wens, die bij iedere gezonde organisatie thuis hoort. Voor de Universiteit Twente is groei en het behoud van een stabiel aantal studenten, van “levensbelang”. Deze universiteit behoort qua omvang tot een van de kleinere spelers in het hoger onderwijsveld. En kleinere spelers zijn kwetsbaar. Daarnaast is er een toenemende concurrentie tussen instellingen in binnen- en buitenland om studenten.


Om nationaal en internationaal mee te kunnen blijven doen en om ook financieel gezien voldoende ruimte te creëren voor vernieuwende initiatieven is een stabiel aantal studenten van rond de 10000 wenselijk. Bij dat aantal worden de bestaande faciliteiten optimaal benut, is de continuïteit gewaarborgd en is het onderwijs op de universiteit nog steeds kwalitatief hoogwaardig. Een groot gedeelte van de beoogde groei zal afkomstig zijn uit het nog beter bedienen van huidige doelgroepen, maar vooral ook de nieuwe doelgroepen (HBO, internationaal en post-initieel). De Universiteit Twente zal ook aan hen moeten tonen dat wij ons op onze vakgebieden onderscheiden door het bieden van onderwijs op maat van een kwalitatief hoog niveau.


Universiteit in netwerken

De UT participeert in verschillende strategische partnerschappen: onderwijsketen in de regio (met o.a. SAXION en het VWO), sectorale samenwerking (techniek in 3TU-verband, gezondheidszorg in TRIANGLE), maar ook over de grens (o.a. in Duitsland en in een bredere Europese context binnen het ECIU netwerk). Deze samenwerkingsverbanden zullen onder invloed van de toenemende concurrentie een steeds belangrijkere rol gaan spelen.


1.2 Onderwijsprofiel

De UT wil in toekomst dus:

1) meer studenten en cursisten bereiken met een in toenemende mate diverse achtergrond,

2) dit met behoud en waar nodig verbetering van de extern als goed beoordeelde onderwijskwaliteit en 3) een belangrijke, innovatieve speler zijn en blijven in de onderwijsketen.

Deze uitdagingen betekenen voor de identiteit en het onderwijsprofiel van de UT het volgende. De Universiteit Twente biedt:

-Een scala van opleidingen (Science, Engineering, Management en Bestuur, Gedragswetenschappen), met een ontwerpgerichte, ondernemende aanpak als gemeenschappelijk kenmerk.

-Onderwijs op maat, door flexibiliteit (qua inhoudelijk vraaggestuurd aanbod, qua onderwijsvormen en qua organisatie: logistiek en timing) met behoud van efficiency

-Kleinschaligheid in het onderwijs

-Innovatieve kennisoverdracht


1.3 Onderwijsnota

Uit dit profiel komt een aantal mogelijk tegenstrijdig ogende eisen naar voren; én op maat gesneden én meer studenten (deels nieuwe doelgroepen met specifieke eisen) én kwaliteit behouden, en dat alles ook nog efficiënt. Het behalen van al deze doelstellingen vereist onderwijsinnovatie en daarnaast een vernieuwde, meer nadrukkelijke specifiek toegesneden inzet van ICT.


In vervolg van de nota zullen we in achtereenvolgende hoofdstukken antwoord geven op de volgende essentiële vragen:

-Wat voor onderwijs wil de universiteit aanbieden? (Hoofdstuk 2 flexibel onderwijsaanbod)

-Wat hebben we nodig om de kwaliteit van het onderwijs te behouden? (Hoofdstuk 3 kwaliteitzorg)

-Wat betekent onderwijs op maat voor de eigen organisatie? (Hoofdstuk 4 onderwijsorganisatie)

-Wat is de positie van de universiteit binnen de directe omgeving? (Hoofdstuk 5 Universiteit Twente en haar omgeving)

-Wat heeft er prioriteit? (Hoofdstuk 6 prioritering en aanzet plan van aanpak)


Elk van de hoofdstukken (op hoofdstuk 6 na) is gestructureerd aan de hand van secties waarin een aantal concrete vragen wordt beantwoord:

-Waarom doen we dat? In de beantwoording van deze vraag wordt nader ingegaan op het waarom (de noodzaak) van de specifieke doelstelling.

-Wat doen we al? Oftewel welke instrumenten worden er nu al ingezet om deze doelstelling te bereiken?

-Wat gaan we nog meer doen? Welke instrumenten moeten worden versterkt dan wel welke nieuwe instrumenten zijn er nodig?

-Wat is het tijdspad? Welke pilots, worden wanneer uitgevoerd. Vooral deze laatste stap moet er voor zorgen dat deze onderwijsnota niet blijft hangen in mooie bedoelingen, maar snel een vertaling krijgt naar de praktijk. In hoofdstuk 6 komt dit uitgebreider aan de orde.

2. Flexibel onderwijsaanbod


2.1 Flexibiliteit in onderwijsinhoud door gedifferentieerde leerwegen


2.1.1 De noodzaak

Een aantal jaren geleden bestond de instroom van een universiteit voornamelijk uit scholieren uit het voortgezet onderwijs en een aantal zij-instromers uit het HBO. In die situatie is mede onder invloed van het Bachelor Master stelsel snel verandering gekomen. De komende jaren zal ook de universiteit meerdere doelgroepen met verschillende wensen (en startposities) moeten faciliteren. Zoals we in het eerste hoofdstuk hebben gezien is meer flexibilisering essentieel om in te spelen op de toenemende diversiteit van studenten en cursisten.


Belangrijke doelgroepen voor het bachelor onderwijs zijn:

-scholieren uit het voortgezet onderwijs

-internationale studenten, vooral uit Duitsland


Belangrijke doelgroepen voor het master onderwijs zijn:

-HBO studenten

-Universitaire Bachelor studenten

-Internationale Bachelor studenten


Maar er zijn ook andere ontwikkelingen die de universiteit dwingen meer aandacht te geven aan flexibilisering van het onderwijs. Zo is de mogelijke invoering van de leerrechten, een duidelijke impuls vanuit de wetgever richting flexibiliteit en vraagsturing in het onderwijs. Het ministerie van OC&W heeft daarnaast in verschillende beleidsnota’s aangegeven meer flexibiliteit van het hoger onderwijs te verwachten. En tenslotte valt te voorzien dat er in toenemende mate concurrentie komt van (nieuwe) onderwijsaanbieders.


Het College wil inspelen op deze trend door studenten de keuze te geven om zich te verdiepen of (met behoud van de benodigde diepgang) te verbreden. In de toekomst zal er een sterkere focus zijn op deze twee verschillende typen onderwijsprogramma’s. De keuze voor een van beide ligt uiteindelijk bij de student. Hier onder lichten we de noodzaak voor beide leerwegen kort toe.


Disciplinaire leerweg

Een deel van de Bachelor studenten heeft behoefte aan een duidelijk gestructureerde leerweg, waarin van begin af aan duidelijk is welk eindcompetenties men zal verwerven. Een studie aan de universiteit betekent per definitie academische vorming, maar wil ook een duidelijk beroepsprofiel in het vooruitzicht stellen. De disciplinaire leerweg is geschikt voor studenten die weten wat ze willen. Daarnaast vormt deze leerweg een goede basis voor een carrière als onderzoeker.


Brede leerweg

Capaciteiten en wensen van studenten verschillen. Sommige studenten zijn specifiek in één discipline geïnteresseerd, andere hebben een bredere interesse. Feit is dat de profielen die worden gehanteerd in het studiehuis gericht zijn op verbreding. Daarom wil de universiteit ook studenten bedienen die een sterk multidisciplinaire interesse hebben, alsmede studenten die aan het begin van de bachelor fase nog geen keuze voor een specifieke discipline willen maken. De meest geëigende vorm hiervoor is de (ver)brede bachelor. Overigens vindt veel van het baanbrekende onderzoek plaats op raakvlakken tussen disciplines. De verwachting is dat met het aanbieden van brede leerwegen nieuwe doelgroepen kunnen worden aangetrokken (zie ook de internationaliseringsnota “Diversiteit, Kwaliteit en Groei”.


Een aanvullend motief om opleidingen te willen verbreden is de teruglopende of tegenvallende instroom bij een aantal bacheloropleidingen van de UT en de doorwerking op de daarbij behorende masteropleidingen. Tegenvallende instroom kan te maken hebben met veranderende voorkeur onder scholieren of onbekendheid met het vakgebied. Daarom zullen in de toekomst meer op de “actualiteit” gerichte brede opleidingen nodig zijn.

2.1.2 Wat doen we al?


Bachelor

Op de weg naar meer keuzemogelijkheden en flexibiliteit voor de student heeft de ondernemende universiteit de laatste jaren al een flink aantal stappen gezet. We gaan hieronder kort in op de “flexibiliseringsmogelijkheden” in de bachelorfase.


Flexibele propedeuse

Sinds jaren kent de Universiteit de flexibele propedeuse. In de eerste drie maanden van de studie kunnen studenten zonder al te veel tijdverlies van studie wisselen. Hiertoe zijn speciale overstapcoördinatoren aangesteld binnen de faculteiten. Overstappen kan zowel binnen de universiteit maar er zijn ook afspraken met de Hogeschool Saxion. Daarnaast bestaat er een garantiebeurs die inhoudt dat studenten de door hun verbruikte studiefinanciering terugbetaald krijgen als zij binnen vijf maanden tot de conclusie komen dat zij verkeerd gekozen hebben.


Major/minor

De UT was de eerste universiteit met een Major-minor opzet, die inmiddels door veel WO- en HBO-instellingen is overgenomen. De oorspronkelijke doelstelling was het bewerkstelligen van een paradigmashift tussen de eigen discipline van de student en de gekozen minor. Deze doelstelling is werkenderwijs vervangen door maximale keuzevrijheid voor de student, uiteraard met uitsluiting van elke overlap met de eigen discipline. Studenten kunnen binnen hun bacheloropleiding door de minorkeuze en aansluitend in de masteropleiding een eigen inkleuring geven aan de inhoud van hun studie. De huidige omvang van een minor is 20 EC. Uit een evaluatieonderzoek in 2003 bleek dat het overgrote deel van de studenten de keuzemogelijkheden die Major-minor biedt waarderen. De verplichting een minor te volgen blijkt vaak een noodzakelijke maar achteraf welkome stok achter de deur te zijn en verschaft de student in veel gevallen een nieuwe kijk op de eigen toekomst. In toenemende mate wordt de minor ook gebruikt om toegang te krijgen tot een breder scala aan masteropleidingen.


Brede bachelor

Brede bachelors zijn opleidingen die interdisciplinair georiënteerd zijn en toegang geven tot verschillende masteropleidingen. Binnen de UT zijn de afgelopen jaren drie verkenningen gedaan naar (ver)brede bacheloropleidingen.


Een eerste poging was gericht op het verkrijgen van een brede sociaalwetenschappelijke bachelor. Uiteindelijk is hier geen licentie voor verworven, mede omdat het opleidingsvoorstel (dat het gehele palet van BBT én GW bestreek) onvoldoende “diepte” kon aantonen om aansluiting op één of meer masteropleidingen te garanderen.


Een verkenning naar een brede bachelor Technische Wetenschappen heeft wel tot een licentie geleid. De oorspronkelijk zeer brede opzet is enigszins toegespitst tot een moderne verbrede ir-opleiding Advanced Technology. Deze opleiding lijkt inmiddels aan te slaan, hetgeen wordt geïllustreerd door de instroom van eerstejaars: 2 in 2003, 25 in 2004, 79 in 2005.


En tenslotte heeft de faculteit BBT een interessante verkenning gedaan naar de mogelijkheid tot een vrijere programmering tussen de vier bestaande bacheloropleidingen, zonder de invoering van nieuwe licenties of nieuwe vakken. Anders gezegd: het verder vullen van het palet. Het was de bedoeling om gebruik te maken van de maximaal 40% bandbreedte die opleidingsvarianten mogen hebben ten opzichte van de “mainstream” van de opleiding. Het belangrijkste motief van BBT om de verkenning te staken was de zorg over te verwachten problemen bij (her)accreditatie.


Daarnaast is er een trend zichtbaar waarbij nieuwe opleidingen worden opgezet op multidisciplinaire onderwerpen zodat studenten een slimme combinatie kunnen maken van disciplines in een samenhangend programma. Een voorbeeld daarvan is de in 2005 gestarte bachelorvariant “European Studies” binnen Bestuurskunde. Deze opleiding wordt in het Engels aangeboden. Een verdere uitbreiding van het Engelstalige bacheloraanbod zou tegemoet komen aan de vraag naar internationaal onderwijs en bovendien een heterogene instroom in de bachelorfase genereren.


Disciplinaire bachelors

Alle overige bacheloropleidingen zijn tot nu toe “disciplinair” van aard, met de kanttekening dat ook veel van deze opleidingen vakken bevatten uit andere disciplines. “Breedte” is dus een relatief begrip.


Master

De afgelopen tijd is vanuit verschillende kanten een oproep gedaan om helderheid te scheppen in de benaming van de verschillende soorten masters. De Universiteit Twente heeft een tweetal masters: de doorstroommaster en de profilerende master. Tot deze laatste categorie behoren ook de gezamenlijke 3TU Masters en de door OC&W en NVAO gehanteerde naam: researchmaster.

Doorstroommasters

De Universiteit Twente kent ongeveer 25 masters die direct aansluiten op een disciplinaire bacheloropleiding. Daarnaast worden binnen de verschillende masteropleidingen een aantal tracks aangeboden. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle masters per faculteit.


Faculteit 

Bacheloropleiding

Aantal studenten 2005

Masteropleiding

aantal tracks

Aantal studenten

2005

BBT

Bestuurskunde

273

European Studies


19

 

 


Public Administration

5

64

 

Bedrijfskunde

393

Business Administration

5

98

 

Gezondheidswetenschappen

69

Health Sciences


5

 

Technische Bedrijfskunde

428

Industrial Engineering & Management

4

40

CTW

Civiele Techniek

287

Civil Engineering and Management

3

60

 

Industrieel Ontwerpen

328

Industrial Design Engineering

4

36

 

Werktuigbouwkunde

363

Mechanical Engineering

9

68

EWI

Elektrotechniek

225

Electrical Engineering

5

44

 

 


Mechatronics


4

 

Toegepaste Wiskunde

87

Applied Mathematics

4

21

 

Bedrijfsinformatietechnologie

144

Business Information Technology

3

45

 

Informatica

328

Computer Science

4

58

 

Telematica

68

Telematics

3

20

 

 


Geoinformatics

3

 

GW

Educational Design, Management en Media

133

Educational Science & Technology

4

85

 

 


Human Media Interaction


38

 

 


Science Education


3

 

 


social science education


3

 

Toegepaste Communicatiewetenschap

412

Communication Studies

5

107

 

Psychologie

431

Psychology

4

30

 

 


Philosophy of Science, Technology and Society


12

 

 


Social Systems Evaluation and Survey Research

 

 

TNW

Advanced Technology

79



 

 

Biomedische Technologie

274

Biomedical Engineering

2

33

 

Chemische Technologie

109

Chemical Engineering

2

25

 

Technische Geneeskunde

187

Technical Medicine




Technische Natuurkunde

203

Applied Physics

3

23

 



Nanotechnology

 

8



Profilerende masters

Vooral in de masterfase bestaat behoefte aan het tijdig kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De UT legt daarbij thans de prioriteit bij de ontwikkeling van een zestal 3 TU Masters die in het verlengde liggen van maatschappelijk relevante speerpuntgebieden op het terrein van onderzoek. Het verwerven van licenties voor nieuwe (master)opleidingen is een zwaar traject. De feitelijke start is vanuit het oogpunt van efficiency een risicovolle onderneming, zeker waar het gebieden betreft die voorheen een wezenlijk bestanddeel uitmaakten van één of meer doorstroommasters (kannibalisatie). Naast de reeds op de UT aanwezige opleiding Nanotechnology gaat het om de opleidingen Embedded Systems, Sustainable Energy Technology, Construction management and engineering, Systems and Control, en Science Education and Communication.


Naast de zes gezamenlijke 3TU masters heeft de UT momenteel nog een profillerende master Social Systems Evaluation and Survey Research. Binnen deze tweejarige researchmaster ligt de nadruk vooral op het doen van wetenschappelijk onderzoek. Het volgen van de researchmaster vormt een ideale basis voor een Phd-traject (opleiding).


2.1.3 Hoe verder?

Er is in het verleden al veel in gang gezet op het gebied van flexibilisering. Daarnaast heeft de organisatie van het onderwijs een groot aantal veranderingen te verwerken gehad (major-minor, bachelor-master, reorganisaties en nieuwe vorming faculteiten) daarom wil het College zich vooral richten op maatregelen ter verbreding die naast de bestaande arrangementen functioneren.


