3. Verslag overleg 2005-04-05


Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 05-120

Fax


Datum

12 mei 2005

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl


Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 5 april 2005


Aanwezig:

Leden UR:

Becht, Bijleveld (vz), Bosschaart, Bouwman, Brinkman, Brugge, Van Doorn, Girisch, Houweling, IJzermans, Van der Mark, Meijer, Pol, Poorthuis, Waals, Zuurbier

College van Bestuur:

Te Beest, Zijm

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)

Afwezig:

Schrama, Wormeester (allen m.k.)



1.Opening en vaststelling agenda

De voorzitter opent om 13.40 uur de vergadering.


De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld, met dien verstande dat bij punt 5 Te Beest woordvoerder namens het CvB is en bij agendapunt 6 Zijm.

Op voorstel van Zijm wordt afgesproken in het vervolg de namen van de portefeuillehouders niet meer specifiek te vermelden op de agenda.


2.Mededelingen

Het CvB deelt mee:

Extra financiële middelen: Als gevolg van het “Paasakkoord” is door het kabinet besloten uit de extra opbrengsten uit aardgasbaten een bedrag van 1 miljard ter beschikking te stellen voor de kenniseconomie. Dit betekent dat de universiteiten structureel M€ 100 extra per jaar krijgen ter compensatie van de kosten als gevolg van de groei van studentenaantallen; daarvan ontvangt de UT waarschijnlijk ca. 5%. Eenmalig wordt tussen M€ 35 en M€ 50 voor de 3TU gereserveerd teneinde een begin te kunnen maken met punten uit het Sectorplan die door gebrek aan financiële middelen niet opgepakt konden worden.

Overleg 3TU: De bestuurlijke agenda’s voor 2005-2006 zijn vastgesteld. De medezeggenschapsraden zullen hierover nader geïnformeerd worden. Onder meer is besloten tot versnelling op het gebied van het Institute of Science and Technology.

Voorzitterschap CvB: Inmiddels is de UR op de hoogte gesteld van de stand van zaken in een gesprek met RvT-lid Sorgdrager.

Contingentering premies in het kader van het verdeelmodel: Het UMT gaat zich hierover buigen. Het is de bedoeling vóór de zomervakantie tot afronding te komen. Ook de kanteling wordt hierbij betrokken, en dan met name het onderdeel trekkingsrechten (naar het oordeel van het CvB dient de beslissing over het toekennen van trekkingsrechten te liggen bij de WD, omdat het immers gaat om onderzoeksmiddelen). Het CvB wil hier graag binnenkort een commissievergadering aan wijden. Desgevraagd legt Te Beest uit dat in het kader van het tekort aan premiemiddelen ook gekeken wordt naar de mogelijkheden van additionele middelen, maar dat daarbij verlaging van de O&O-componenten niet aan de orde is – alleen rijksmiddelen of waar mogelijk interne bezuiniging komen dan in aanmerking. Zijm voegt daaraan toe dat de O&O-componenten worden gezien als onderzoeksgeld; dus ook besteding vanuit de O&O-component voor leerstoelen die in een instituut participeren is pas mogelijk na overeenstemming over de besteding met de WD.


3.Verslag van de overlegvergadering van 22 februari 2005 (UR 05-075)

Pag. 1 r31: Het eerste woordje “is” dient te vervallen.

Met inachtneming hiervan wordt het verslag vastgesteld.


Naar aanleiding van het verslag:

Pag. 2 pt.5 – Rookbeleid: Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van rookruimten. Wat het schrappen van “bij voorkeur” in de zin “bij voorkeur niet bij de ingang” betreft: dit was in eerste instantie vergeten, maar is inmiddels alsnog gebeurd.

Pag. 5 pt.11a – Salarisverschillen aio’s en oio’s, en pt.11b – Devaluatie pc-tegoedbon promovendi: De schriftelijke reactie van het CvB is binnen.

