14. UR brief Begrotingsrichtlijnen en Verdeelmodel

logo Universiteitsraad

universiteitsraad

Griffie

Spiegel – kamer 500



Aan het College van Bestuur,




Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 05-176

Fax


Datum

23 juni 2005

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

Betreft: Ontwerp - Begrotingsrichtlijnen 2006 en wijzigingen Financieel Verdeelmodel



Geacht College,



De Universiteitsraad heeft van u de nota Ontwerp - Begrotingsrichtlijnen 2006 ontvangen. De commissie F&V is mondeling geïnformeerd over de stand van zaken rond de wijzigingen van het financieel verdeelmodel. Het enige dat nu aan de Universiteitsraad wordt voorgelegd betreft de invoering van een nieuwe categorie ‘zwaar technisch’ in het compartiment premiëring onderzoek en de maximalisering van het aantal premieplaatsen (beschreven in de notitie Premiëring Onderzoeksplaatsen). Het college heeft over deze punten met het UMT overeenstemming bereikt. Er wordt echter nog gewacht op een advies over de procedure voor de toedeling van premieplaatsen aan leerstoelen (de trekkingsrechten). Op een ander onderdeel, de verdeling van de infrastructurele opslag bij het onderwijs op basis van gerealiseerde SSP’s wordt nog gestudeerd, terwijl er voorlopig geen zekerheid is over de haalbaarheid van het naar voren halen van de promotiepremies. De Universiteitsraad constateert ook dat haar wens om een systematiek te ontwikkelen waardoor (met name) derdegeldstroom­onderzoek bijdraagt aan de overheadkosten niet gehonoreerd is. Tot slot vraagt de raad het college ook uitsluitsel te geven over de termijn en wijze waarop extra middelen voor de zwaar technische compartiment worden ingezet.


Omdat de raad de notitie Premiëring Onderzoeksplaatsen pas op de dag van de interne vergadering heeft ontvangen, is er geen gelegenheid geweest om in commissieverband hierover van gedachten te wisselen. Een eerste reactie met vragen en opmerkingen over dit stuk treft u in de bijlage aan. Het eveneens toegezegde calculatiemodel waarmee de prijzen per premie zijn bepaald, heeft de Universiteitsraad nog niet ontvangen.


De belangrijkste conclusies uit de interne discussie van de Universiteitsraad over modelwijziging en begrotingsrichtlijnen kunnen als volgt worden samengevat:

1.De Universiteitsraad onderschrijft de noodzaak van aanpassing van het financieel verdeelmodel, in het bijzonder bij de onderzoekspremiëring, maar ook de SSP-evenredige verdeling van de compartimenten infrastructuur onderwijs en decentrale stimulering onderwijs.

2.De Universiteitsraad geeft er de voorkeur aan dat alle wijzigingen van het verdeelmodel zo spoedig mogelijk in één collegebesluit aan de raad ter instemming worden voorgelegd, zodat deze in de begrotingsrichtlijnen en het begrotingsbod kunnen worden geïmplementeerd.

3.Het bovenstaande geldt niet (direct) voor de toerekening van de overhead aan alle activiteiten. Hierover heeft de UR als geheel het volgende standpunt vastgesteld: “De universitaire overhead drukt onevenredig zwaar op het onderwijscompartiment van de UT-

4.begroting. De evenredige toerekening van de overhead aan alle activiteiten is op termijn zowel bedrijfsmatig als strategisch noodzakelijk.”

5.Om tot een finaal oordeel te komen over de wijziging van het premiecompartiment onderzoek is nader inzicht nodig in de complexe uitvoeringsaspecten van dit voorstel. (a) De bekostiging van de tijdelijke overschrijding van het compartiment. (b) De hoogte van de premies (zijn deze wel op redelijke gronden vastgesteld?) Schriftelijke informatie over het calculatiemodel is wel toegezegd, maar niet ontvangen. (c) Het zo snel mogelijk inzetten van stimuleringsmiddelen om het tekort aan premieruimte te verzachten. (d) De duur van de overschrijding van het premiecompartiment. (e) De decentrale besluitvormingsprocedure ten aanzien van de toedeling van premieplaatsen aan leerstoelen (de trekkingsrechten), c.q. het opheffen van leerstoelen. (f) De rol van de decentrale medezeggenschap daarbij; en (g) duidelijkheid over de nadere besluitvorming over de vervroegde en gefaseerde uitkering van promotiepremies aan leerstoelen.

Gezien de complexiteit en gewenste voortgang van de besluitvorming stelt de Universiteitsraad voor om reeds voor het overleg de mogelijkheden van overeenstemming af te tasten. De bereidheid van Universiteitsraad om op korte termijn een haalbaar besluit te nemen over de verschillende wijzigingen van het verdeelmodel wordt tot uitdrukking gebracht in het volgende




Concept-besluit Wijziging verdeelmodel

De Universiteitsraad,

Gezien

De notitie premiëring onderzoekplaatsen (FEZ/368.890; FEZ/BEX/05-026, UR05-165)

Het calculatiemodel ter bepaling van de premiehoogte voor extern gefinancierde onderzoekplaatsen.