Bachelor


(Ver)brede bachelor

De nieuwe verbrede opleidingen zullen nieuwe doelgroepen moeten gaan aantrekken en de bestaande doelgroepen beter gaan bedienen. Er zijn meerdere wegen mogelijk tot verbreding van het huidige aanbod van bacheloropleidingen. De mate van verbreding varieert elders van “Liberal Arts & Sciences” (University College model; inbreng vanuit tenminste drie sectoren in het CROHO), sectoroverschrijdende opleidingen (met min of meer gelijkwaardige inbreng vanuit twee sectoren in het CROHO) en opleidingen die zich hoofdzakelijk binnen één sector verbreden. Van de drie initiatieven binnen de UT die wij in paragraaf 2.1.1 noemden vallen de start van de opleiding Advanced Technology en de verkenning van BBT binnen de laatste categorie.

De mogelijkheden die een faculteit heeft om zijn bacheloraanbod te verbreden, worden beïnvloed door:

a)De leeftijd van de bestaande opleidingen. Zolang bestaande opleidingen nog geen of onvoldoende ervaring hebben opgedaan met ervaringen van alumni op de arbeidsmarkt en de terugkoppeling naar de huidige opbouw van het curriculum kan het verbreden of samenvoegen van opleidingen een sprong in het duister zijn.

b)De instroom van de bestaande opleidingen. Elke faculteit dient het voortbestaan van zijn huidige bachelor opleidingen kritisch te bezien vanuit een oogpunt van efficiency.

c)De mate van verwantschap en gemeenschappelijkheid tussen de bestaande opleidingen. Bij een grotere verwantschap zijn de mogelijkheden om met behoud van de bestaande licenties zinvolle wegen tussen opleidingen toe te staan groter dan bij een geringere verwantschap.


In principe dient elke faculteit zijn bachelorstudenten een ruimere mogelijkheid te bieden van een “vrij” programma met bestaande bachelorvakken vanuit zijn gelicentieërde opleidingen. Die ruimere mogelijkheid verbreedt de bestaande “entree” van opleidingen voor vwo-ers, en biedt voor a.s. studenten het voordeel om flexibele leerpaden te volgen (geleidelijke keuze). In geen geval mag de vrijheid ten koste gaan van de diepgang en focus die nodig zijn om toegang te verwerven tot één of meer master opleidingen. Dit geldt in het bijzonder voor opleidingen waarbinnen de “stapeling” van vakken vanwege vereiste voorkennis een belangrijke rol speelt. De bestaande stapeling van vakken zal kritisch worden beschouwd zodat onnodig rigide eisen vanuit stapeling kunnen worden geëlimineerd.


Het College van Bestuur is van mening dat de opzet van een University College (naast de bestaande opleiding) met een beperkt aantal brede bacheloropleidingen die aansluiten op de verschillende masters in overweging moet worden genomen. Een University College moet in eerste instantie vooral worden gezien als een verzameling brede (Engelstalige) bachelors. Hiertoe zal een behoefteonderzoek worden uitgevoerd onder aspirant-studenten naar de belangstelling voor nieuwe brede bacheloropleidingen rond een breder thema of domein, zoals “natuur en gezondheid”, “maatschappij en economie”, “natuur en maatschappij” en “intelligente systemen”. Het college denkt hierbij nadrukkelijk niet aan het opzetten van nieuwe opleidingen, maar aan het zoveel mogelijk gebruik maken van de bestaande licentie. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld bestaande bacheloropleidingen worden gebruikt die nu te weinig instroom genereren. Uiteraard mag de vrijheid van zulke programma’s niet strijdig zijn met de eisen die vanuit (her)accreditatie aan de betreffende opleidingen worden gesteld. Indien door het oprekken van de 40% bandbreedtes onvoldoende ruimte ontstaat voor nieuwe brede bacheloropleidingen dan sluit het College niet uit dat geprobeerd zal worden om een klein aantal nieuwe licenties te verwerven.


Disciplinaire bachelor

Naast een beperkt aantal brede bachelors zal er in de toekomst ook vooral aandacht blijven voor de traditionelere disciplinaire bachelors. Van deze disciplinaire bachelors wordt wel geëist dat zij voldoende studenten trekken. In deze opleidingen is een expliciet aangebrachte, voor beginnende studenten herkenbare, rode draad door het curriculum essentieel. Deze rode draad dient vanuit de te verwerven eindcompetenties van de student te worden geconstrueerd en vervolgens zichtbaar gemaakt. Een inleidend vak dat de samenhang van de onderdelen aantoont, kan hiertoe bijdragen. Verder blijkt uit onderzoek dat aankomende studenten hun studie met name kiezen aan de hand van het beroepsperspectief. Opleidingen zullen hier bij hun werving blijvend aandacht aan moeten besteden.


Daarnaast kan een explicitering aan het begin van elk vak, wat leerdoelen, verwachtingen, positie in het opleidingsprogramma en de bijdrage aan de eindcompetenties van de opleiding zijn, motiverend werken. Het is noodzakelijk dat alle opleidingen zichzelf kritisch op deze punten toetsen. De disciplinaire bachelor zal in ieder geval drempelloos toegang moeten (blijven) verlenen aan minimaal 1 doorstroommaster en aan 1 of 2 profilerende masters. Hieronder gaan we verder in op een drietal initiatieven die vooral bedoeld zijn voor de flexibilisering van de disciplinaire bachelor.


Major/minor en vrije keuzeruimte

Momenteel is de minor van de UT 20 EC. Studenten beschouwen het (verplicht) volgen van een minor als een toegevoegde waarde van de studie. Het College is van mening dat de minor daarom in de huidige vorm behouden moet blijven. De verroostering van de minor in het eerste semester van het derde bachelorjaar (het vijfde semester) valt momenteel in veel curricula samen met 2 verplichte vakken. Dit kan in de praktijk leiden tot vertraging indien een student kiest om een “vrije” of internationale minor te kiezen buiten de UT. De verplichte vakken kunnen immers in de regel niet vanaf een andere locatie in Nederland of vanuit het buitenland worden gevolgd. Het College is daarom van mening dat de keuzeruimte van 10 EC zoveel mogelijk binnen het eerste semester van het derde bachelorjaar moet worden verroosterd en zo vrij mogelijk moet kunnen worden ingevuld. Studenten zouden het totaal aan 30 EC (20 EC uit de minor plus 10 EC uit de vrije keuzeruimte) dan ook volledig kunnen gebruiken voor een semester in het buitenland. Het werken met 30 EC in het vijfde semester heeft als bijkomend voordeel dat het de uitwisseling van minoren tussen de 3TU’s (de TU Eindhoven en TU Delft hanteren 30 EC) wordt vergemakkelijkt.


Honours programme binnen de bachelor

Er is tot nu toe weinig structurele aandacht geweest voor studenten die willen excelleren. Een Honours programma is bij uitstek geschikt voor zeer gemotiveerde én getalenteerde studenten die binnen opleidingen toe zijn aan een extra uitdaging bovenop het eigen bachelorprogramma. Het Honours programma kan bovendien internationale studenten naar de UT trekken. In een dergelijk traject wordt aandacht besteed aan academische vorming, onderzoeksvaardigheden, relatie tussen studenten en docenten buiten de UT, vernieuwende werkvormen en inhoudelijke thematiek.

Maar ook kunnen uitmuntende studenten in de gelegenheid worden gesteld om extra vakken te volgen (binnen of buiten de UT), een tweede minor te volgen, een verlengde/verzwaarde bacheloropdracht of een andere bijzondere verrichting te doen (publicatie/studiereis).


Het Honours Platform in oprichting zal opleidingen gaan helpen bij de implementatie van een honours track. Per opleiding zal een programma van eisen moeten worden ontwikkeld ten behoeve van een Honours certificaat of honours aantekening op het diploma. Deze pilot zal vanaf september 2006 gaan lopen.



Skills certificate

In het studiejaar 2006/2007 zal op instigatie van de Student Union een pilot van start gaan op het gebied van de “skills certificates”. De belangrijkste reden daarvoor is een verdere versterking van de kansen van afstudeerders op de arbeidsmarkt. In feite gaat het om een verdere profilering van wat reeds als een relatief sterk punt van de UT wordt beschouwd. De essentie van dit facultatieve, extracurriculaire onderwijspakket is dat studenten zelfstandiger, vaardiger en ondernemender worden. De onderwerpen die onder het skills certifcate vallen hebben betrekking op communicatieve vaardigheden (presentatietechnieken), ondernemerschap en dergelijke. Het onderwijs ten behoeve van het skills certificate is complementair ten opzichte van het reguliere onderwijs.


Master


Doorstroommaster

De masteropleiding wordt van nature al gekenmerkt door een zekere flexibiliteit en een grote variatie in leervormen door de binding met het afstudeerprofiel. In navolging van het proces dat heeft geleid tot de verkenning naar zes 3TU masters dienen opleidingsstrategieën en -concepten te worden ontwikkeld waarmee snel ingespeeld kan worden op de mastermarkt. Wij denken daarbij aan een zekere standaardisering (uiteraard met behoud van de eigen “content” per masteropleiding) zodat een faculteit of opleiding niet elke keer het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Daarnaast kan de logistiek worden verbeterd door het ontwikkelen van flexibele master-formats (met andere universitaire partners), waardoor studenten op eigen tijd en plaats een master kunnen volgen.

Tenslotte noemen wij het ontwikkelen van een instrument voor het scannen van de behoefte in de markt aan specifieke masters.


Profilerende master

Momenteel heeft de universiteit één tweejarige onderzoeksmaster. De verwachting is dat zodra het Phd onderwijs (zie paragraaf 4.2.3) beter vorm gaat krijgen, de onderzoeksmasters vooral voor de alfa en gamma opleidingen een mogelijkheid wordt om een 2 jarige master aan te bieden. Momenteel biedt de universiteit verder een aantal onbekostigde professionele masters aan die vooral gericht zijn op de bijscholing van professionals. Voor de verdere invulling van het post-initiële onderwijs en levens lang leren verwijzen wij naar paragraaf 5.1.3


Slotopmerking

Bovengenoemde initiatieven richten zich bij uitstek op de actieve, lerende student die zelf zijn verantwoordelijkheid neemt en raad weet met een toegenomen keuzevrijheid in opleidingen en vakken, zowel binnen de UT als in samenwerking met andere instellingen in binnen- en buitenland. Studenten kunnen bijvoorbeeld een nationale keuzevakkengids raadplegen, delen van een opleidingsprogramma elders volgen, en hun credits (EC) verwerven. Dat vergt van de faculteiten en opleidingen een verruiming van de keuzemogelijkheden in samenwerking met andere universiteiten: over en weer de student betere toegang verschaffen tot losse vakken en minoren. Zie ook de - inmiddels door de UT geaccepteerde – keuzevakkengids: www.keuzevakkengids.nl. Primaire doelgroep zijn studenten van elders; het aanbod betreft vooral minoren en masters. Omgekeerd dienen ook onze eigen studenten meer ruimte te krijgen om modules/minoren elders te volgen.


2.2 Flexibiliteit in tijd en plaats


2.2.1 De noodzaak

In de voorgaande paragraaf is aangegeven dat de inhoud van het onderwijs meer op maat gesneden (breed of disciplinair) zal worden aangeboden. Naast flexibiliteit van de inhoud van het onderwijs is er ook veel behoefte aan logistieke flexibiliteit van het onderwijs waar het gaat om tijd en plaats. Het onderwijs is nu zodanig ingericht dat de student een optimale schakeling van vak naar vak wordt aangeboden. Het nadeel is dat de student in een tamelijk schools keurslijf wordt gedwongen. Wie daar om welke reden dan ook een onderdeel mist, geraakt veelal in logistieke problemen. Dat leidt tot demotivatie wat leidt tot studievertraging en soms uitval.


Verder vragen zij-instromers vanuit het HBO, de internationale studenten en levenslang lerenden in toenemende mate om een meer flexibele houding ten aanzien van de formele in- en uitstroommomenten van de opleidingen. Daarnaast is er ook op vakniveau behoefte aan meer flexibiliteit ten aanzien van het tijdstip, de plaats en de frequentie waarop de vakken kunnen worden gevolgd.


Daarnaast stimuleert de universiteit studenten om activiteiten naast de studie te ondernemen op terreinen van internationalisering (mobiliteit), sport, cultuur, studentactivisme en ondernemerschap. In de praktijk blijkt vaak dat de hierdoor opgelopen studievertraging wordt vergroot door de weinig flexibele wijze waarop het onderwijs momenteel wordt aangeboden en getoetst.


En tenslotte blijkt meer in het algemeen dat studenten de voorkeur hebben om zo efficiënt mogelijk met hun eigen tijd om te gaan. Ze zoeken een ideale balans tussen studie, werk en vrije tijd. Daarom willen ze ook op vakniveau zelf bepalen op welk moment (bijvoorbeeld in de avonduren en de weekenden) en op welke plaats onderwijs wordt gevolgd.


Op elk moment kunnen starten met een vak, het volgen van pre-mastertrajecten op locatie, op elk moment een mogelijkheid tot toetsing en uiteindelijk ook begeleiding op maat, dit alles vereist een goede digitale leer en werkomgeving (DLWO). Kortom om aan bovenstaande wensen tegemoet te komen, zullen op efficiënte wijze ICT oplossingen moeten worden ingezet. Het gaat daarbij om meer dan een digitale portal. De wens voor meer flexibilisering moet echter niet worden gezien als een vrijbrief voor studenten om verder af te zien van regulier contactonderwijs. In tegendeel de universiteit is een groot voorstander van een goede balans tussen het slim gebruik maken van ICT en contactonderwijs (blended learning). Interactie met docenten is van belang voor het overbrengen van informatie. Daarnaast zorgt het verplicht aanwezig zijn bij contactonderwijs ook disciplinerend voor studenten.


2.2.2 Wat doen we al?

Recentelijk heeft de Adviescommissie Electronische Leeromgeving (ELO) onder leiding van Prof. Van der Wende een onderzoek uitgevoerd naar de ICT systemen die op dit moment op de UT worden gebruikt voor het domein Student en Onderwijs. De commissie is tot de conclusie gekomen dat de verschillende instellingsystemen (VIST, TAST, TOST, Mycampus etc) en TeleTop onvoldoende in staat zijn om te voldoen aan de toenemende vraag naar een integrale, flexibele digitale leer en werkomgeving (DLWO). De commissie constateert verder dat de huidige ICT voorzieningen in eerste instantie ontworpen zijn vanuit een administratieve doelstelling, en niet vanuit een eindgebruikersperspectief. De eindgebruiker, de student, constateert mede hierdoor een groot gebrek aan integratie tussen de systemen en applicaties. Dit heeft grote nadelige gevolgen voor

de flexibiliteit, zoals bijvoorbeeld de wens tot vakoverstijgende functies


Verschillende faculteiten bieden momenteel al modules aan via het bestaande ELO systeem, TeleTop. In het collegejaar 2005-2006 ondersteunt TeleTOP ruim 1000 vakken. De inzet van TeleTop is vaak beperkt tot logistiek, dat wil zeggen roosterzaken, huiswerkafhandeling en het online zetten van hand-outs en literatuur. Onderwijsvernieuwing met behulp van ICT, zoals bijvoorbeeld streaming media, outline communities of simulaties worden sporadisch ingezet. Er zijn weinig mogelijkheden voor (interactief) onderwijs op afstand (bijv. video conferencing). De flexibiliteitsmogelijkheden die ICT biedt, worden daarmee bij lange na niet optimaal benut.


Met de huidige ICT ondersteuning van het onderwijs is het volgen van vakken op de UT over het algemeen dus nog tamelijk plaats- en tijdgebonden (inflexibel). Zowel de bachelor- als de masteropleidingen starten éénmaal per jaar. De vakken worden in de regel ook één maal per jaar aangeboden, en ook de tentamens worden op vaststaande momenten afgenomen.


In beperkte mate wordt voor werkenden die bijvoorbeeld een lesbevoegdheid halen, en voor studenten die nog slechts een enkele verplichting hebben voor ze kunnen afstuderen, de gelegenheid gecreëerd om vakken op een ander moment in zelfstudie of anderszins af te ronden. Dit zijn uitzonderingen, die eerder regel zouden moeten worden.


2.2.3 Hoe verder?

Nieuwe Digitale leer en werkomgeving

Uit voorgaande paragraven is naar voren gekomen dat de huidige ICT voorzieningen niet meer geheel aan de moderne eisen voldoen. Inmiddels is er daarom een R&D traject ingezet waarbij zal worden gekeken naar de mogelijkheden van de invoering van een nieuw instellingsysteem voor Student en Onderwijs dat is gebaseerd op het Sakai framework.


In 2006 zullen in nauwe samenwerking met faculteiten enkele pilots worden uitgevoerd om te analyseren of het product Sakai, de ICT-architectuur van Sakai en de beschikbare Sakai-componenten zo waardevol zijn als ze lijken. Hiertoe zullen pilots gaan lopen bij een aantal van de nieuwe gezamenlijke 3TU masteropleidingen en bij het schakelprogramma dat de universiteit heeft met Saxion. Verder wordt er naar de mogelijkheid gekeken om Sakai in te zetten bij Life Long Learning omdat dit type onderwijs bij uitstek geschikt is om te worden ondersteund met ICT.