IJzermans benadrukt dat – in tegenstelling tot wat het CvB schrijft – het compensatievoorstel niet van de oio’s is gekomen; zij hebben slechts een verdeelsleutel gegeven en het budget is door de UT vastgesteld. Ook is het niet zo dat de oio’s tevreden zijn – zij willen immers volledige compensatie, zoals vastgelegd in het CvB-besluit van 14.12.2000. IJzermans zou graag zien dat het CvB gedane beloftes nakomt. Dat geldt ook voor de situatie rond de promovendi: de bon vermeldt duidelijk “tegoedbon” en er staat nergens dat het om een pc-privéregeling gaat.

Reactie van het CvB: De oio’s zullen zelf wel laten weten of ze al dan niet tevreden zijn. Wat afspraken uit 2000 betreft: de vraag is hoe lang dat soort afspraken gehandhaafd moeten worden, gezien het feit dat CAO’s soms niet worden aangehouden en toch de rekening bij de universiteiten wordt neergelegd.

Pag. 6 pt.11g – Vestiging Friesland: Het CvB heeft de betrokken medewerkers een brief gestuurd. Hierin is aangegeven dat een reorganisatie niet wordt uitgesloten en dat het belangrijk is dat er meer duidelijkheid komt. Ook is uitdrukkelijk gesteld dat een ontslagdreiging op dit moment niet aan de orde is.

Pag. 7 1e alinea – VIST: Rechtstreekse toegang is mogelijk, aldus Zijm, maar het is de vraag of dat de problemen oplost. De docenten zullen dan immers wel tijdig de informatie moeten aanleveren. Dit zal nog verder besproken moeten worden.

Pag. 7 pt.11j – Ruim baan voor talent: Te Beest vertelt dat het departement de voorwaarden nog eens heeft geëxpliciteerd, en dat de drie CvB's beroep hebben aangetekend tegen de beslissing.


4.Concept Instellingsplan, versie maart 2005 (UR 04-414, UR 05-068, UR 05-077)

De voorzitter deelt mee dat de UR aan dit onderwerp nog geen interne vergadering heeft gewijd en dat dus vandaag alleen van bespreking en nog niet van instemming sprake kan zijn.


Eerste globale reactie van de fracties:

UReka is het voor het overgrote deel eens met het plan. Het bindend studieadvies blijft echter een struikelblok, waarvoor UReka wellicht een oplossing kan bieden.

DD is redelijk tevreden over het Instellingsplan, maar voelt een lichte onvrede over het studieadvies en wacht graag het voorstel van UReka af.

CC noemt als kritiekpunten: het bindend studieadvies, het post-initiële onderwijs en de positie van TSM daarbij, het verdeelmodel.


Bindend studieadvies (bsa)

Dat het bsa naar het oordeel van het CvB geen doel op zich maar een middel is en dat er richtlijnen komen voor een uniforme omgang met het bsa stelt UReka enigszins gerust, maar liever zou de fractie zien dat de richtlijnen bindend zijn voor alle opleidingen en dat daarin ook helderheid wordt verschaft over bepaalde randvoorwaarden. Zijm zegt hier niet op te willen ingaan; het gaat hier immers niet om een operationeel plan.

CC vindt dat het invoeren van een bsa aan voorwaarden gebonden moet zijn; dat die voorwaarden globaal omschreven worden in het IP is goed, maar als daadwerkelijk wordt overgegaan tot invoering moeten de criteria daarvoor vervat worden in een richtlijn voor de opleidingen – op dat moment dient ook daadwerkelijk het uitoefenen van de medezeggenschapsbevoegdheid aan de orde te komen. Zijm is het ermee eens dat er op het moment van operationalisering geen misverstanden meer tussen partijen mogen zijn en dat op het moment van definitieve invoering van het bsa gecheckt moet worden of invulling is gegeven aan de globaal omschreven voorwaarden.

UReka benadrukt nogmaals dat de richtlijnen bindend dienen te zijn. Meijer merkt op dat de wet bepaalt dat het college de eenheden aan richtlijnen kan houden, hetgeen door Zijm wordt beaamd.

CC doet een tekstvoorstel voor het concept-instemmingsbesluit.