De nadere invulling van de uitvoeringsaspecten van de premiecompartimentering.

Gehoord

De bespreking van de wijzigingen van het verdeelmodel in het overleg van 28 juni 2005.

De toezegging van het college dat de infrastructuur onderwijs en DSow SSP-evenredig worden verdeeld met ingang van het begrotingsjaar 2006.

De toezegging van het college dat in het studiejaar 2005-2006 een onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden en wenselijkheden van de toerekening van overhead van de onderwijs- en onderzoekactiviteiten in de verschillende geldstromen.

De toezegging(en) van het college inzake de uitvoeringsaspecten van de wijziging van het premiecompartiment dat…….

Overwegende

Dat het uitgangspunt van premiestabiliteit een wijziging van het premiecompartiment noodzakelijk maakt.

Dat de gedachte dat toegeleverd onderwijs binnen de infrastructuur van de afnemende opleiding wordt uitgevoerd en dat de decentrale stimulering van het onderwijs binnen de opleidingen wordt uitgevoerd, in de praktijk niet gerealiseerd is.

dat het wenselijk is dat wijzigingen van het verdeelmodel, begrotingsrichtlijnen en begrotingsbod in deze volgorde vastgesteld dienen te worden.

……..

Besluit in te stemmen met de wijzigingen in het financieel verdeelmodel als omschreven in de notitie premiëring onderzoekplaatsen




Met vriendelijke groet,

namens de Universiteitsraad,




dr. G.J.I. Schrama

voorzitter


Bijlage: enige opmerkingen en vragen bij de Notitie Premiëring Onderzoekplaatsen en het daarmee samenhangende calculatiemodel leerstoelen.


1.De constante geïndexeerde prijs per onderzoeksplaats is een wel erg letterlijke invulling van het uitgangspunt van prijsstabiliteit en in een realistisch en evenwichtig begrotingsbeleid niet houdbaar. Een dergelijke prijsstabiliteit is immers voor onderwijsprestaties even wenselijk. Gezien de onzekerheden rond het beschikbare totaalbudget en het uit de pas lopen van prestaties en rijksbekostiging zijn absolute prijsgaranties niet wenselijk. Er is geen objectieve of strategische reden om voor onderzoekspremies hiervoor een uitzondering te maken.

2.De centrale afdekking van tekort aan premiebudget kan globaal op 2 manieren, die allebei nadelen kennen: de eerste mogelijkheid is het verhalen van het extra budget op de reserves van de UT en de tweede mogelijkheid betreft het onttrekken van het benodigde bedrag aan het verdeelmodel: het eerste (“pot verteren”) is onwenselijk omdat reserves ingezet moeten worden voor investeringen in het vastgoed en de tweede is ongewenst omdat dit ten koste zou gaan van andere even waardevolle primaire taken.
-Waarvoor kiest het college?
-Heeft het college berekend om welke bedragen het gaat in het komend jaar en afgesproken binnen welke termijn deze budgetoverschrijding wordt afgebouwd?
-Heeft het college met het UMT overlegd over de inzet van stimuleringsmiddelen (of de reserves van onderzoekinstituten) ter aanvulling van het premiebudget? Op welke termijn kan dit voldoende soelaas bieden?

3.Uit de tabellen 4 en 6 van bijlage 1 blijkt dat de compensatie HVL van CTW groter is dan die van EWI maar dat het aantal zware onderzoekplaatsen bij EWI een veelvoud is van die van CTW. Dit leidt in tabel 8 voor CTW tot een uitbreiding van het contingent premieplaatsen en voor EWI tot een inkrimping.
Wat is de achtergrond van deze uitkomst en is deze wenselijk in termen van een effectieve besteding van onderzoekmiddelen?

4.Bijlage, tabel 1: bij de berekening van de premieprijzen zijn allerlei baten en lasten van de leerstoel als “vast” of “gemiddeld” vastgesteld, waarna de prijs van de onderzoekpremie is bepaald zodat bij een gegeven streefaantal van onderzoekplaatsen de begroting in evenwicht is.
-Waarom is gekozen voor een “standaardleerstoel” met relatief veel masteronderwijs?
-Is deze berekeningswijze robuust voor leerstoelen met verschillende takenpakketten op het gebied van onderwijs en onderzoek?
-Is op soortgelijke wijze de levensvatbaarheid van leerstoelen en de daarvoor wenselijke SSP-prijs berekend voor leerstoelen met, bijvoorbeeld, een omvangrijke bacheloronderwijstaak.