Een uiteindelijke keuze voor een nieuw ICT systeem (en het omscholen van ondersteunend en wetenschappelijk personeel) en daarmee voor onderwijsinnovatie, zal een zware investering vergen. Dit traject zal waar mogelijk in 3 TU verband worden gekozen. De afnemers van het onderwijs mogen van de UT verwachten dat de er ook in het onderwijs optimaal gebruik wordt gemaakt van de aanwezige ICT infrastructuur. ICT is geen middel voor alle kwalen, maar biedt wel de mogelijkheid om op efficiënte wijze te flexibiliseren.


Meerdere instroommomenten, vakken vaker aanbieden

Zoals al eerder is aangeven zijn de mogelijkheden om met een opleiding te starten beperkt tot het begin van het collegejaar. De universiteit zal er naar streven om vanaf het studiejaar 2008/2009 twee instroommomenten voor een aantal profilerende masteropleidingen te creëren. Verder zal worden onderzocht in hoeverre het mogelijk is om vakken twee maal per jaar aan te bieden. Het ene semester kan een vak op de klassieke wijze worden gegeven. Het andere semester zou er een zelfstudievariant kunnen worden aangeboden in het Engels, welke voornamelijk via de elektronische leeromgeving wordt ondersteund. Meer flexibiliteit ontslaat de student niet van de inspanningsverplichting. Dat betekent dat er duidelijke regels zullen komen over herkansingen. Het maximaal aantal keren zal worden beperkt tot drie keer per vak.


2.3 Flexibiliteit in vorm (gedifferentieerde leervormen)


2.3.1 De noodzaak

Behalve flexibiliteit op de inhoud, tijd en plaats is er ook behoefte aan “flexibiliteit” qua

didactiek. Uitgangspunt bij gedifferentieerde leervormen is dat studenten worden uitgedaagd om zich persoonlijk te ontwikkelen. Er bestaat een breed scala aan verschillende werkvormen die kunnen worden afgestemd op de behoefte van de student en de docent. Het is voorstelbaar dat voor het ene vak een meer traditionele werkvorm nodig is (met veel contactmomenten), terwijl voor een ander vak juist veel meer afstandsonderwijs en zelfstudie nodig is (bijv. vanwege de locatie van waar het vak wordt aangeboden, reeds aanwezige voorkennis). Daarnaast zou leerstof meer gericht aangeboden kunnen worden zodat het beter aansluit op de (eerder) verworven competenties.


Het uitgangspunt die bij iedere leervorm op de Universiteit Twente is enerzijds de laagdrempeligheid van het onderwijs. Anderzijds wordt de persoonlijke interactie op de UT alom door studenten en alumni gewaardeerd. Daarom dient bij alle onderwijsvormen plaats te zijn voor student-docent contacten. Het geven van massale hoorcolleges moet zoveel mogelijk worden afgewisseld met werkcolleges, practica en individuele interactie. Daarnaast is en blijft onderwijs in hoge mate een sociaal proces, studenten leren uiteindelijk ook en vooral van elkaar. Een bevlogen docent speelt daarbij een belangrijke rol (blended learning). En tenslotte mag niet uit het oog worden verloren dat bijvoorbeeld de “verplichte” aanwezigheid bij colleges of deelname aan werkcolleges voor studenten ook disciplinerend werkt. Dat is een vaardigheid die in de beroepspraktijk vaak erg nuttig blijkt te zijn.


2.3.2 Wat doen we al?

E-learning wordt geassocieerd met leeractiviteiten waarbij je interactief gebruik maakt van een computer die verbonden is met een computernetwerk. Een andere definitie van e-learning (in brede zin) is: elke leervorm die gebruik maakt van een computer netwerk voor distributie, communicatie over en weer en facilitering. Een eenduidige definitie van e-learning is niet te geven, aangezien de opvattingen over e-learning verschillend zijn. Wel wordt e-learning vaak gezien als een goed middel om distance learning (of afstandsleren) mogelijk te maken. Dit komt door de eigenschappen van e-learning: het maakt plaats- en tijdonafhankelijk onderwijs mogelijk.

 

E-learning richt zich op:

Het leerproces zelf, zowel individueel als in groepsverband; Hierbij kan gebruik worden gemaakt van interactieve oefeningen met feedback, maar ook moderne communicatiemiddelen om samenwerking tussen cursisten en ondersteuning van een begeleider te faciliteren;

Het ontwikkelen, onderhouden en distribueren van leermateriaal;

Het beheersen van leerprocessen;

Het organiseren van leeractiviteiten.

Om e-learning te ondersteunen maken organisaties veelal gebruik van een elektronische leeromgeving (ELO). Aangezien e-learning verschillende “verschijningsvormen” kan hebben, kan elke ELO er anders uit zien. Dit betekent ook dat naarmate eisen met betrekking tot beheersing van leerprocessen en organisatie van activiteiten veranderen, dat er andere eisen aan de ELO worden gesteld. Meestal ondersteunt een ELO het leerproces en de administratieve/ondersteunende processen. In deze gevallen wordt het veelal vanuit de aanbieder vormgegeven en ingevuld. Hedendaagse onderwijskundige inzichten geven aan dat er steeds meer behoefte is bij de gebruiker om zelf keuzes te kunnen maken en op een intuïtieve manier informatie op maat kan krijgen. De ELO moet zich als het ware aanpassen aan het gedrag van de gebruiker, zowel wat betreft de benodigde functionaliteit als inhoud. De afgelopen jaren hebben ons ook geleerd dat pure e-learning (in de betekenis van 100% afstandsonderwijs) niet werkt. In veel situaties wordt e-learning daarom afgewisseld met vormen van contactonderwijs. Men spreekt in dat geval ook wel van blended learning.

Bij de meeste opleidingen zit de variatie in vorm verspreid over de vakken. Inleidende vakken worden veelal meer traditioneel gegeven, integrerende vakken maken gebruik van kortere of langere authentieke opdrachten. Meer in het bijzonder wordt er in de praktijk al gebruikt gemaakt van meer innovatieve leervormen vaak met behulp van ICT. In het verleden is onder andere gebruik gemaakt van interactieve videocases (TBK), de Interactieve Website Projectvaardigheden of digitale themacolleges. Ook bij de relatief jonge opleiding Industrieel Ontwerpen is het onderwijs er op gericht om studenten constant te prikkelen via het gebruik van proefondervindelijk onderwijs.


Daarnaast wordt ook bij het afnemen van toetsen lang niet altijd meer gebruik gemaakt van traditionele vraag en antwoord modellen. Zo bestaat er bijvoorbeeld voor docenten de mogelijkheid om via het web (diagnostische) toetsen af te nemen.


2.3.3 Hoe verder?

Het studierendement kan mede worden beïnvloed door een reeks maatregelen die alle te maken hebben met het aantrekkelijker maken van het onderwijs en die deels een overlap hebben met de overige paragrafen. Zo kan middels “blended learning” voor eigen studenten en studenten van elders onderwijs flexibeler maken (minder vastgelegde contactmomenten, meer via ICT). Relevant voor 3TU-vakken/masters, voor minoren, voor doorstroomprogramma’s, voor internationale studenten en voor een docentextensieve versie van vakken. Indien beschikbaar kunnen ook zelfstudiecomponenten worden ingezet bij zelfstudieonderdelen, bv onderdelen van de wiskunde en statistiek.


Om uitvoering te geven aan dit idee zal opleidingsgewijs worden gekeken of er mogelijkheden bestaan om het onderwijs flexibeler te maken middels de inzet van gevarieerde onderwijsvormen en de wijze van tentamineren.


E-learning modules

Om meer flexibiliteit te bieden aan studenten, stellen we “light-versies” van vakken voor. Deze vakken moeten zo aangeboden worden dat de student deze onafhankelijk van tijd en plaats zou kunnen beginnen. De ondersteuning en inbreng van een docent is in deze light-vorm van een vak minimaal. Concreet betekent dit dat er meer online leermateriaal beschikbaar zou moeten zijn binnen de nieuwe Digitale Leer- en werkomgeving. Dat kan materiaal zijn dat de UT betrekt van andere instellingen of uitgevers, danwel zelf (her)ontwikkelt, bijvoorbeeld in 3 TU verband. De term “light” heeft dus niet zozeer betrekking op de inhoud van het onderwijs, maar op de keuze van de vorm van overdracht.


Toetsvormen

De toenemende scheiding tussen bachelor en masteropleiding heeft ook gevolgen voor de toetsing van vakken. Immers idealiter zou eerst een bacheloropleiding moeten zijn afgerond voordat aan een master kan worden begonnen. Van eigen studenten eisen we dat nu (nog) niet, aan studenten afkomstig van buiten de UT wordt meestal wel een afgeronde bachelor gevraagd. In de praktijk is dit op de UT vaak onmogelijk omdat er in bepaalde vakken slechts beperkt en op lastige termijnen (tijdens een verblijf in het buitenland of een stage) tentamen kan worden gedaan. Deze inflexibiliteit kan leiden tot vertraging. Daarom zal er worden gekeken naar mogelijkheden om de toetsmomenten verder te flexibiliseren. Meer flexibiliteit ontslaat de student niet van de inspanningsverplichting. Dat betekent dat er duidelijke regels zullen komen over herkansingen. Het maximaal aantal keren zal worden beperkt tot drie keer per vak.


Daarnaast kan ICT bij toetsing worden ingezet. Op onderdelen om de beoordeling efficiënter te maken, middels diagnostische toetsen ter ondersteuning van zelfstudie Een digitaal portfolio dat de ontwikkeling van studenten en zijn/haar producten bijhoudt kan zowel in beoordeling als begeleiding een rol spelen.


Slotopmerking

De in dit hoofdstuk genoemde initiatieven mogen niet worden geïnterpreteerd als zou de docent minder belangrijk worden in het onderwijs. In tegendeel de bevlogen docent is onmisbaar voor de kwaliteit van het onderwijs.


Tijdspad pilots:

2007: verkenning, 2007/2008: implementatie

3. Kwaliteitzorg


In het vorige hoofdstuk is gesteld dat de Universiteit Twente maatwerk wil leveren. Studenten kunnen kiezen voor een disciplinaire leerweg of voor een bredere, individuele leerweg. De Universiteit Twente staat bekend om haar uitstekende onderwijskwaliteit. Verdere flexibilisering van het aanbod mag in geen geval leiden tot een verslechtering van die kwaliteit. Om de goede kwaliteit te behouden en verder uit te bouwen zal onderwijskwaliteit nadrukkelijker onderdeel uit moeten maken van het onderwijsbeleid. In dit hoofdstuk zullen we daarom verder in gaan op de mechanismen die de kwaliteit op verschillende niveaus moeten bewaken het instellingsniveau (macro), het opleidingsniveau (meso), en het studentniveau en het docentniveau. We richten ons daarbij primair op de interne kwaliteitszorg, dus de kwaliteitszorg zoals we die binnen de UT willen ontwikkelen. Het stelsel van externe kwaliteitszorg, waarvan vooral het NVAO-accreditatiestelsel een onderdeel is, beschouwen we als een randvoorwaarde voor ons handelen.


3.1 Onderwijskwaliteit op instellingsniveau


3.1.1 De noodzaak

Een instellingskwaliteitszorgsysteem voor onderwijs is een systeem dat strategische sturing van onderwijskwaliteit als doel heeft. Kernelementen in een instellingskwaliteitszorgsysteem zijn: visie, strategie, beleid en beleidsinstrumenten, waaronder een managementinformatiesysteem, beschrijvingen van werkwijzen en in- en externe auditing. Ook het bevorderen van een kwaliteitscultuur is een belangrijk, zo niet: het belangrijkste, aspect van instellingskwaliteitszorg.

Het instellingskwaliteitszorgsysteem dient te worden gezien als een paraplu boven de kwaliteitszorgsystemen van faculteiten en/of opleidingen.


Er is een aantal redenen voor de invoering van instellingskwaliteitzorg. Ten eerste is in het licht van nieuwe onderwijswetgeving (WHOO) de universiteit in zijn geheel verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opleidingen. In het ontwerp-WHOO wordt het voornemen geuit te komen tot onderwijs, c.q. instellingsaccreditatie. Bij een systeem van instellingsaccreditatie moeten onderwijsaanbieders aantonen dat ze de kwaliteit van hun opleidingen zelf kunnen waarborgen. Daarnaast geeft de ontwikkeling en convergentie van landelijke 3TU-masters aanleiding tot afstemming van kwaliteitszorg op instellingsniveau. En tenslotte kan een kwaliteitslabel naar aanleiding van instellingskwaliteitzorg van belang zijn bij de werving van buitenlandse studenten.


3.1.2 Wat doen we al?

Het huidige centrale instellingskwaliteitszorgsysteem is beperkt tot activiteiten als het centrale personeelsbeleid, centraal voorzieningen-beheer, de planning- en controlcyclus, interne “accreditatie” van het minorenstelsel, het in standhouden van het Studentenstatuut en de procedures voor opdrachtverstrekkingen aan de visiterende en beoordelende instantie(s) en aanvragen van accreditaties bij NVAO. Daarnaast hebben alle faculteiten ieder voor zich een eigen kwaliteitzorgsysteem opgezet. Deze systemen zijn niet uniform en dat maakt het lastig om overzicht te hebben op centraal niveau. En dat is in toenemende mate een probleem, omdat de universiteit wel verantwoordelijk is voor (het toezicht op) de kwaliteit van opleidingen. Daarom zal het instellingskwaliteitzorgsysteem als kapstok gaan fungeren met daaronder uniforme “decentrale” kwaliteitszorgsystemen.


Recentelijk is er een concept plan van aanpak ontwikkeld voor de ontwikkeling van een instellingskwaliteitszorgsysteem. Een belangrijke voorwaarde voor de invoering is dat de bureaucratische last voor opleidingen en faculteiten per saldo afneemt. Het systeem voor instellingskwaliteitszorg dient dus aan te sluiten op de opleidings- en facultaire kwaliteitszorgsystemen.


3.1.3 Hoe verder?

Een goed ontwikkeld instellingskwaliteitszorgsysteem maakt het mogelijk dat het universitair bestuur structureel over (uniforme) informatie beschikt over opleidingskwaliteit en kan (bij)sturen op basis van die informatie. Daarnaast heeft een dergelijk systeem andere voordelen, afhankelijk van de precieze invulling:

Het stimuleren van verbetering van het onderwijs en de onderwijskwaliteitszorg,

het verkrijgen van efficiëntie-winst voor opleidingen doordat niet elke opleiding c.q. faculteit “het wiel opnieuw hoeft uit te vinden”,

het mogelijk maken van instellings- c.q. onderwijs-accreditatie, door pro-actief inspelen op de nieuwe WHOO,

het vergroten van de mogelijkheden van het wederzijds erkennen van opleidingen en onderwijsonderdelen in 3TU-verband,

het scheppen van voorwaarden voor het implementeren van het bindend studie-advies,

het internationaal aantonen van excellente opleidingskwaliteit met andere “keurmerken” dan het NVAO-merk (zoals EAPAA voor bestuurskunde).


De consequenties zijn de volgende:

Voor de interne processen:

oMeer strategische aandacht voor kwaliteitszorg van onderwijs;

oBeter zicht op en betere sturing van kwaliteit en kwaliteitszorg van opleidingen (en faculteiten);

o((Inter)nationaal aantoonbaar) verbeteren van kwaliteit en kwaliteitszorg;

oVergroten van de samenhang tussen de verschillende kwaliteitszorg-activiteiten;

oVergroten van de efficiëntie van kwaliteit(szorg)processen van opleidingen;

oVergroten van de effectiviteit van idem.

Voor de externe accreditatieprocessen:

oVergroten van de efficiëntie en effectiviteit mede door de mogelijkheid van instellingsaccreditatie;

oVergroten van het aantal co-erkenningen met internationaal toonaangevende erkenningsorganisatie.

Voor de 3TU-federatie i.o.:

oVergroten van de gezamenlijke slagkracht;

oVergroten van de mogelijkheden van samenwerking in opleidingsverband.

Voor de UT:

oVergroten van reputatie en imago.


Tijdspad

Het bovenvermelde plan van aanpak na goedkeuring uitvoeren, naar verwachting met een start in de herfst van 2006. Wellicht bestaat bij BBT belangstelling voor een pilot, gekoppeld aan het verder uitbouwen van het facultaire kwaliteitszorgsysteem voor onderwijs. Het project vergt 1 jaar.


3.2 Onderwijskwaliteit op opleidingsniveau


3.2.1 De noodzaak

Al het initiële onderwijs van de UT is bij wet onderworpen aan het stelsel van opleidingsaccreditatie. Voor het postinitiële onderwijs geldt die wettelijke verplichting niet, maar hier worden marketingvoordelen gezien in accreditatie, en bovendien zijn in VSNU-verband afspraken gemaakt over erkenning als voorwaarde voor toelating van buitenlandse studenten. Ten opzichte van het “oude” VSNU-stelsel van opleidingsvisitatie is het nieuwe NVAO-stelsel van opleidingsaccreditatie op principiële punten anders van aard: (i) een niet-accreditering door NVAO van een opleiding leidt tot zeer forse consequenties die praktisch gezien leiden tot beëindiging, (ii) de criteria voor interne kwaliteitszorg, benchmarking en toetsing & beoordeling zijn verzwaard.