UReka doet de suggestie een UR-lid te betrekken bij de formulering van de richtlijnen.

UReka stelt voor de tekst “Tevens is het bindend studieadvies ingevoerd” in het kader op pag. 12 van het concept-plan te nuanceren overeenkomstig de tekst in het plan zelf. Zijm ervaart dit als een motie van wantrouwen en is niet tot aanpassing bereid – het staat immers al in de tekst erboven, en dus wordt dat nagekomen.


Post-initieel onderwijs / TSM

De tekst is weliswaar in positieve zin aangepast, maar is naar het oordeel van CC nog te vaag als het gaat om het waarborgen van zaken die momenteel niet goed lopen. Daarbij wordt gedoeld op het feit dat door het gebrek aan vertrouwen in TSM op dit moment in onvoldoende mate het principe wordt gerealiseerd van toelevering van het grootste deel van het post-initieel onderwijs door de UT aan TSM. Daardoor bestaat bij CC de vrees dat herhaling van de financiële problemen niet uitgesloten is.

Als de organisatorische inbedding van TSM beter gewaarborgd wordt zal het vertrouwen toenemen en zal er efficiënter georganiseerd kunnen worden.

Verder merkt CC op verbaasd te zijn over de gratificatieregeling voor docenten die bijdragen aan het TSM-onderwijs – zij doen immers hetzelfde werk als andere docenten?

CC doet een tekstvoorstel voor het concept-instemmingsbesluit.

Het CvB is het in essentie eens met het bovenstaande. Het huidige pakket TSM is een probleem in die zin dat niet alle faculteiten kwalitatief in staat zijn het aanbod te verzorgen. Het college vindt dat ook het formatiebeleid in toeleverende faculteiten erop mag worden gericht dat executive MBA’s worden opgeleid. Het CvB is het ermee eens dat er wat TSM betreft inhoudelijke en organisatorische veranderingen nodig zijn; aan mevr. Van der Wende is dan ook gevraagd in mei/juni advies uit te brengen over de wijze waarop de UT haar post-initieel onderwijs zou moeten organiseren en wat de rol van TSM daarin is. Dat advies zal t.z.t. ook met de UR besproken worden.


Verdeelmodel

Met het college is al gesproken over de wenselijkheid van het opnemen van de premiëring van het onderzoek. Maar er zijn meer aspecten die aandacht behoeven in het verdeelmodel, aldus CC, zoals de premiëring van de 3e geldstroom, de verdeling van de component decentrale stimulering onderzoek, de bekostiging van het toegeleverd onderwijs etc. CC zou graag willen dat de belangrijkste uitgangspunten voor het verdeelmodel en zeker de aan te brengen wijzigingen hun weerslag krijgen in het Instellingsplan. Op dit moment is dat niet helder genoeg, terwijl de impact van het verdeelmodel voor het primaire proces enorm groot is. Zijm kan zich erin vinden het totaal van de verschillende financieringsstromen zoals de UT die kent te noemen.

CC is van mening dat de UR instemmingsrecht op de uitgangspunten van het verdeelmodel dient te hebben en doet een tekstvoorstel voor het concept-instemmingsbesluit. Te Beest wijst erop dat al eerder is afgesproken dat majeure wijzigingen van het verdeelmodel ter instemming aan de UR zullen worden voorgelegd, en het nu door CC gedane voorstel betreft zo’n majeure wijziging. Hij acht het tekstvoorstel van CC dan ook – hoewel hij er geen bezwaar tegen heeft – niet noodzakelijk. Stel, aldus Te Beest, dat over de uitgangspuntpunten gesproken wordt en CvB en UR het niet eens worden, dan wordt teruggevallen op het bestaande model.

Voor zowel CvB als UR is duidelijk dat het gaat om een gezamenlijk belang, en beiden constateren dan ook dat zij er wel uit zullen komen.

Wat de tijdsbepaling betreft, namelijk het voorleggen van de uitgangspunten aan de UR vóór het uitbrengen van de begrotingsrichtlijnen 2006, zegt Te Beest toe daar in ieder geval naar te zullen streven.