3.2.2 Wat doen we al?

De eerste ronde van dit nieuwe accreditatiestelsel loopt op dit moment nog. Voor veel opleidingen is heraccreditatie voor 31 december 2007 vereist. Vooral voor nieuwe opleidingen c.q. opleidingsdirecteuren is het verbeteren van het interne kwaliteitszorgsysteem en het schrijven van de zelfstudie een grote klus.


Alle relevante initiële opleidingen van de UT zijn volop bezig met voorbereidingen op accreditatie of zijn daar kort geleden (voor deze ronde) mee gereedgekomen. In het kader van die voorbereidingen zijn de verplichte zelfstudies gemaakt en zijn waar nodig geacht verbeteringen aangebracht in het systeem van opleidingskwaliteitszorg, van facultaire kwaliteitszorg en ook in andere gebieden, zoals toetsbeleid.


3.2.3 Hoe verder?

De eerste ronde van accreditaties loopt tot 31 december 2008 in verband met door OCW verleend uitstel voor geselecteerde opleidingen. De ULO’s uit de eerste ronde hebben uitstel tot 2010. De UT zal zorg dragen voor de accreditatie van zijn postinitiële opleidingen, maar dat zal niet in alle gevallen lukken voor de deadline van april 2007.


Opleidingen worden centraal ondersteund vanuit de Onderwijskundige Dienst van ITBE en Institutional Research. De Onderwijskundige dienst stelt daartoe een vrij omvangrijk portfolio van gereedschappen, modellen, standaardteksten-voor-zelfstudies en adviezen beschikbaar. Opleidingen worden verder gestimuleerd tot het verwerven van co-erkenningen om hun kwaliteit internationaal aan te kunnen tonen.


In het Institutional Research-project worden gereedschappen ontwikkeld voor de managementinformatie. Waar nodig zullen daarnaast, en in samenhang, specifieke managementinformatiegereedschappen worden ontwikkeld voor het rapporteren en monitoren van kwaliteits(zorg)parameters.

Recentelijk is er onderzocht of het project “Elektronische KwaliteitsZorg” van de Digitale Universiteit op de UT kan worden geadopteerd. Er bestaan (commerciële) ICT-tools die ondersteuning bieden voor kwaliteitszorg op verschillende niveaus: opleiding, faculteit en instelling. Bij het vervolmaken van kwaliteitszorg zou een dergelijke tool zijn waarde kunnen bewijzen. Om optimaal gebruik te kunnen maken van een dergelijke ICT-tool, zou deze instellingsbreed moeten worden ingevoerd. Bij het onderzoek naar instellingskwaliteitszorg zal nader worden ingegaan op de noodzaak van ICT ondersteuning.


In 3TU-verband zet de projectgroep Kwaliteitszorg en Accreditatie zijn werkzaamheden voort. Na onder andere een publicatie over 3TU-ervaringen met het nieuwe accreditatiestelsel richt de aandacht zich nu primair op wederzijdse 3TU-erkenning van instellingskwaliteitszorgsystemen en ontwikkelmatrices voor landelijke 3TU-masters.


Naast institutionele voorzieningen als kwaliteitzorg, is natuurlijk ook de inhoud en de organisatie bepalend voor de kwaliteit van het onderwijs. Zij komen verspreid in deze de nota aan de orde, maar aan twee specifieke ontwikkelingen willen we hier ook kort aandacht besteden. Ten eerste de vorm van het curriculum (zie ook 4.2.3). Bij de invulling van het bachelor curriculum is momenteel vaak nog te weinig aandacht voor de eisen die de maatschappij en het bedrijfsleven stellen aan afgestudeerden. Het College is van mening dat hier meer structurele aandacht voor zou moeten zijn. Zo valt te denken aan constructies waarbij alumni van onze universiteit systematisch feedback geven ten aanzien van de eindtermen (competenties) van de bacheloropleidingen. Daarbij moet tegelijkertijd wel rekening worden gehouden met het feit dat er ook een aantal competenties zijn, zoals academische vaardigheden en onderzoekstechnieken, die minder van belang zijn voor de maatschappij maar wel degelijk voor de kwaliteit van een opleiding.


Een tweede punt van aandacht is het huidige financieringsmodel van de universiteit. Het College is van mening dat het interne bekostigingsmodel moet worden gebruikt om de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs nog duidelijker bij de decaan te positioneren. Dat betekent dat de financiering voor onderwijs naar de decaan zal gaan en niet meer naar de leerstoelen.


Tijdspad

De eerste ronde van opleidingsaccreditaties loopt tot en met 2010.


3.3 Onderwijskwaliteit op studentniveau


3.3.1 De noodzaak

De Universiteit Twente staat garant voor goede kwaliteit van onderwijs op studentniveau met als uiteindelijke doel een zo goed mogelijke studierendement en een student die de eindcompetenties van de betreffende opleiding eigen is. In de voorgaande hoofdstukken is meerdere malen aan gegeven dat de Universiteit mag worden aangesproken op haar commitment om kwalitatief goed vraaggestuurd onderwijs aan te bieden. Andersom betekent dit dat de Universiteit ook eisen mag stellen aan de kwaliteit van studenten en niet te vergeten hun commitment om actief te participeren in het onderwijs


Een arrangement waarmee kan worden gewaarborgd dat studenten bij aanvang van de studie op de juiste plek terecht komen is de samenwerking met de hogeschool Saxion in de regio. Beide partners streven er naar om studenten een gezamenlijk sluitend systeem te bieden waarin talent uit de regio met een minimale vertraging de meest passende route binnen het HO wordt geboden. Daarbij is goede studiebegeleiding middels een geavanceerd studentenvolgsysteem uiteraard een belangrijke randvoorwaarde.


Als stok achter de deur richting de student is in het Instellingsplan besloten tot de invoering van het bindend studieadvies als laatste remedie in een keten die begint met goed onderwijs, een adequate studiebegeleiding etc. Het bindend studieadvies is dus geen doel op zichzelf, maar maakt deel uit van de doelstelling om studenten sneller en beter te verwijzen als hun studieresultaten tegen vallen.


3.3.2 Wat doen we al?

Het verzorgen van meer onderwijs op maat mag er niet toe leiden dat de rendementen van de opleidingen afnemen. De rendementen van de opleidingen zijn al enige tijd onderwerp van discussie. Zowel in het instellingsplan als de bestuurlijke agenda staan doelstellingen geformuleerd die overeenkomen met de afspraken die in 3TU verband zijn gemaakt. In 2010 dient het rendement in de bacheloropleidingen 75% en de masteropleidingen 90% te zijn.


De overgang naar het bachelor-mastermodel bemoeilijkt het maken van een zuivere vergelijking met voorgaande jaren. Uit onderstaande tabel wordt wel duidelijk dat de studierendementen nog niet in de buurt komen van de geformuleerde doelstellingen. Genoemde doelstellingen uit het Instellingsplan zullen overigens nog nader geoperationaliseerd worden in het kader van de discussie over de bachelor-master kengetallen.




2002

2003

2004

2005

Propedeuserendement na 3 jaar (%)

63

59

63

52

Doctoraalrendement na 7 jaar (%)

73

73

69

62

Studierendement na 9 jaar (%)

62

59

61

65


Onder doctoraalrendement wordt hier verstaan: het percentage studenten met een P-diploma dat ook daadwerkelijk afstudeert. Het studierendement daarentegen wordt gemeten over de totale instroom in de opleiding, inclusief overstappers en drop-outs. Dit verklaart waarom het doctoraalrendement in de tabel voor de meeste jaren hoger ligt dan het studierendement. Het percentage studenten dat meer dan twee jaar later dan nominaal alsnog afstudeert, ligt in de grootteorde van 5%.

Om verbetering in de rendementen te brengen (en uiteraard om de student te helpen met keuzes) zijn binnen alle faculteiten studieadviseurs en mentoren actief. Er is in de meeste gevallen ook sprake van enigerlei vorm van studievolgsysteem. Er is evenwel al jaren een grote discrepantie tussen de gerealiseerde studierendementen en de afgesproken streefrendementen. Bovendien vertonen vooral binnen de technische faculteiten de studierendementen van diverse opleidingen een verder dalende trend die niet alleen te verklaren is met de toenemende discrepantie tussen ingangskennis en eindtermen. Er is dus gerichte extra inzet nodig om het tij te keren.


Over de huidige intensiteit van de studiebegeleiding lopen de oordelen uiteen. In 2004 zijn diverse aanzetten tot nieuw beleid geformuleerd (o.a. “Stilstaan bij stilstand”). De aanbevelingen in het rapport “Stilstaan bij stilstand” hadden (in trefwoorden) betrekking op:

a)ingrepen in het universitair verdeelmodel: financiële prikkels om doorstroom te bevorderen

b)meer capaciteit beschikbaar stellen voor studiebegeleiding

c)ontwikkelen van een signalerend studentvolgsysteem

d)professionaliseringsactiviteiten t.b.v. studieadviseurs en andere studiebegeleiders

e)skills lab of korte cursussen voor studenten met studievaardigheidsproblemen

f)opzet van een databank met methoden en hulpmiddelen voor studieadviseurs

g)verbetering van informatievoorziening naar studenten over studiezaken

h)verdere scholing van studentbegeleiders

i)opstellen van een format voor een integrale aanpak van studentbegeleiding

j)ontwikkelen van een visie op studentbegeleiding

Via het WO sprint (dat weliswaar vooral gericht is op de bèta-opleidingen) is een groot aantal van de maatregelen uit “Stilstaan uit Stilstand” opgepakt.

3.3.3 Hoe verder?

Het is essentieel om harde en duidelijke afspraken te maken over studiebegeleiding, studieprestaties en de kwaliteit van studenten zodat flexibilisering niet leidt tot studievertraging en tegenvallende rendementen. Het kunnen kiezen van een richting binnen een bredere opleiding mag niet leiden tot vertraging in de studie.


WO spint

Het in december 2005 ingediende en inmiddels door het Platform Beta Techniek gehonoreerde WO Sprint voorstel stelt de studiebegeleidingsketen centraal en bevat een set concrete plannen en een beschrijving van projecten om deze keten in de drie technische faculteiten te versterken. Centraal in het doorstroombeleid binnen WO Sprint staan:

a)het op landelijk (normen LSVB) peil brengen van de capaciteit met betrekking tot mentoraat en studiebegeleiders. Deze kwantitatieve uitbreiding komt tot 1/1/2009 ten laste van externe PBT-middelen en moet daarna door de faculteiten qua omvang bestendigd worden (toezegging in voorstel WO Sprint).

b)Verbetering van de kwaliteit van mentoraat en studiebegeleiding. We noemen hier enkele voorbeelden. Het Bureau Studentenpsycholoog heeft een training opgezet, waarmee studieadviseurs beter kunnen herkennen of er sprake is van een psychische problematiek bij een student. Verder is een internetsite geopend waarop studenten de regelingen op het gebied van Handicap en Studie kunnen vinden.

c)Verbetering van het studentenvolgsysteem: de bestaande studievolgsystemen per opleiding / faculteit vergelijken en best practices zoeken. De sector Studentenbegeleiding van de UT heeft met steun uit het IMPULS project van OC&W een studentenvolgsysteem voor studieadviseurs opgezet. Daarmee kunnen studenten die een aanzienlijke vertraging hebben opgelopen, makkelijker worden getraceerd. Met behulp van geavanceerde inzet van ICT moet het mogelijk worden om ook kortere vertragingen snel te signaleren.


Deze zullen onder aansturing van de onlangs ingestelde Stuurgroep WO Sprint ter hand worden genomen, middels gerichte uitnodigingen aan actores binnen faculteiten en diensten om projecten op te zetten / uit te voeren die met de PBT-middelen gefinancierd zullen worden. Omdat WO Sprint alleen betrekking heeft op de technische faculteiten zal een overeenkomstige stimulering uit interne middelen moeten volgen om de faculteiten BBT en GW niet achter te stellen bij de technische faculteiten.


Stilstaan bij stilstand

Naast deze initiatieven zal het CvB, indachtig een aanbeveling uit “Stilstaan bij stilstand”, bezien hoe het interne verdeelmodel van echte incentives kan worden voorzien om stijgende studierendementen te honoreren en vice versa.


Bindend studie advies

De ervaringen bij de opleiding Bedrijfskunde in Rotterdam (waar het BSA vier jaar bestaat) zijn, dat studenten begrip hebben voor de maatregel: jaarlijks gaan er slechts een paar studenten in beroep, en er is geen enkel beroep gehonoreerd. Ruim 90% van de studenten die een BSA krijgen vindt dit terecht. Meestal gaat het om motivatieproblemen. De opleiding heeft ook de studieloopbaan van studenten gevolgd die de opleiding hebben verlaten. Tweederde gaat naar het HBO, eenderde naar een andere opleiding aan de universiteit. De studieresultaten aldaar zijn beter naarmate de opleiding minder verwant is aan de opleiding waar het BSA is opgelegd.


De meerkosten van de invoering van het BSA zijn 2 fte voor 850 studenten, ofwel bijna 4 uur per student. Hierbij moet wel worden verdisconteerd dat invoering van het BSA binnen één massale opleiding efficiënter is dan invoering binnen een groot aantal opleidingen met een kleine instroom. Opvallend is dat de instroom van de opleiding sinds de invoering van het BSA niet is gedaald maar juist is gestegen. De algemene indruk uit de opgedane ervaringen elders is dat studenten mede dankzij het bindend studieadvies het studieritme beter oppakken in het eerste jaar.


Inzake het BSA ligt het, gegeven de belangstelling binnen de opleiding TCW voor dit instrument, in de rede om een pilot met de invoering van het BSA te starten wellicht ook met meerdere opleidingen binnen de faculteit GW. Afhankelijk van de eerste ervaringen in de pilot kunnen andere faculteiten zich bij het initiatief aansluiten. Het College is er overigens van overtuigd dat de invoering van BSA onafwendbaar is en op de korte of middellange termijn door de overheid zal worden opgelegd.


Tijdspad

Alle WO Sprint projecten hebben een looptijd tot 1 januari 2009. Aangezien de toewijzing van de PBT-middelen in drie jaarlijks tranches zal verlopen en middels audits wordt voorzien in een passende monitoring, zullen eerst projecten worden aangepakt die al zijn ingezet of op de plank liggen.

Voor de uitbreiding van mentoraat en studiebegeleiding zal het Beraad Studiebegeleiders een concrete opgaaf leveren van de huidige en de normcapaciteit. De exercitie met het verdeelmodel kan mogelijk nog in 2006 worden geïmplementeerd (input najaarsoverleg.


Een pilot met de invoering van het BSA binnen GW zou in 2007 van start kunnen gaan indien de faculteit daadwerkelijk tot zo’n pilot besluit. Daarvoor dient eerst te zijn voldaan aan de eerder genoemde eisen aan de studiebegeleidingsketen, alsmede aan de studeerbaarheid van de opleidingsprogramma’s.


3.4 Onderwijskwaliteit op docentniveau


3.4.1 De noodzaak

Goed onderwijs staat en valt bij inhoudelijk sterke, gemotiveerde docenten, die het beste kunnen halen uit een heterogene groep studenten. Daarom staan we in deze paragraaf stil bij de huidige positie van de (universitair) docent, bij de veranderingen in de eisen die aan hen gaan worden gesteld, en bij de nieuwe maatregelen en beleidsinitiatieven die in de HRM sfeer gewenst zijn.


Enigszins chargerend kan worden gesteld dat de wetenschappelijke staf primair, zo niet vrijwel uitsluitend op de onderzoeksoutput wordt beoordeeld, en dat de onderwijstaak qua waardering tweede viool speelt. Dat is geen nieuw fenomeen, maar door de verscherpte kwaliteitseisen met betrekking tot onderzoek wordt het wel extra geaccentueerd.


Kwaliteit respectievelijk professionaliteit inzake het onderwijs kan worden omschreven als de benodigde kennis, vaardigheden en attitude van een docent met betrekking tot zijn/haar taakuitoefening in het wetenschappelijk onderwijs. Deze bekwaamheden komen tot uitdrukking in:

-Vakinhoudelijke kwaliteiten

-Didactische kwaliteiten (ontwerpen van onderwijs, structureren van de (zelf)studie van studenten, verzorgen van onderwijs, begeleiding van (individuele) studenten, toetsing/evaluatie en feedback.

-Organisatorische kwaliteiten, zowel op cursus als op curriculumniveau

-Algemene vaardigheden, zoals kunnen omgaan met feedback op eigen functioneren en openstaan voor vernieuwingen in het onderwijs.

De kwaliteit van de meeste docenten aan de UT is overigens zonder meer goed te noemen. De hierna genoemde voorstellen dienen dan ook ter actualisering en versterking van de reeds aanwezige kwaliteit.


3.4.2 Wat doen we al?

Beginnende docenten

Nieuwe docenten kunnen momenteel op grond van afspraken bij de aanstelling, maar formeel nog op

vrijwillige basis het “Didactische UT-Inwerktraject” doorlopen, waarbij zij leren hoe het eigen onderwijs het beste kan worden voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd. Voor indeling in een functieprofiel van Universitair Docent 2 en hoger, alsmede van Docent 3 en hoger, geldt de eis dat de medewerker de Proeven van bekwaamheid behorende bij de DUIT-cursus succesvol doorstaat. In samenwerking met PA&O wordt gewerkt aan een nieuw competentieprofiel “beginnend docent”, waarin de Engelstalige en interculturele competenties een plaats krijgen. Ook nieuw aangestelde hoogleraren kunnen een training didactische vaardigheden volgen.


Zittende docenten

Zittende docenten hebben, naast uitvoering, ook met andere onderwijstaken te maken als ontwikkeling/vernieuwing en organisatie van het onderwijs. Hiervoor is een regulier aanbod van korte didactische en onderwijskundige cursussen en modules ontwikkeld, waarin een grote reeks vaardigheden wordt getraind.Ook worden individuele docenten of docententeams op maat gecoached en begeleid bij de inrichting en samenhang van veranderingen bij onderwijsvernieuwing, bijv. als het gaat om de inzet van ICT. Daarnaast worden er themabijeenkomsten georganiseerd en bestaat er een combinatie van nieuwsbrief en website voor docenten genaamd “Venster op professionalisering”.


Taaleducatie

Ter bevordering van de taaleducatie is er een Taalcoördinatiepunt (TCP) ingesteld, waar zowel docenten, medewerkers als studenten terecht kunnen met al hun vragen op het gebied van talen.

Er worden cursussen Engelse taalvaardigheid aangeboden, alsmede cursussen Nederlands als tweede taal, inclusief de NT2-cursus tijdens de Summer School voor buitenlandse studenteninstroom.

Verder wordt een cursustraject en begeleidingsactiviteiten aangeboden voor docenten die te maken krijgen met Engelstalig, intercultureel onderwijs. Het is de bedoeling dat binnen enkele jaren alle docenten van de UT in staat zijn om het masteronderwijs (en een gedeelte van) het bacheloronderwijs in het Engels te verzorgen, met Engelstalig lesmateriaal.


BKO

Op het terrein van de wederzijdse erkenning van docentkwalificaties door de Nederlandse universiteiten, loopt een initiatief, dat door het ministerie van OC&W met interesse wordt gevolgd. Het gaat hierbij om de BasisKwalificatie Onderwijs (BKO). Hierbij erkennen de aangesloten universiteiten de basis competenties van elkaars docenten zonder nadere toetsing. Daarbij gaat het primair om beginnende docenten. De insteek van de Universiteit Twente is om eigen docenten die reeds goede vaardigheden kennis en ervaring op didactisch gebied bezitten op basis van een assessment vrij te stellen van cursussen.


Onderwijsprijs

Aan de UT wordt jaarlijks een onderwijsprijs uitgereikt voor de docent die zich het beste heeft gemanifesteerd.


3.4.3 Hoe verder?

Professionaliteit is geen statische eigenschap; de eisen de aan het (wetenschappelijk) onderwijs gesteld worden veranderen voortdurend. Het systematisch bijhouden en verder ontwikkelen van competenties vergt dan ook permanente aandacht. Met het opstellen van competentieprofielen, het onderkennen van een opleidingsnoodzaak, het ontwikkelen en aanbieden van diverse leer- en begeleidingstrajecten van docenten en de wederzijdse erkenning van de competenties van docenten van andere universiteiten, zijn we goed op weg als het gaat om docentprofessionalisering op de Universiteit Twente


Het College is van mening dat goede docenten hier ook voor moeten worden beloond. Zo valt te overwegen om de rang van universitair hoofddocent open te stellen voor universitair docenten die gedurende een ononderbroken reeks van tenminste vijf jaar excellent onderwijs hebben verzorgd en verantwoordelijkheid hebben gedragen voor (delen van) het curriculum van een opleiding. Daarvoor moet allereerst een set criteria worden vastgesteld waaraan eenduidig kan worden getoetst of een docent “UHDabel” is.


Beginnende docenten

Verder is het College van mening dat alle beginnende docenten de “Proeven van bekwaamheid” behorende bij de DUIT-cursus succesvol (kunnen) doorstaan. Daartoe kan het zijn dat hij/zij een traject rond didactische vaardigheden en/of Engelse taalvaardigheden moet gaan volgen. Na afronding hiervan krijgt de betreffende deelnemer een “BKO bewijs”. Dit impliceert tevens dat er een explicietere koppeling moet komen met het HRM beleid.


Zittende docenten

Voor het “zittende” personeel zal voor het grootste gedeelte via “peer review door de staf uit opleidingen”, assessments en functioneringsgesprekken worden vastgesteld of er verdere ontwikkeling gewenst/noodzakelijk is. Ook hierbij kan het gaan om zowel onderwijskundige, didactische vaardigheden als Engelse taalvaardigheden. De eisen ten aanzien van het Engels zijn recentelijk in 3TU verband vastgesteld. Het aanbieden van het onderwijs in de Engelse taal in de master opleidingen is een harde voorwaarde. Er kan anders geen sprake zijn van een internationale instroom met voldoende volume én studierendement. Docenten die onder de maat presteren zullen alsnog een vorm van professionalisering moeten volgen om hun competenties op peil te krijgen (“bindend doceeradvies”).


Internationalisering

Het aantrekken van meer buitenlandse medewerkers bevordert de internationale cultuur van de UT en draagt bij aan de kwaliteit van het Engelstalige onderwijs waar het om native speakers gaat

Daarbij behoren acties ter bevordering van de internationale mobiliteit van docenten. Internationale mobiliteit bevordert de individuele ontwikkeling van de medewerker en draagt tevens bij aan de kwaliteit van het onderwijs: omgaan met andere culturen, taalgebruik etc.


Dit raakt aan een aspect van internationale profilering: “Internationalisation at Home”. Hieronder verstaan wij het versterken van het internatio­nale karakter van de opleiding om ook de niet-mobiele studenten gelegenheid te geven internationale ervaringen op te doen. Blijvende aandacht voor internationalisering voor de thuisblijvers is ook in de komende jaren nodig. Daarbij wordt gekozen voor de benadering via best practices. Opleidingen stellen internationale competenties vast (voor de thuisblijvers) die vervolgens meegenomen worden in de (curriculum-/vak-)ontwikkeling van de opleiding.


Regelmatig zal monitoring plaatsvinden van de stand van zaken bij de internationalisering van alle opleidingen en de ondersteunende service die de opleidingen daartoe nodig hebben. Het gaat bij de internationalisering van de opleidingen immers om alle niveaus: faculteit, opleiding, docent, student.

Van docenten wordt verwacht dat zij zorg dragen voor volledig Engelstalig studiemateriaal (ook waar nodig ten behoeve van pre-master programma’s), Engelstalige websites en Engelstalige begeleiding van studenten. Ook dit maakt deel uit van de hierboven genoemde monitoring.


3.4.4 Pilot

Het opstellen van criteria voor de “onderwijs-UHD” zal voor 1/3/2007 gereed zijn.

Over het Bindend Doceeradvies danwel lichtere maatregelen zal een meningspeiling onder de faculteiten worden gehouden. De conclusies daaruit zullen eind 2006 worden getrokken.


4. Onderwijsorganisatie


Het kunnen aanbieden van onderwijs op maat stelt een aantal eisen aan de onderwijsorganisatie van de UT. Deze eisen variëren van de manier waarop studenten worden toegelaten tot de efficiency van de organisatie.


4.1 Toegankelijkheid van het onderwijs


4.1.1 De noodzaak

Er zijn verschillende redenen om eens kritisch te kijken naar de toegankelijkheid van het onderwijs op de UT. Een belangrijke factor, welke al in eerdere hoofdstukken aan de orde is gekomen, is de soms starre manier waarop er wordt omgegaan met de aanwezige feitelijke kennis van instromende studenten. Een heterogene markt brengt ook meer heterogene feitenkennis met zich mee. Door de onderwijsorganisatie beter in te laten spelen op de verschillende startsituaties kan uiteindelijk een beter rendement worden gegenereerd. De universiteit wil voorkomen dat potentiële studenten worden geweerd vanwege de schijnbare hoge of zelfs onoverkoombare instroomeisen. Daarom zullen we hieronder aangeven welke eisen en randvoorwaarden we aan ons onderwijs stellen


4.1.2 Wat doen we al?

Bachelor instroom VWO

De ingangseisen van de bacheloropleidingen staan vast. Afhankelijk van het gekozen profiel worden van VWO leerlingen vakken geëist als wiskunde A, B of natuurkunde. Een aantal bèta-opleidingen aan de UT is door het Ministerie van OC&W vrijgesteld van het vooraf opleggen van eisen aan een vakkenpakket. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk aan een bachelor Toegepaste Wiskunde te beginnen met alleen wiskunde B1 in het vakkenpakket. Het ontbrekende vak Wiskunde B2 wordt dan in het eerste jaar bijgespijkerd onder voorwaarde dat vóór het behalen van de propedeuse alsnog aan de oorspronkelijke toelatingseisen is voldaan.


Daarnaast lopen er binnen de universiteit verschillende trajecten die er op gericht zijn om de kennis van bijvoorbeeld wiskunde bij te spijkeren. Dit bijspijkeren gebeurt zowel gedurende de VO opleiding via de Twente Summercampus waar “bijspijkerkampen” en “eindexamenkampen” worden georganiseerd, als ook gedurende het eerste jaar aan de universiteit. Zodra studenten beginnen met een technische opleiding kunnen zij een instaptoets wiskunde (Mathmatch) doen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke kennis (of het ontbreken daarvan) in het curriculum nog extra aandacht behoeft.


Bachelor instroom Duitsland

Een tweede punt van aandacht is de instroomeisen van vooral Duitse studenten die een technische bacheloropleiding aan de UT willen volgen. Het Duitse voortgezet onderwijs en met name de wijze van examineren is namelijk niet zonder meer te vergelijken met het Nederlandse systeem. Dit betekent dat de ingangseisen die aan Nederlandse VWO scholieren worden gesteld niet zonder aanpassing op de Duitse instroom van toepassing kan worden verklaard. In principe zijn, de Europese regelgeving volgend, zelfs alle Duitse studenten die in het bezit zijn van een gymnasiumdiploma toelaatbaar tot een studie aan de UT. In de praktijk zal ook hier het vakkenpakket van de laatste twee jaar (maar niet in alle gevallen het geëxamineerde vakkenpakket) bepalend zijn. Van Duitse studenten die een bacheloropleiding willen volgen wordt verder geëist dat zij het Nederlands machtig zijn op het niveau NT2. Ieder jaar organiseert de UT een cursus Nederlands.


Nationale master instroom

In paragraaf 2.1.3 is al aangegeven dat iedere disciplinaire bacheloropleiding zonder deficiënties toegang moet verlenen aan minstens 1 doorstroommaster en bij voorkeur 1 of 2 profilerende masters. Voor alle masters zijn momenteel matrices in omloop die precies aangeven welke UT bacheloropleiding toegang geeft tot een masteropleiding. Daarbij worden geen uniforme instroomeisen gebruikt. In de matrix staan tientallen aanvullende eisen benoemd waaraan een bachelorstudent dient te voldoen. In de praktijk betekent dit dat een student eerst contact op moet nemen met een studiebegeleider alvorens hij of zij kan kiezen voor een master. Voor bepaalde masters betekent dat verder dat er nog deficiëntie moet worden weggewerkt via een pre-mastertraject. Het kiezen voor een masteropleiding buiten de eigen instelling is nog een stuk lastiger. Deze keuze wordt vaak bemoeilijkt door het gebrek aan en ondoorzichtigheid van de informatie over de instroomeisen. Daarnaast gelden er strengere eisen voor studenten van buiten de instelling. Verder zijn er in 3TU verband afspraken gemaakt over de mogelijkheden van 3TU bachelorstudenten om een master te volgen op een andere instelling. Ook hiertoe is een doorstroommatrix opgesteld.


Momenteel geldt voor de bachelor instroom van buiten de universiteit een harde knip. Oftewel het is niet mogelijk om een masteropleiding te beginnen voordat de bachelor is afgerond. De Universiteit Twente volgt op dit moment niet het voorbeeld van enkele andere universiteiten die ook een harde knip voor de eigen bachelorstudenten invoeren. De reden voor het nu nog niet invoeren ligt onder andere in het feit dat studenten momenteel nog te makkelijk vertraging oplopen in de bachelor hetzij door (de universiteit gestimuleerde) extra-curriculaire activiteiten hetzij door de starre planning van (her)tentamen mogelijkheden en instroommomenten. Het invoeren van een harde knip zou beteken dat studenten meer studievertraging oplopen. Het College behoudt zich wel het recht voor om de harde knip of een beperktere toegang tot de master te overwegen zodra de genoemde hindernissen voor studenten zijn weggenomen.


Internationale master instroom (pre-mastertrajecten)

Voor echte internationale toegankelijkheid van het onderwijs van de UT is het verzorgen van volledig Engelstalig onderwijs én het verstrekken van Engelstalige studie-informatie zoals op de website essentieel en zelf een vereiste volgens de recentelijk afgesproken internationale gedragscode. Dit is momenteel voor het overgrote deel ook het geval. Desondanks is er recentelijk een aantal klachten gekomen over de toegankelijkheid van het masteronderwijs en met name het ontbreken van studiemateriaal en studie-informatie in het Engels. De universiteit is inmiddels bezig met het verhelpen van de klachten.


Net als bachelors van andere universiteiten moeten ook veel internationale bachelorstudenten nog een pre-mastertraject afleggen voordat zij worden toegelaten tot een master. Het is voor internationale studenten niet altijd even helder of en zo ja waar en wanneer zij een pre-mastertraject moeten afleggen. De kosten voor dit schakeltraject worden momenteel nog gedragen door de faculteit.

In de internationaliseringsnota wordt verder gewezen op het feit dat pre-master programma’s weinig aantrekkelijk zijn voor internationale studenten. Het kost hen namelijk extra tijd en geld. Daarom zou het streven moeten zijn om studenten rechtstreeks of met slechts een kleine drempel in te laten stromen.


HBO master instroom

Ook voor HBO studenten zijn schakelprogramma’s opgezet (pre-master trajecten). Het schakelprogramma maakt onderdeel uit van de HBO bacheloropleiding. In paragraaf 5.2 gaan we verder in op het schakelprogramma.


4.1.3 Hoe verder?


Bachelor instroom

Een opleiding heeft de verplichting duidelijkheid te verschaffen over de opleidingseisen voordat iemand wordt toegelaten. Indien de opleiding iemand heeft toegelaten dan is de opleiding de verplichting aangegaan om deze persoon met een goed resultaat tot het einde van de opleiding te brengen. Criterium groepen (i.e. meestal een 7 of hoger voor het eindexamen voor de relevante vakken) zijn relevant voor de rendementsmetingen. De criteriumgroepen mogen echter niet door opleidingen worden gebruikt als maatstaf. Het feit dat een student al dan niet tot een criteriumgroep behoort, mag geen verschil maken voor de eisen die aan een student gesteld worden ten aanzien van studiesnelheid en ook geen impact hebben op de studiebegeleiding.


Engels in het onderwijs

Bij het ontwikkelen van nieuwe brede bacheloropleidingen zal het curriculum in het Engels worden aangeboden. Daarnaast worden op de universiteit, conform eerder gemaakte afspraken, alle masters in het Engels aangeboden. Verder is het nodig om heldere afspraken te maken over de uitzonderingen hierop. Van Nederlandse studenten wordt verwacht dat Engels op VWO niveau voldoet. Van internationale studenten wordt een score van IELTS 6.0 als taaleis gesteld.


Masterinstroom aan de hand van eindcompetenties

Bij de toelating van masteropleidingen wordt vaak vooral aanbodgericht geredeneerd. Bachelorstudenten van de UT hebben bijvoorbeeld één bepaald boek gelezen voor een vak waarna vervolgens het lezen van dat boek maatgevend wordt gemaakt voor de toegang tot een bepaalde masteropleiding voor bachelorstudenten van buiten de UT. Hierbij wordt voorbij gegaan aan de mogelijkheid dat de instromende student wellicht de benodigde competenties (kennis en vaardigheden) al bezit omdat hij die op een andere manier (bijvoorbeeld via het lezen van een ander boek) heeft verworven.


Het College is van mening dat een flexibele onderwijsorganisatie impliceert dat niet langer kan worden vastgehouden aan boekenlijsten als instroomeis. Het denken in eindtermen moet aansturend zijn, niet het denken in ingangstermen. De centrale vraag moet zijn; wat moet iemand kunnen na afronding van het vak? De universiteit streeft er daarom naar om de eindtermen te gaan beschrijven aan de hand van generiek academische én disciplinespecifieke competenties. Hierbij kan worden aangesloten bij het Europese Tuning project. Daar worden tot nu toe circa 30 universitaire disciplines beschreven in termen van competenties. Een goede beschrijving van de eindtermen zal er uiteindelijk toe moeten leiden dat instromers aan de hand van hun eigen verworven competenties (aan te tonen via diploma’s, erkende certificaten of assessments) een meer op maat gericht traject kunnen doorlopen. Aan de hand van de eindtermen kan dan terug worden geredeneerd richting de startcompetenties. In de internationaliseringsnota wordt ook aandacht besteed aan Tuning.