Vervolgens wordt besloten tot een korte schorsing, teneinde het CvB in de gelegenheid te stellen zich te beraden over de tekstvoorstellen van CC voor het concept-instemmingsbesluit.


Na de heropening wordt besloten tot enkele kleine tekstaanpassingen.

De UReka–fractie is licht verdeeld t.a.v. het bindend studieadvies. Van wantrouwen is geen sprake, het gaat om een principieel standpunt van enkele fractieleden. Naar verwachting zal men wel op één lijn komen. Daarbij zou men graag zien dat het CvB de intentie uitspreekt een raadslid te betrekken bij de formulering van de richtlijnen.


De UR zal een concept-instemmingsbesluit formuleren en aan het college toezenden.


Naar aanleiding van het voorgaande merkt Meijer nog op dat CC van oordeel is dat het Instellingsplan richtinggevend moet zijn, zeker in financieel moeilijke tijden. Aan de hand van het IP moet vastgesteld kunnen worden waar bezuinigingen moeten gaan plaatsvinden en welke systematiek daarbij gehanteerd moet worden. Minpuntje van het vaststellen van het IP op dit moment is dat het geen echte richtlijn is voor het voeren van het beleid van de komende jaren. Zijm is het daar niet helemaal mee eens. Het IP geeft inderdaad niet precies aan waar bezuinigingen moeten plaatsvinden, maar dat hoort er ook niet in thuis omdat dat onderwerp is van de discussie die gevoerd moet worden. En wat de systematiek betreft: er is een aantal speerpunten gekozen waaraan onverkort vastgehouden zal worden, en verder gelden er randvoorwaarden zoals de voortgang in het 3TU-overleg; de kaders waarbinnen de discussie wordt gevoerd zijn dan ook wel degelijk aangegeven.


5.Regeling melding onregelmatigheden UT (UR 05-063, UR 05-071)

Antwoorden van het CvB op de vragen in UR 05-071:

Vr. 1: Het gaat om de eenheid waar de onregelmatigheid is begaan. En het is inderdaad beter de melding te laten doen bij de beheerder van de eenheid waar de onregelmatigheid wordt vermoed of geconstateerd.

Vr. 2: Een ieder kan altijd naar een vertrouwenspersoon gaan. Afgesproken wordt in de toelichting bij de regeling op te nemen dat de vertrouwenspersoon een rol kan hebben als ondersteuner van iemand die overweegt een melding te doen.

Vr. 3: Bedoeld wordt “voor zover hij of zij … geen persoonlijk gewin heeft bij de onregelmatigheid”. De zinsnede “of de melding ervan” zal dan ook geschrapt worden.


De UR stemt unaniem in met de Regeling melding onregelmatigheden Universiteit Twente.


6.Inschrijvingsregeling UT 2005-29006 (UR 05-059, UR 05-080)

Antwoorden van het CvB op de vragen in UR 05-080:

Vr. 1: TUD hanteert voor de niet-EER-bachelorstudenten een tarief van € 2.007 en TUE hanteert het wettelijke tarief. De 3TU’s willen streven naar een uniform tarief voor niet-EER-bachelorstudenten en dat zal een hoog tarief zijn. Dus analoog aan de situatie zoals die nu voor de masterstudenten al geldt. Zijm merkt op dat het hier om relatief weinig studenten gaat, waarop Pol erop wijst dat de niet-EER pré-masterstudenten ook een hoog tarief betalen (zij betalen het mastertarief, maar krijgen geen bachelordiploma en stromen door naar de masteropleiding). Zijm weet niet hoe daar in de andere TU’s mee om wordt gegaan; in ieder geval zal dat wel moeten worden afgestemd in het 3TU-overleg inzake de Graduate School.