Naast het Tuning project is in 3 TU verband de publicatie “Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula” (Meijers e.a., januari 2005) uitgegeven. Hierin wordt een operationalisering van het academisch profiel volgens de Dublin descriptoren gepresenteerd. Er worden zeven competentiegebieden onderscheiden die de academicus karakteriseren. De competentiegebieden hebben betrekking op het vakgebied, de academische werkwijze en de temporele / maatschappelijke context. Door vanuit de gewenste eindcompetenties terug te redeneren kan een vraaggestuurd curriculum worden ontworpen. Bovendien kunnen op deze manier ook tijdens het opleidingsprogramma tussentijdse leerdoelen worden beschreven waarop monitoring mogelijk is. In het najaar van 2006 zullen een aantal opleidingen de eindcompetentie gaan formuleren aan de hand van de Meijers criteria. Een aantal opleidingen zijn hier al mee begonnen.


Master instroom

De huidige eisen ten aanzien van instroom zijn weinig overzichtelijk. Het is voor studenten met een bachelor van een andere (buitenlandse) universiteit niet duidelijk in hoeverre hun opleiding voldoet aan de toelatingseisen van de Masteropleiding. Zoals al eerder is opgemerkt is in 3TU verband een begin gemaakt met het harmoniseren en expliciteren van de instroomeisen van de masters. Voor de studenten van andere universiteiten blijven de eisen vaak ondoorzichtig. Deze onoverzichtelijkheid vormt een blokkade voor het optimaal functioneren van het Bachelor-Master systeem. Op deze manier worden studenten in hun mobiliteit gehinderd en verspelen faculteiten mogelijkheden voor extra externe instroom in de masters.


Een disciplinaire overstap (bv. van bachelor VU naar master UT) binnen dezelfde opleiding zou in de toekomst geen problemen meer mogen opleveren. Voor de omgang met de 'schuine' overstappers ligt dit iets gecompliceerder. Dit probleem zal eerst nader moeten worden bekeken. Het is waarschijnlijk dat over de disciplinaire en schuine overstap op landelijk niveau afspraken moeten worden gemaakt. Daarnaast zou het probleem gedeeltelijk kunnen worden opgelost door gebruik te maken van competenties, zodat eventueel via assessments gemakkelijker toegang kan worden verleend (zie voorgaande alinea’s).


Bij deze pogingen om te flexibiliseren moet nadrukkelijk ook aandacht worden besteed aan hoe dat alles kan worden georganiseerd en de manier waarop het wordt gefinancierd. Verder zullen met de opleidingen duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over de plaats en het moment waarop een schakelprogramma voor Nederlandse en andere Europese studenten (EER) wordt aangeboden.





Internationale master instroom (pre-mastertrajecten)

De universiteit zal ook meer aandacht besteden aan de eisen die de internationale instroom met zich meebrengt. Pre-master trajecten inclusief tussentijdse toetsmomenten zullen, zeker voor internationale studenten, zoveel mogelijk digitaal en op afstand worden aangeboden. Bij voorkeur nog voor dat geschikte buitenlandse studenten hun beurzen hebben geregeld en fysiek op de UT aanwezig zijn. Een andere mogelijkheid voor de EER studenten is dat de premaster fase op de locatie (bij een buitenlandse instelling) wordt gedaan. Hierover kunnen internationaal (bijvoorbeeld in ECIU verband) met een aantal universiteiten afspraken worden gemaakt. Ook dienen hierover in 3 TU verband afspraken te worden gemaakt zodat de drie universiteiten van elkaar weten welke kwaliteit er in huis wordt gehaald. Voor zover het pre-mastertraject op de UT wordt aangeboden geldt dat dit zoveel mogelijk interfacultair dient te gebeuren. Het is aan de opleidingen om te bepalen of de finale toets op de UT moet worden afgelegd of dat ook deze finale toets (digitaal) vanuit het land van herkomst kan worden gedaan.


Erkenning van buitenlandse studiepunten

Daarnaast zal ook meer rekening moeten worden gehouden met het feit dat onze studenten cursussen en losse vakken bij buitenlandse instellingen kunnen afnemen. Vakinhoudelijk onderwijsmateriaal van diverse instellingen is al digitaal via internet beschikbaar (denk bijvoorbeeld aan MIT). De credits die op die wijze worden verworven zullen ook internationaal erkend moeten worden (ECTS), zodat het meetelt in het bachelor’s programma of master’s programma dat studenten volgen. Andersom is denkbaar dat buitenlandse studenten bij de UT een vak volgen. De benodigde content en begeleiding zal dan wel geregeld moeten zijn. Begeleiders moeten eenvoudig toegang hebben tot relevante gegevens (afspraken, voortgang, portfolio) zodat zij adequaat hun studenten kunnen begeleiden.



4.2 Efficiëntie


4.2.1 De noodzaak

Een goede onderwijsorganisatie is een basisvereiste voor het kunnen geven van kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Op dit moment worden er veel vakken gegeven en is er mogelijk sprake van overlap. Het vormen van bredere bachelors kan wellicht ten goede komen aan de efficiëntie van de onderwijsorganisatie.


Aantal vakken

Het onderwijs is er op gericht om optimale kwaliteit te bieden. Veel vakken, ook typisch toegeleverde vakken zoals wiskunde, zijn specifiek toegesneden op de ontvangende opleiding. Daarbij speelt vooral binnen de technische opleidingen de “stapeling” van vakken een rol. Sommige vakken kunnen niet of moeilijker worden gevolgd als aan bepaalde eisen van voorkennis niet is voldaan. De verdeling over de aanbiedende disciplines is weergegeven in onderstaande tabel. De genoemde aantallen zijn inclusief het toegeleverd onderwijs aan andere opleidingen, wat verklaart waarom het wiskunde onderwijs (bij uitstek een toeleverende discipline) de meeste vakken telt.


BBT

 

CTW

 

EWI

 

GW

 

TNW

 

Totaal

BSK

29

WB

120

EL

102

WWTS

63

CT

44

 

TBK

34

CiT

25

TW

162

EDMM

62

TN

39

 

BK

4

IO

64

INF

89

TCW

54

BMT

24

 

TBK (gez)

182

CEM

34

BIT

32

PSY

60

Nano

7

 

 

 

 

 

TEL

30

RSSc

19

APH

30

 

 

 

 

 

 

 

SE

2

CHE

38

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TM

12

 

 

 

 

 

 

 

 

 

AT

19

 

 

 249

 

 243

 

415 

 

260

 

213

1380


Het totale aantal vakken dat momenteel geregistreerd staat in VIST is aan het begin van een studiejaar ongeveer 1380. Daar komen in de loop van het studiejaar nog wel een aantal vakken bij zodat er aan het eind van het jaar in ongeveer 1500 vakken tentamen is gedaan. Er zijn verschillende verklaringen voor de relatief grote hoeveelheid aan vakken. Ten eerste wordt in de techniek opleidingen grote waarde gehecht aan stapelvakken die specifiek voortbouwen op de kennis uit die is opgedaan in het voorgaande kwartiel of semester. Daarnaast zijn, ook in de techniek opleidingen soms uiterst specifieke toeleveringswensen (van bachelor naar master). Verder worden er nog vakken aangeboden voor de ongedeelde opleidingen. En tenslotte is er ook vaak zeer specifieke expertise van de docent, die terug te vinden is in een deel van het specialistische vakkenaanbod, met name – maar niet uitsluitend – in de keuzevakken waarvan vele slechts door een handvol studenten worden bezocht. Overigens betekent het feit dat een vak wordt aangeboden (in VIST geregistreerd staat) niet automatisch dat het vak ook daadwerkelijk gegeven wordt.


In combinatie met hetgeen hierboven is gesteld over de consequenties van een internationale instroom kan worden geconcludeerd dat voorkomen moet worden dat het aanbod van vakken ongecontroleerd groeit. Wellicht betekent dat ook dat het aanbod van vakken moet worden gereduceerd of dat een aantal vakken in het reguliere bekostigingssysteem van de UT niet meer moet worden betaald. Het is goed denkbaar dat bepaalde capita selecta vakken toch blijvend zullen worden aangeboden, ook zonder bekostiging, bijvoorbeeld omdat de docent op deze wijze extra voorbereiding wil bieden ten behoeve van mogelijk promotieonderzoek.


Aantal studenten

De extern toegekende middelen voor onderwijs aan het WO zijn binnen een generatie gehalveerd middels de “kaasschaaf”. Er staat dus al grote druk op faculteiten en opleidingen om met steeds minder mensen evenveel of nog meer taken te verrichten. Bovendien gebeurt dit onder een steeds strakker controle- en sanctiesysteem: accreditatie. Verder staat verhoging van de efficiëntie haaks op de wens van studenten om massale hoorcolleges te vervangen (of in ieder geval meer te combineren) door gevarieerde, uitdagende onderwijsvormen met meer docent-student interactie.


Efficiëntie heeft reeds de volle aandacht van de faculteiten: het gevoel bestaat dat de rek er uit is. Dat zou betekenen dat er geen ruimte meer bestaat voor de elders beschreven initiatieven in deze onderwijsnota. Het is dus zinvol om ruimte te creëren door nieuwe maatregelen. Dat kan via de slimme inzet van ICT. Maar een ander voorbeeld hiervan is het beter benutten van de capaciteiten en talenten van studenten. Zo zouden zij kunnen worden ingezet in het onderwijs. Ook krijgen met name buitenlandse studenten te maken met hoge collegegelden. Universiteiten mogen sinds de commissie Schutte de hoge collegegelden voor buitenlandse studenten niet compenseren uit de eerste geldstroom. Er zijn sindsdien wel enkele noodverbanden aangebracht. Zo zal OC&W M€20 beschikbaar stellen voor kennisbeurzen ten behoeve van niet-EER studenten. Verder heeft OC&W niet afwijzend gereageerd op een 3 TU plan om via een revolving fund het bovenwettelijk deel van het collegegeld te gebruiken voor een beurzenstelsel voor een beperkte groep buitenlandse studenten. Tenslotte is er een brief van OC&W aangekondigd waarin een versoepeling van de stelregel inzake het aanwenden van eerste geldstroom middelen voor compensatie van de hoge tarieven voor niet-EER studenten zou staan.


Het is voor het voortbestaan van een gezonde, moderne, flexibele universiteit essentieel dat opleidingen die (op langere termijn) onvoldoende instroom genereren en daarmee onrendabel zijn, althans qua zelfstandige licentie zullen moeten worden afgestoten. Dan wel zodanig worden omgevormd dat er alsnog voldoende instroom kan worden gegenereerd. Onderstaande tabel laat duidelijk zien welke opleidingen dat aangaat. Dit geldt voor alle opleidingen, maar in het bijzonder voor de bacheloropleidingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat het beeld wordt vertekend omdat een aantal van de kleinere opleidingen een toeleverende functie hebben voor andere opleidingen.


Bachelors - instroomcijfers

 

2002

2003

2004

2005

Advanced Technology


2

23

64

Bedrijfsinformatietechnologie

37

48

40

28

Bedrijfskunde

92

113

144

171

Bestuurskunde

51

92

68

98

Biomedische Technologie

92

91

63

66

Chemische Technologie

25

33

39

30

Civiele Techniek

66

95

98

95

Educational Design, Management en Media

39

18

59

47

Elektrotechniek

68

68

86

61

Gezondheidswetenschappen


21

28

28

Industrieel Ontwerpen

109

110

80

104

Informatica

103

88

113

80

Psychologie

83

80

114

232

Technische Bedrijfskunde

128

100

113

85

Technische Geneeskunde


50

78

100

Technische Natuurkunde

55

63

54

61

Telematica

21

26

8

11

Toegepaste Communicatiewetenschap

101

85

113

99

Toegepaste Wiskunde

13

20

22

29

Werktuigbouwkunde

103

104

140

107


4.2.2 Wat doen we al?


Aantal vakken

Het onderwijsaanbod lijkt in zijn “tailor made” ambitie hier en daar wat doorgeschoten. Het mag niet zo zijn dat voor “iedere groep studenten” een nieuw vak wordt gecreëerd. Initiatieven om het vakkenaanbod te reduceren hebben tot nu toe wisselend resultaat gehad. Het toegeleverd wiskunde onderwijs is enkele jaren geleden drastisch geüniformeerd, thans vindt weer wat specialisatie in de toelevering plaats. De faculteit BBT heeft enkele jaren geleden zijn vakkenaanbod gereduceerd, maar dit lijkt ten koste te zijn gegaan van het “eigen gezicht” van één of twee opleidingen.


Verder bestaat er bij een aantal vakgroepen de neiging om in het curriculum van het tweede jaar van de bachelor voldoende vroeg zichtbaar te zijn middels een oriënterend vak. De reden hiervoor is vooral om studenten kennis te laten maken met de verschillende masteropleidingen. Voorkomen moet worden dat vakgroepen via vakken studenten werven, omdat dit hun financieel voordeel oplevert in de masterfase. Indien een vak niet past binnen het curriculum en deze puur bedoeld is voor “werving ten behoeve van de vakgroep”, dan moet worden overwogen deze niet meer te vergoeden via het verdeelmodel.


Aantal studenten

Het is de bedoeling dat de groeidoelstelling van de UT naar 10.000 studenten gaat worden gerealiseerd zonder een substantiële groei van het aantal opleidingen. Door het aanbod van vakken kritisch te bezien (qua aantal, qua onderwijsvorm, qua bijdrage aan de eindtermen van de opleiding én qua zichtbaar maken van die bijdrage) kan het aantal deelnemers per vak worden verhoogd en bovendien de mate van intensiteit van aanbieden van het vak beter worden afgestemd op de motivatie en kwaliteit van de studenten. In de concept-nota “Groei” (BC 2006) en de nota “Diversiteit, Kwaliteit en Groei; uitgangspunten voor de internationale strategie van de Universiteit Twente” wordt verder ingegaan op manieren waarop de UT de werving van studenten voor het bestaande palet van opleidingen kan optimaliseren teneinde de groeidoelstelling te halen.


4.2.3 Hoe verder?

Aantal vakken

Algemeen: als de in paragraaf 2 voorgestelde flexibilisering niet goed wordt uitgevoerd, werkt die juist kostenverhogend. Door nog nadrukkelijker aandacht te besteden aan kosten van onderwijs kunnen faculteiten/opleidingen een slimme mix neerzetten van extensief en intensief onderwijs, kunnen vakken voor meerdere opleidingen tegelijk worden gegeven en kan een vak met te weinig studenten bijvoorbeeld eens in de twee jaar worden gegeven of, nog beter, via de Digitale Leer- en Werk Omgeving worden aangeboden. Niet elk vak als zodanig maar het geheel van de opleiding wordt zo een doelmatigheidsdoelstelling opgelegd.


Ten aanzien van het aantal vakken kan grofweg het volgende worden opgemerkt. Momenteel kennen we ruwweg 20 Bachelor en 30 Master opleidingen. Beginnend met de Bachelors. Als iedereen exact hetzelfde programma zou studeren, dan zouden 36 vakken van 5 ECTS in drie jaar worden gevolgd, per Bachelor. Dat betekent dat er 720 Bachelorvakken totaal zouden zijn, met een bezetting van gemiddeld 75 studenten per vak en zonder uitval (met 1/3 uitval wordt dat gemiddeld nog altijd tenminste 50 per vak). Voor de 30 masteropleidingen (die gemiddeld 1.5 jaar duren) zijn er 18 vakken. Dat wil zeggen dat er nog eens 540 mastervakken bijkomen. Hier praten we dan over gemiddeld 50 studenten per vak, zonder uitval. In totaal zijn dat 1260 vakken. Aangezien er momenteel ook nog veel vakken worden gegeven voor studenten die nog oude(re) opleidingen volgen (bijvoorbeeld uit de ongedeelde opleidingen) lijkt een gemiddelde van ongeveer 1300 vakken een goed streefcijfer. Momenteel loopt gedurende het jaar het aantal vakken nog op tot 1500 vakken.


Er zal dus permanent aandacht moeten komen voor de vraag of het efficiënt is om een dergelijk aantal vakken aan te bieden. Een mogelijkheid is om één of meer opleidingen uit te nodigen om te verkennen wat er mis zou gaan als zij hun vakken aanbod met 30% reduceren. Kan dat zonder grote schade, is het efficiënter, of betekent het alleen maar het verplaatsen van de work load?