Vr. 2: De algemene regeling voor niet-EER-studenten houdt in dat zij niet meetellen in de rijksbijdrage voor universiteiten en hogescholen. Het bedrag dat daarmee vrijkomt moet dus beschikbaar blijven voor het hoger onderwijs, maar kan selectief worden ingezet. Bedoeling is in principe dat geld te gebruiken voor een beursprogramma voor niet-EER-studenten. Hoe de allocatie-systematiek precies wordt uitgewerkt is nog niet duidelijk. Volgens Meijer worden daardoor studenten afgeschrikt met hogere tarieven, maar kan hen geen beurs ter compensatie worden aangeboden. Zijm is het daar goed beschouwd wel mee eens en is daar niet gelukkig mee – de ministers moeten zich realiseren dat zij hun verantwoordelijkheid hebben t.o.v. de instellingen die onder hun supervisie vallen, en daar wordt dan ook voortdurend op gewezen.

Vr. 3: Artikel 3.c.2 is eigenlijk bedoeld voor studenten uit de initiële opleidingen. Als voorbeeld worden genoemd doctoraal studenten die volgens het nieuwe model willen afstuderen; in veel gevallen zal blijken dat zij redelijkerwijs hebben voldaan aan de eisen van een bachelordiploma, maar dat diploma was er nog niet. Voor die groep studenten is dit bedoeld. Omdat de examencommissie er wel altijd tussen zit wordt een en ander volgens Zijm redelijk afgedekt.


Gehoord de toezegging van het college dat bij de VSNU regelmatig op de problematiek wordt gewezen en dat gestreefd wordt naar afstemming in 3TU-verband adviseert de UR positief ten aanzien van het voorgenomen CvB-besluit van 14 maart 2005 inzake de Inschrijvingsregeling UT 2005-2006.


7.Schriftelijke rondvraagpunten (UR 04-395)

Op de rondvraagpunten zoals verwoord in UR 05-072 wordt als volgt ingegaan door het CvB:


7a. Technische Geneeskunde

De samenwerking met het Radboud verloopt erg goed. Een aantal docenten van het UMC geeft hier onderwijs en studenten volgen practica aldaar. Er wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid van meer dubbelbenoemingen. Verder wordt gesproken over het uitbreiden van de samenwerking op meerdere gebieden, waarbij ook wordt gestreefd naar een bredere samenwerkingsovereenkomst. Met andere woorden: de relatie tussen de Radboud-universiteit en de UT ontwikkelt zich versneld in gunstige zin.

Met veel ziekenhuizen zijn er gesprekken over bachelor-stages.Tevens is er recentelijk bestuurlijk overleg geweest met de RUG, die ook graag wil meewerken aan de verdere ontwikkeling van Technische Geneeskunde (het MST is een opleidingsziekenhuis voor het UMC Groningen); met de RUG zal dan ook op een breder terrein worden gestreefd naar meer vormen van samenwerking.

Met Münster lopen wel contacten, maar destijds is vastgesteld dat er onvoldoende capaciteit beschikbaar was, gezien ook de veelheid aan ziekenhuizen die mee willen doen.


Vanuit de UR wordt geïnformeerd naar de stand van zaken in de discussie rond de bevoegdheden van TG-afgestudeerden; en eigenlijk zou de UR graag wat meer geïnformeerd worden over de opleiding TG in het algemeen (Hoe hangt de vlag er nu bij? Waar staan we nu?). Het CvB antwoordt dat momenteel de bevoegdhedenregels in de Wet BIG bestudeerd worden; verder is er niets op tegen om bijvoorbeeld de opleidingsdirecteur te vragen in de commissie te vertellen hoe het ervoor staat.


7b. E-mailvoorziening studenten

Er is een enquête geweest om te onderzoeken waaraan studenten behoefte hebben. Het probleem is dat de e-mailvoorzieningen worden bekostigd uit de UT-nettarieven en dat ze moeilijk te expliciteren zijn; de beheerders zijn het er niet over eens, en die situatie duurt inmiddels al erg lang. Het ITBE zal nu op korte termijn voorzieningen treffen die de huidige e-mailperformance verbeteren, en over twee maanden hoopt men conclusies uit de in gang zijnde discussies te trekken.


7c. Onderwijsjaarcirkel

Het CvB is voornemens de onderwijsjaarcirkel zoals vastgesteld te handhaven voor 2005-2006. Het CvB heeft als standpunt dat slechts om zeer zwaarwegende redenen hiervan afgeweken kan worden. Nagegaan zal worden waarom twee faculteiten zich er niet aan houden. Overigens is het niet mogelijk in dat kader nog iets te doen aan de huidige jaarcirkel 2004-2005.


7d. Ondertekening brief aan staatssecretaris Rutte

Vier CvB’s hebben mede-ondertekend, maar het UT-college heeft dat niet verstandig geacht. Het college is het volstrekt eens met het schrijven van de brief. Ook de VSNU heeft fors stelling genomen tegen de plannen van de staatssecretaris. Het CvB vindt dat mede-ondertekening van de brief de positie zou verzwakken en dat de verschillende signalen uit de diverse gremia van de universiteiten elkaar juist versterken.

De UR meldt dat de brief nog deze week verstuurd zal worden.


7e. Onderhoud Teletop-systeem

Het onderhoud wordt in principe altijd in overleg met de contactpersonen in de faculteiten ingepland. Zo ook deze keer. Dus kennelijk was het aanvaardbaar. De suggestie om het onderhoud in de onderwijsvrije periode te plegen levert niet veel op, want ook dan is toegang tot het Teletop-systeem vereist.

De voorzitter legt uit dat met “onderwijsvrije periode” de zomervakantie bedoeld wordt.

Meijer merkt nog op dat het overleg waarschijnlijk gebeurt met de technische mensen binnen de faculteiten, die mogelijk wat minder kijk hebben op de gevolgen voor het onderwijs.

De voorzitter constateert dat het punt duidelijk is, namelijk dat er sprake is van nadelige gevolgen voor het onderwijs.


7f. Hinder FM-zender Hogenkamp

Het college is het eens met hetgeen door de UR naar voren wordt gebracht en vindt ook dat het belang van de primaire huurders voorop dient te staan, dat zware zendapparatuur contraproductief kan zijn voor een experimentele omgeving en dat bij aanpassingen eerst een inventarisatie van mogelijke problemen dient plaats te vinden.

Het is een lastig probleem. Al een aantal jaren geleden is besloten in het kader van de ondernemende universiteit een zender te plaatsten op het gebouw van ELTN, en sindsdien doen zich problemen voor. Het contract kan echter niet zo maar opgezegd worden, zo hebben juristen laten weten. Een mogelijkheid om er iets aan te doen zou kunnen zijn het plaatsen, ergens op de campus, van een hoge paal met daarbovenop de zender. Op dit moment wordt onderzocht waar en wanneer er sprake is van storing en of er immuniseringsmaatregelen genomen kunnen worden. Zo ja, dan gebeurt dat. Zo nee, dan zal een beroep worden gedaan op overmacht. Desnoods moet er besloten worden tot een afkoopsom. De situatie kan in elk geval niet blijven zoals die nu is.

Overigens heeft dit alles er wel toe geleid dat het uitdrukkelijk verboden is dit soort dingen nog op eigen houtje te doen. Dat geldt ook voor reclamekasten op de campus e.d.


7g. Huisvestingsproblematiek studieverenigingen

Zijm zal dit punt op basis van de brief van de UR van 4 maart jl. (UR 06-65) aan de orde stellen in de stuurgroep onderwijs op 6 april a.s. Ook hij vindt dat er een oplossing moet komen. Hij zal de UR zo snel mogelijk nader berichten.


8.Rondvraag

UReka: Samen met studenten van Psychologie is geconstateerd dat de master een soort tweede bachelorspecialisatie is. Is het college hiervan op de hoogte en is een dergelijke invulling van een master wenselijk?

Zijm antwoordt dat het college hiervan niet op de hoogte was en dat het ook geen wenselijke situatie is. Hij zou het op prijs stellen hierover schriftelijk geïnformeerd te worden, zodat hij actie kan ondernemen.


9.Sluiting

De voorzitter sluit om 15.45 uur de vergadering.


*****