Daarnaast ligt het in de rede om alle opleidingen te vragen of een vermindering van het aantal vakken zodanig kan geschieden dat de student op eigen kracht de grotere sprong naar het volgende vak kan maken, met als doel om het curriculum wat minder schools te maken. Verder zullen de opleidingen worden gevraagd om een check, of hier en daar nog sprake is van vakken die niet behoefte- maar aanbodbepaald zijn. Ook is het van belang dat de opleidingen systematisch feedback vragen aan hun alumni, en de eindtermen nog eens systematisch gebruiken om de bijdrage van ieder vak aan de eindcompetenties van de opleiding kritisch te bezien. Momenteel niet eenvoudig te zien hoeveel studenten een bepaald vak in een jaar volgen. Aan dergelijk informatie over vakken zal in het nieuw op te zetten managementinformatiesysteem aandacht aan moeten worden besteed (MISUT).


Vakken die groter van omvang zijn, voldoen beter aan de mogelijkheid om deels intensief, deels extensief te worden aangeboden. Het extensieve deel moet dan worden ondersteund met ICT. Dit geldt vooral voor eventuele homologatie elementen. Opleidingen zullen - meer dan nu het geval is - moeten uitgaan van “blended learning” voor heterogene doelgroepen. Dit houdt in: minder vastgelegde contactmomenten, meer onderwijsaanbod via ICT. Dit is bij uitstek relevant voor 3TU-vakken / masters, voor minoren, voor doorstroom programma’s en voor internationale studenten. Verder valt te overwegen om, naar voorbeeld van wat enkele docenten aan de UT al doen (en wat de RUG instellingsbreed gaat invoeren), een docentextensieve versie van vakken aan te bieden aan studenten die slechte resultaten scoren en niet bereid zijn om alle practica / werkcolleges etc. te volgen. Dit heeft vanuit de doelstellingen van paragrafen 2 en 3 twee bijkomende voordelen: grotere vakken kunnen gemakkelijker van een verklarende inleiding over hun functie in het curriculum worden voorzien, en grotere vakken (die dus automatisch leiden tot kleinere aantallen vakken) bieden door het geringere aantal tentamens minder risico op studievertraging en –uitval.


Aantal studenten

Momenteel hebben twee opleidingen aan de UT een numerus fixus. Voor de bacheloropleiding van Technische Geneeskunde ligt het maximum bij 100 studenten, bij de studie Psychologie ligt deze op 250 studenten. Er bestaat ook de mogelijkheid voor opleidingen om zelf studenten te selecteren op basis van kennis, vaardigheden en vooropleiding. Deze zogenaamde decentrale selectie wordt nu niet toegepast. Het college houdt de mogelijkheid open om hier de komende jaren mee te experimenteren.


Ondersteuning

Naast efficiency op het gebied van de onderwijsinhoud, moet ook de onderwijsondersteuning beter in staat worden gesteld om in te spelen op de flexibilisering. Daarom is het van belang dat de kennis van de onderwijsprocessen op faculteitsniveau nog beter wordt gedeeld met de centrale diensten. Op dit moment komt het nog te veel voor dat het centrale en het decentrale niveau op dit terrein (vanwege onvoldoende uitwisseling van kennis) langs elkaar heen werken. Daarom zal op korte termijn worden bezien hoe die samenwerking een duidelijkere plek kan krijgen in de organisatie van de universiteit. In de recente discussienota “efficiënte, moderne bedrijfsvoering” heeft het College van Bestuur een opzet voorgesteld met front-offices op faculteitsniveau en één (gedeelde) back-office voorziening op centraal niveau waarin alle nu centraal en decentraal verdeelde onderwijs- en studentenadministratie capaciteit wordt ondergebracht. Eenzelfde “shared service center” constructie wordt beoogd voor de thans centraal en decentraal verdeelde ICT beheerscapaciteit. De achterliggende gedachte is dat op deze manier, met behoud van de voor de opleidingen vereiste service kwaliteit, een grotere standaardisatie en tevens een aanzienlijke kostenbesparing kan worden gerealiseerd. Standaardisatie zou dan kunnen leiden tot een betere registratie ven studiegegevens en studievoortgang, betere studieroosters en een adequatere managementinformatie.


University College en Undergraduate/ Graduate School

Wij gaan hier kort in op een ontwikkeling die aan enkele andere universiteiten reeds in gang is gezet: het organisatorisch onderbrengen van alle bacheloropleidingen in één of meer Undergraduate Colleges en het situeren van alle masteropleidingen in één of meer Graduate Schools.

Op zich oogt het logisch om de afzonderlijke identiteit van de eigenstandige opleidingstypen in de Bachelor Master structuur ook te vertalen in een afzonderlijke structuur van de aansturende organisatie boven de opleidingen. Een belangrijke overweging hierbij is de voorziene grotere en meer diverse externe instroom in de masteropleidingen. Verder betekent de bachelor master structuur zelfstandige eindtermen voor de bacheloropleidingen. Tenslotte biedt de BaMa doorstroommatrix uitdrukkelijk de mogelijkheid van een “schuine” overstap, bijvoorbeeld van een bachelor Werktuigbouwkunde naar een bedrijfskunde master, van de Technische Natuurkunde naar een master Electrical Engineering of doorstroom naar een specialistische masteropleiding zoals Mechatronics of één van de drie TU masteropleidingen. Voor de technische opleidingen zou een structuur van Undergraduate College(s) en Graduate School(s) goed aansluiten bij de opzet van de huidige 3 TU Graduate School.


Er kunnen echter ook nadelige effecten kleven aan een dergelijke structuur. Zo kan er verlies aan efficiency optreden als de bacheloropleiding en de bijbehorende doorstroom masteropleiding zouden worden aangestuurd door verschillende opleidingsdirecteuren: een experiment hiertoe werd binnen de faculteit BBT in 2004 doorgevoerd maar al binnen een jaar weer afgeblazen. Ook kan een structuur van Undergraduate Colleges en Graduate School gevolgen hebben voor de structuur van de faculteiten.


Als gekozen wordt voor de hierboven beschreven organisatievorm, dan zal binnen de Graduate School(s) ook het PhD onderwijs worden opgenomen. Aldus kan een betere samenhang worden gewaarborgd tussen de master- en de promotieopleiding. In een Graduate School kan de inhoud en programmatische opbouw van (onderzoeks)masters en promotieopleidingen inhoudelijk tot een evenwichtig geheel worden gestructureerd. De mogelijkheid om in het tweede masterjaar al te beginnen met het voorbereiden van de promotie draagt verder bij aan de aansluiting tussen beide fasen. Zo kan vertraging zoveel mogelijk worden vermeden en onnodige uitval tot een minimum beperkt. Aldus ontstaat een vloeiende aansluiting en een integrale onderzoekersopleiding. Zie ook het advies van de KNAW-werkgroep Onderzoekersopleidingen “Onderzoekers optimaal opgeleid”, september 2005. Over de merites en eventuele nadelen van een constructie van Undergraduate College(s) en Graduate School(s) zal een afzonderlijke notitie worden opgesteld.


Daarnaast is al eerder aangegeven dat er een marktonderzoek zal worden uitgevoerd naar de behoefte en mogelijkheden om (Engelstalige) brede bachelors op te nemen in een model van een University College. Een University College moet daarbij worden gezien als een type undergraduate college.


Overig

Aan faculteit(en) zal worden gevraagd, realistische voorstellen te doen voor de substitutie van deeltaken van de docent door student-assistenten. Te denken valt aan werkgroepen, mentoraat, hulp bij tentaminering, variatie in onderwijsvormen. De docent blijft uiteraard eindverantwoordelijk voor het vak. Vooraf dient een inschatting van de effecten van dergelijke maatregelen te worden gemaakt: besparing op docenttaken, kosten student-assistenten, meerkosten van begeleiding en onderwijskundige training, baten (niet alleen materieel) voor de student.


Efficiency kan verder worden bereikt door na te gaan of er geen oneigenlijke interne concurrentie plaatsvindt tussen nieuwe opleidingen en tracks van aanpalende oudere opleidingen. Daarbij zou in principe het belang van een opleiding zwaarder moeten wegen dan het belang van een track. Als laatste remedie noemen wij opheffen van niet rendabele opleidingen met een zeer geringe instroom.


4.3.3 Tijdspad


Alle verkenningen behalve de laatste twee kunnen het aanstaande cursusjaar worden gedaan, pilots zullen op 1/6/2007 zijn voltooid.











5. De Universiteit Twente en haar omgeving


5.1 Verankering met de regio


5.1.1 Waarom doen we dat?

De universiteit is zich zeer bewust van de rol die ze heeft in de regio en omgekeerd de rol die de regio speelt voor de universiteit. Een zeer concreet punt is de instroom van nieuwe studenten die voor het overgrote deel afkomstig is uit de regio. De WO participatie in Noord Oost Nederland is beneden gemiddeld, niet zozeer in de grotere steden maar wel in het overige deel van de regio. Doel is om een groter deel van het potentiële aantal studenten uit de regio te laten komen. Er lijken vooral nog mogelijkheden te liggen bij de participatie van allochtonen en vrouwen. Deze verbetering moet mogelijk zijn omdat de werving voor sommige UT opleidingen nog niet optimaal wordt benut.


De universiteit vervult daarnaast ook (indirect) een belangrijke maatschappelijke taak in de regio. Zoals bekend heeft Nederland behoefte aan hoger opgeleiden en in het bijzonder aan meer technici. We proberen in samenwerking met de regio de interesse voor studeren in Twente, bèta en techniek in het bijzonder, te stimuleren. Zie hiervoor OECD, “Supporting the Contribution of Higher Education Institutions to Regional Development, Peer Review Report, Twente in the Netherlands” (Garlick e.a., 2006) en het Actieplan 2005-2010 “Bèta en Techniek, Zorg en Technologie” voor de regio Twente (Schutte, 2005).


5.1.2 Wat doen we al?

Om de verankering met de regio vorm te geven in het onderwijs zijn er verschillende trajecten opgezet. Naast de reguliere wervingsactiviteiten is het UT instituut ELAN inhoudelijk belast met de contacten met de onderwijsinstellingen uit de regio. Zo voert het instituut het penvoerderschap van de zes universitaire lerarenopleidingen. Het in stand houden van universitaire lerarenopleidingen, ook wanneer deze weinig studenten trekken, is onderdeel van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de UT. Zeker in de bètasector vormen goede enthousiaste leraren belangrijke rolmodellen voor aspirant-studenten richting een techniekstudie.


Daarnaast coördineert ELAN de uitvoering van een groot aantal aansluitingsprojecten tussen het VO en de UT. Het belangrijkste samenwerkingsverband is het LINX college. Het LINX college is de operationele uitwerking van de UT van het al zes jaar bestaande LINX samenwerkingsverband waarin 40 VO scholen, 2 ROC-instellingen, 1 AOC en de 4 HBO instellingen uit de regio zijn vertegenwoordigd. De missie van het LINX college is het creëren van een doorlopende studieloopbaan voor alle leerlingen. Binnen het college zijn verschillende programmaonderdelen gericht op leerlingen, docenten, decanen, studieadviseurs, en het management.


De universiteit is betrokken bij een veelheid aan projecten waarbij wordt geprobeerd om scholieren te helpen bij hun opleiding en bij het maken van een studiekeuze. Voorbeelden van activiteiten zijn de summercampus, bijspijkertrajecten, huiswerkbegeleiding en specifieke hulp bij profielwerkstukken. De vele activiteiten die op dit terrein afspelen zijn gedeeltelijk bedoeld als werving maar anderzijds behoort dit ook tot de maatschappelijke taak van UT. Dergelijke investering betalen zich vaak niet rechtstreeks terug, maar zijn eerder, evenals de lerarenopleiding, een gerichte maatschappelijke lange termijn investering.


Verder werkt de UT samen met het ITC, hetgeen heeft geleid tot een Masteropleiding Geoinformatics. In september 2006 gaat de UT (faculteit BBT) participeren in een cursus Governance and Spatial Information Management, die een specialisatie gaat vormen binnen de ITC Masteropleiding Geo-information Science and Earth Observation. Verder verzorgt het ITC een minor Geo Data Processing and Spatial Information voor de UT. Er is een inhoudelijke samenwerking op het gebied “Water Resources” (opleiding CiT) gestart, waarbij studenten van het ITC een aantal vakken van de UT volgen en studenten van de UT een aantal vakken van het ITC.


Ook met de op de campus gevestigde kunstacademie AKI wordt samengewerkt, die heeft geleid tot een minor “Kunst en Technologie” en een masteropleiding Human Media Interaction. Een bijzondere vorm van samenwerking met de Radboud Universiteit is tot stand gebracht in het kader van de opleiding Technische Geneeskunde. Studenten van de opleiding TG kunnen in Nijmegen stages lopen. Ook wordt ander TG-onderwijs uit Nijmegen toegeleverd.


5.1.3 Wat gaan we nog meer doen?

Aansluitingstrajecten (VO)

Er zijn verschillende initiatieven die ook vanuit het platform beta en techniek (WO sprint) gestimuleerd gaan worden. Het gaat daarbij om upgrading van tweedegraads bevoegde leraren tot eerstegraads bevoegde leraren. Maar ook om aansluitingstrajecten gericht op ondersteuning van scholieren als Masterclasses en Toppers (getalenteerde scholieren onderwijs aanbieden op de universiteit), Studie Try-outs, Beta 1 op1 (begeleiding van scholieren door UT studenten) en Technasium.


Alumnibeleid

Wat er tot nu toe grotendeels ontbreekt in het onderwijs van de universiteit is de externe oriëntatie. Het verwerven van eindcompetenties die door het bedrijfsleven gewild zijn, zijn lang niet altijd de primaire drijfveer voor het aanbieden van vakken. Daarom zal de UT meer gebruik gaan maken van de kennis van haar alumni en deze meer systematisch betrekken bij de herziening van de opzet en inhoud van de opleidingen. Het alumnibeleid wordt thans op nieuwe leest geschoeid. Het alumnibureau geeft maandelijks een digitale nieuwsbrief uit voor alumni, verder krijgen alumni een levenslang e-mail adres en er wordt gewerkt aan een betere ontsluiting van vacatures. Naast de binding van de alumni aan de UT, zouden alumni ook inhoudelijk beter moeten worden betrokken bij de door hen gevolgde opleiding. Alumni zijn de schakel bij uitstek tussen de universitaire wereld en de wensen van het bedrijfsleven ed.


Externe oriëntatie

Daarnaast is het streven om het bedrijfsleven meer te betrekken bij het onderwijs via een concreet voorbeeld als de zogenaamde “werkplaatsen”. Daarbij hebben UT en SAXION het voornemen om in de afstudeerfase studenten van beide instellingen te laten samenwerken in “werkplaatsen” waar ruimte is voor fundamenteel en toegepast onderzoek, maar waar ook oplossingen in bedrijfssituaties kunnen worden gezocht. In een recent advies van de AWT over de functie en plaats van onderzoeksactiviteiten in hogescholen wordt een indeling van de Amerikaanse onderzoeker Stokes gehanteerd die uitgaat van kwadranten: wel / niet gericht op fundamenteel begrip, wel / niet gericht op toepassing. De AWT concludeert dat onderzoeksactiviteiten van hogescholen zich dienen af te spelen in het kwadrant van Edison: wel gericht op toepassing, niet op fundamenteel begrip. In de bepleite “werkplaatsen” kan dit type onderzoek zeer goed worden beoefend naast het type “wel gericht op toepassing, wel gericht op fundamenteel begrip”.


Life Long Learning

Een nog onvoldoende verkende markt voor de expertise die de UT kan bieden is de markt van levenslang lerenden. Met name voor de faculteit BBT liggen hier mogelijkheden, maar ook voor de technische faculteiten en de faculteit GW. Mogelijkheden die variëren van postinitiële opleidingen (in afstemming met twee andere spelers in dit veld: TSM en SWOT) via specialistische cursussen voor bepaalde bedrijfstakken (al dan niet in de vorm van in company training) tot het aanbieden van losse modulen. Deze laatste mogelijkheid kan goed gebruik maken van de invoering van het stelsel van leerrechten. Uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling van postinitieel onderwijs is dat alle vormen die leiden tot een volwaardige Masteropleiding moeten worden gekoppeld aan een systeem van accreditatie, bijvoorbeeld door ABET of EAPAA. Vakgebieden waarop voor de UT mogelijkheden liggen zijn Bedrijfskunde, Bouwmanagement, Communicatiewetenschap en de gezondheidszorg.


Een andere vorm van onderwijsaanbod in deze categorie is de “upgrading” van tweedegraads leraren tot eerstegraads leraar. Dit traject vergt ruim anderhalf jaar. De invoering van het Bachelor Master stelsel heeft het traject in zoverre eenvoudiger gemaakt dat de tweejarige Master of Science Education toegankelijk is voor geschikte bachelors uit het HBO die een pre-master programma hebben doorlopen. In bepaalde gevallen is een verder verkort traject mogelijk voor zij-instromers die een vorm van contractonderwijs aangeboden krijgen. In de Wet Beroepen in het Onderwijs (ingevoerd in 2005) is een beschrijving van beroepscompetenties van leraren opgenomen die nieuwe ruimte biedt voor een opleidingstraject op maat. De persoonsgebonden subsidie die OC&W aan de schoolleiding bood, bestemd voor vervangende capaciteit en opleidingskosten van de betreffende tweedegraads leraren, vervalt echter in 2006. Momenteel wordt er nagedacht over de Twente School of Education (TSE), een door de middelbare scholen gesteund samenwerkingsverband van UT, SAXION en het Edith Steyn College. TSE zou nieuwe trajecten kunnen gaan verkennen om de upgrading van tweedegraads leraren tot eerstegraads leraren te faciliteren. Ook bij de thans lopende inrichting van de 3 TU Master “Science Education and Communication” wordt specifiek aandacht besteed aan de instroom van tweedegraads leraren.


Tijdspad

Een aantal van de genoemde aansluitingsprojecten zal, deels met steun vanuit het programma WO Sprint, in de periode tot 1/1/2009, gefaseerd worden aangepakt.



5.2 Samenwerking HBO


5.2.1 De noodzaak

De verwachting is dat in de toekomst meer HBO bachelors zullen kiezen voor een universitaire master. Dit ondanks de vrijheid van HBO-instellingen om zelf masteropleidingen aan te bieden en ondanks het gegeven dat HBO-studenten geen leerrechten zullen krijgen voor de HBO masterfase. De doorstroom vanuit het HBO genereert binnen BBT en GW al een substantiële instroom voor de UT. Anderzijds zal een goede aansluiting tussen HBO en Universiteit ook een verbetering van het rendement kunnen betekenen. Universitaire studenten (of de studiebegeleider) die tijdens het eerste jaar tot de conclusie komen dat het niet loopt moeten zo snel mogelijk ( en zonder studie vertraging) door worden verwezen naar het HBO. Daarom streeft de universiteit er naar om o.a. samen met SAXION een tegenwicht te bieden tegen andere vormen van samenwerking in het land. De universiteit en SAXION willen door vroege verwijzing en wrijvingsloze overgang over en weer, bereiken dat in het eerste jaar studenten zo snel mogelijk in het juiste traject belanden. Hierdoor kunnen de UT en SAXION zich gezamenlijk presenteren naar aspirant-studenten (uit de regio) als één loket met twee sets producten.


5.2.2 Wat doen we al?

UT en SAXION hebben in 2004 afgesproken om instellingsbreed schakelprogramma’s op te zetten, verzorgd door de UT, passend binnen de “WO minor” waarvoor SAXION 30 ECTS in het 3e en 4e bachelorjaar heeft ingeruimd. De opzet garandeert dat geschikte studenten overstappen naar de UT master zonder vertraging of in de techniek, met een zeer geringe vertraging. En andersom: dat bij de UT “afhakende” studenten aan een HBO studie bij SAXION of een andere instelling kunnen beginnen.


Inmiddels is een pilot binnen de faculteit BBT afgerond en is het schakelprogramma daar operationeel. Om het niveau van HBO studenten te kunnen garanderen wordt de “WO minor” dubbel beoordeeld. Enerzijds door de UT omdat toegang moet worden verleend naar de master en anderzijds door SAXION. Want als blijkt dat de HBO’er de overstap niet maakt, moeten de universitaire vakken nog steeds wel worden ingevlochten in het HBO bachelordiploma. Aldus wordt “va banque” voorkomen. Goede evaluatie van het ambitieuze schakelprogramma, zowel kwalitatief (ervaringen in de master, rendement) als kwantitatief (efficiënt op te zetten schakelprogramma’s) is essentieel.


5.2.3 Hoe verder?

Schakelprogramma’s

Naar voorbeeld van, en met lering uit de ervaringen uit de BBT pilots, zal worden gepoogd om tussen zusteropleidingen met SAXION schakelprogramma’s op te zetten. Daarbij zal wel van meet af aan aandacht moeten worden besteed aan een goede assessment (competentiegerichte toetsing) bij de selectie voor de “WO minor”. Ook zal bij de schakelprogramma’s met het HBO duidelijk aandacht moeten worden besteed aan de engelse taalvaardigheid (HBO-ers hebben vaak een HAVO taalniveau). HBO studenten zijn zelf verantwoordelijk voor goede Engelse taalvaardigheid bij instroom in de master. Waar mogelijk zal hieraan ook al binnen de HBO opleiding aandacht aan moeten worden besteed. In mei 2006 is officieel de website geopend waarin UT en SAXION voor studenten concreet aangeven, welke doorstroommogelijkheden er zijn (doorstroommatrix), wat de inhoud van de schakelprogramma’s is, en waar geïnteresseerde studenten zich kunnen aanmelden.


De UT streeft er naar om met een aantal andere hogescholen tot soort gelijke constructies te komen. Daarnaast zal in de toekomst nadere afspraken moeten worden gemaakt over de bekostiging, zeker in het kader van de eventuele komst van de leerrechten.


Communicatie

Verder zal de komende jaren meer aandacht worden besteed aan de communicatie rondom de instroomeisen voor HBO-ers. Het niet helder communiceren over de kwaliteitseisen die aan de HBO instromers worden gesteld, kan namelijk leiden tot “ scheve ogen” bij de zittende UT-studenten.


Afstemming opleidingenaanbod

En tenslotte is het van belang om te vermelden dat het niet voor iedere opleiding mogelijk zal zijn om door te stromen. Anderzijds is het wel zo dat UT en SAXION hun opleidingenaanbod beter op elkaar zouden kunnen afstemmen zodat win win situaties kunnen ontstaan. Voorbeelden van dergelijke terreinen zijn de gezondheidszorg en recht. Het is tevens denkbaar dat in de toekomst van meet af aan een opzet wordt gekozen waarbij een nieuwe UT master op een nieuwe SAXION bachelor wordt aangevraagd (zoals bijvoorbeeld bij Legal Governance Studies).


Tijdspad

Alle schakelprogramma’s zullen in augustus 2006 operationeel zijn. Een assessment systeem wordt thans voorbereid en zal medio 2008 gereed zijn. De competentievergelijking die door de TN opleidingen in 2004 is uitgevoerd (bachelor SAXION – master UT) kan met inzet van WO Sprint middelen door enkele andere technische disciplines worden geparafraseerd en de inzichten uit die competentievergelijking kunnen in 2008 worden vertaald in de inhoud van de schakelprogramma’s. Tenslotte zal finetuning met de voornemens inzake assessment van de internationale instroom plaatsvinden. Hiervoor valt nog een concrete deadline aan te geven.


5.3 Universitaire samenwerking


5.3.1 De noodzaak

Universiteiten bewegen zich binnen netwerken. De universiteit participeert binnen deze netwerken in verschillende samenwerkingsverbanden. De redenen om samen te werken zijn wisselend. Soms ligt de meerwaarde in het kunnen aanbieden van kennis die andere universiteiten niet hebben. In andere gevallen is samenwerken met “concurrenten” (technische universiteiten) juist een uitdaging omdat er doelmatiger kan worden gewerkt en omdat de afzonderlijke instellingen zich als samenwerkingsverband internationaal beter en tegen lagere kosten kunnen profileren.


5.3.2 Wat doen we nu al?

Op onderwijsgebied is momenteel de samenwerking met de Technische Universiteit Delft en de Technische Universiteit Eindhoven (3TU) het meest relevant. Deze samenwerking zal naar verwachting in april 2007 zijn beslag krijgen in de vorming van een federatie. De samenwerking bestaat onder andere uit:

1)Structurele samenwerking door overleg op verschillende terreinen zoals:

-Kwaliteit en accreditatie; o.a. ontwikkelen informatie ter ondersteuning van zelfevaluaties

-Internationalisering; o.a. afspraken over taaleisen voor docenten en studenten

-Aansluiting met het VWO; o.a. uitwisselen van good practices

-Aansluiting met het HBO; o.a. uitwisselen van good practices

-Doorstroom tussen elkaars bachelor en masteropleidingen; o.a. roostertechnische afspraken en afstemmen instroomseisen.

-ICT met name de inzet van ELO; o.a. ondersteuning van de gezamenlijke opleidingen en onderzoek naar haalbaarheid gezamenlijke ELO

2)Een 3TU Graduate School met een bestuur bestaande uit de portefeuillehouders onderwijs van de drie TU’s.

3)Het leveren van een kwaliteitsimpuls lerarenopleiding op het terrein van Bètatechniek


5.3.3 Hoe verder?

Op 3TU terrein is al veel ingang gezet, maar er moet ook nog het een en ander gebeuren. De uitdaging voor de komende jaren ligt vooral op het terrein van het voeren van 6 gezamenlijke masteropleidingen. (Sustainable Energy en Technology, Embedded systems, Systems & Control, Construction Management & Engineering, Science Education & Communication/ lerarenopleiding en Nanoscience & Technology) Daarnaast zal de afstemming van praktische zaken nog veel tijd opeisen.


Daarnaast zal de komende jaren nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de zogenaamde Oost-flank, de samenwerking met Noord-Oost Nederland. Het gaat daarbij om de universiteiten van Nijmegen (Radboud Universiteit), Groningen (RUG) en Wageningen (WUR). Bij de Colleges van Bestuur van de instellingen bestaat de wens om vanuit strategische overwegingen de verbindingen tussen de instellingen te versterken.


5.4 Internationale samenwerking


5.4.1 De noodzaak

Internationalisering is een breed beleidsterrein. Het beleid is niet gericht op het behalen van maar één doelstelling maar is vaak juist ondersteunend of zelf een middel. Zo is internationalisering een belangrijk middel dat kan bijdragen aan de groei-ambitie van de universiteit. Immers met alleen de nationale instroom is het lastig om de target uit de bestuurlijke agenda (10.000 studenten) te behalen. Rondom het internationaliseringsbeleid komt, ongeveer tegelijkertijd met deze onderwijsnota, een internationaliseringsnota uit. Voor meer gedetailleerde informatie over de doelstellingen en de inzet van middelen verwijzen we naar de nota “Internationaliseringsbeleid; Kwaliteit, Diversiteit en Groei”.

Omdat een aantal onderdelen van het internationaliseringsbeleid direct ondersteunend zijn aan of invloed hebben op het onderwijsbeleid en vice versa, zullen we in deze paragraaf kort stil staan bij de belangrijkste onderdelen, met name de internationale samenwerking.


5.4.2 Wat doen we nu al?

Een van de belangrijkste internationale invloeden van de afgelopen jaren op de universiteit is de invoering van het Bachelor-Master onderwijs. Door de invoering van de Angelsaksische structuur is het onderwijs herkenbaarder en overzichtelijker geworden voor studenten en docenten uit het buitenland. Bachelor-Master heeft de internationale samenwerking duidelijker vormgegeven. Zo worden sinds enige tijd masteropleidingen in het Engels aangeboden. Momenteel wordt er in de praktijk vaak alleen Engels gesproken indien er Engelstalige studenten aanwezig zijn. Maar daar moet verandering in komen (zie ook paragraaf 4.1.3).


Daarnaast zijn er een aantal joint degree-programma’s, waaronder de gezamenlijke opleiding European Studies. Deze wordt uitgevoerd in samenwerking met de universiteit van Münster. Andere partners in joint degree programma’s zijn Dortmund (Industrial Design and Manufacturing) en Aalborg (Innovation and Entrepreneurship, in voorbereiding). Verder participeert de UT in een netwerk van ondernemende universiteiten; de ECIU. In dat netwerk wordt aandacht besteed aan de uitwisseling van studenten, docenten tussen zusteropleidingen. Daarnaast zijn er een aantal partners in Azië waarmee wordt samengewerkt op het gebied van het offshore onderwijs.


Erkenning van studiepunten

Bij in- en uitgaande mobiliteit moet bij de keuze van partneruniversiteiten gelet moet worden op kwaliteit en aansluiting bij de opleidingen van de UT. De opleidingen van de UT zullen ook in de uitwisseling met erkende partners flexibeler moeten omgaan met vakeindtermen en exameneisen. Momenteel geldt in de praktijk voor bijvoorbeeld de uitgaande studentmobiliteit reeds dat elders behaalde studiepunten door de UT normaliter erkend worden.


5.4.3 Hoe verder?

Internationale profilering opleidingen

De UT doet momenteel niet mee aan Erasmus Mundus. Het College is van mening dat er de komende jaren naar moet worden gestreefd om 1 of meerdere opleidingen toe te laten treden tot dit Europese onderwijs programma. Hierbij kan wellicht ook gebruik gemaakt worden van een gezamenlijke aanvraag in ECIU verband. De voordelen van het Erasmus Mundus label zijn enerzijds het profileringseffect in het buitenland en anderzijds is aan Erasmus Mundus subsidie gekoppeld voor beurzen voor buitenlandse studenten.


Offshore onderwijs: UT heeft nog nauwelijks ervaring met offshore onderwijs, eerst dient een ver­kenning gedaan te worden over wenselijkheid en haalbaarheid van offshore onderwijs en zouden UT-interne criteria ontwikkeld moeten worden voor opleidingen die zich hiervoor lenen - al dan niet in samenwerking met een buiten­landse partner­instelling.



Beurzenprogramma buitenlandse studenten

Randvoorwaarde voor een kwalitatief goede, voldoende substantiële instroom is een aantrekkelijk beurzenbeleid. Via een extra opslag op onderzoeksprojecten zou een deel van de derde geldstroommiddelen verdiend kunnen worden die nodig zijn voor een beurzenprogramma. Andere mogelijkheden die onlangs door OC&W zijn geboden of eerdaags wellicht mogelijk worden gemaakt, staan al genoemd in paragraaf 4.2.1. Ook in de Internationaliseringsnota “Kwaliteit, Diversiteit en Groei” wordt hier aandacht aan besteed.





6. Prioriteitstelling voornemens


In de voorafgaande vier hoofdstukken van deze nota staat een groot aantal voornemens, pilots en andere acties beschreven. Het mag duidelijk zijn dat niet al deze voornemens met dezelfde prioriteit kunnen worden aangepakt. Daarom sommen wij hieronder in trefwoorden nogmaals alle voornemens in de volgorde van de tekst op. Het getal achter elk voornemen verwijst naar de pagina waarop het voornemen staat beschreven. De voornemens die de hoogste prioriteit verdienen staan vet gedrukt.


Flexibel onderwijsaanbod:

Verbreed, “vrij” programma aanbieden binnen elke opleiding (8)

Behoefte onderzoek doen naar “echte” brede bachelor opleidingen (8)

Rode draad zichtbaar maken: inleidend vak per opleiding, inleidend college per vak (8)

Implementatie Honours Programma (8)

Standaardisering verkenningen naar nieuwe masteropleidingen (8)

Flexibele master formats met partneruniversiteiten (8)

Implementatie Skills Certificate (9)

Implementatie SAKAI, afstemming in 3 TU verband (10)

Twee instroommomenten per master (11)

Vakken twee keer per jaar aanbieden, waarvan éénmaal via zelfstudie (11)

Digitale versie aanbieden van deficiëntietrajecten en pre-master trajecten (11)

Wederzijdse erkenning van modules, gevolgd bij buitenlandse universiteiten (11)

Blended learning, zelfstudiecomponenten in veel meer vakken dan nu (12)

Inzet ICT bij toetsing (12)

Maximaal drie toetsingen per vak (12)

Portfolio per student invoeren (12)


Kwaliteitzorg:

Pilot instellingskwaliteitszorgsysteem (13)

Mentoraat en studiebegeleiding kwantitatief op peil brengen en kwalitatief verbeteren en verbetering opzet studentenvolgsysteem met inzet ICT (16)

Echte studierendement incentives in intern verdeelmodel inbouwen (16)

Opstellen criteria voor onderwijs-UHD (17)

Verkenning Bindend Doceeradvies dan wel peer review onder docenten (17)

Verplichte toets Engelstalige vaardigheid voor alle docenten (17)


Onderwijsorganisatie:

Werkelijk internationaal toegankelijk maken van onze opleidingen (18)

Competentiegericht onderwijs: aansluiten bij het TUNING project en Meijers criteria (19)

Weinig gevolgde vakken eens in de twee jaar aanbieden (22)

Vermindering van het aantal vakken met 30%, opheffen aanbodbepaalde vakken (22)

Omvang van kleinere vakken vergroten i.v.m. studierendement (22)

Eén gezamenlijk back office voor onderwijsondersteuning (23)

Overname van deeltaken docent door snel studerende student assistenten (23)

Opheffen tracks binnen opleidingen die andere opleidingen oneigenlijk concurreren (23)

Opheffen van niet rendabele (vooral bachelor) opleidingen (23)

Verkenning naar Undergraduate college(s) (University College) en Graduate School(s) (23)


Universiteit Twente en haar omgeving:

Versterking aansluitingstrajecten VO – WO (25)

Versterking alumnibeleid (26)

Versterking samenwerking met bedrijfsleven en HBO via de opzet van “werkplaatsen” (26)

Versterking Life Long Learning (26)

Versterking assessment bij schakelprogramma’s met het HBO, incl. communicatie (27)

Afstemming opleidingenaanbod met SAXION (27)

Uitbouw van het aanbod van 3 TU masters (28)

Versterking van de samenwerking met RUG, KUN en WUR (28)

Actief beleid richting ERASMUS MUNDUS (29)

Verkenning naar haalbaarheid van offshore onderwijs (29)