van 2004 11 09

Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 9 november 2004

Aanwezig:

Leden UR:

Becht, Bijleveld, Bosschaart, Brinkman, Brugge, Girisch, Houweling, Pol, Schrama (vz), Waals, Wormeester, Zuurbier

College van Bestuur:

Te Beest, De Jong, Van Vught

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)

Afwezig:

Bouwman, Van Doorn, IJzermans, Van der Mark, Meijer, Poorthuis (allen m.k.), Waals (z.k.)




1.Opening en vaststelling agenda

De voorzitter opent om 10.05 uur de vergadering, die oorspronkelijk gepland was op 2 november jl. en door onverwachte omstandigheden verplaatst moest worden.


De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld, met dien verstande dat de behandeling van agendapunten 5, 6 en 7 in omgekeerde volgorde zal plaatsvinden.

Indien mocht blijken dat de beschikbare tijd niet voldoende is voor het afwerken van de hele agenda, zal na de vergadering een afspraak worden gemaakt over de behandeling van de resterende punten.


2.Mededelingen

Voorzitter:

Op 8 november jl. hebben de Universiteitsraden van de 3TU overleg gevoerd in het kader van het Sectorplan en de Gemeenschappelijke Regeling. Bij agendapunt 7 wordt daarop teruggekomen.


3.Verslag van de overlegvergadering van 28 september 2004 (UR 04-343)

Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.


Naar aanleiding van het verslag:

Pag. 1, pt. 3: De tekst van het convenant inzake het Kennispark is inmiddels door de UR ontvangen.

Pag. 9, pt. 12 r. 6/7: Te Beest merkt op dat in de tussentijdse budgetrapportage vermeld staat dat het voornemen is M€ 3 terug te sluizen naar de faculteiten in verband met o.a. gestegen studentenaantallen. Dat zal gebeuren volgens met de raad gemaakte afspraken. De verdeling zal voor het betreffende deel plaatsvinden op basis van SSP’s.


4.Voortgang Vastgoedplan (UR 04-321, UR 04-345)

Van Vught benadrukt dat het CvB niet de intentie heeft het Vastgoedplan te wijzigen, sterker nog: dat onder alle omstandigheden wil voorkomen teneinde het bouwproces niet te vertragen. Wat nu wordt voorgesteld is een project, zoals ook eerder projecten aan de UR zijn aangeboden. Uiteraard is het college bereid meer informatie te verstrekken, maar feit blijft dat ook hier de tijdsklem cruciaal is.

Wat de financiële kant betreft: De wijzigingen t.o.v. de eerdere gedachtevorming m.b.t. dit project, inclusief bijvoorbeeld het niet langer inzetten van het gebouw Langezijds, kunnen nooit met zich meebrengen dat er budgetoverschrijding plaatsvindt. Het maximum blijft dus M€ 105, waarbij men er alles aan zal doen om lager uit te komen.

Hetgeen nu aan de UR wordt voorgelegd zou als een soort tussenstap gezien kunnen worden, waarbij dit het grootste project is, dat in twee niveaus wordt benaderd: nu de vraag om instemming van de UR met de realisatie en later de bespreking van de details. Andere ontwikkelingen betreffen:

Matrix (hal D) à om bouwtechnische redenen vraagt handhaving een te grote investering, daarom wordt gedacht aan nieuwbouw.

Langezijds à enerzijds is de afstand tot TNW en het Nanolab te groot, anderzijds is het gebouw minder geschikt voor het creëren van multifunctionele ruimtes (lichtinval e.d.); de gedachte is dat het gebouw wellicht buiten beschouwing kan blijven. Als Langezijds niet gerenoveerd hoeft te worden scheelt dat tijd, en sloop kost minder.

AKI-hal à de UT is eigenaar en bepaalt dus zelf wat er met het gebouw en de grond gaat gebeuren.

AKI is in gesprek over alternatieve locaties. Aan het eind van dit jaar kan zij meer duidelijkheid geven. De huidige AKI-locatie speelt pas een rol in de derde fase van het HOOC-project.

Nieuwbouwonderzoek Technische Geneeskunde à het is niet de bedoeling het onderwijs van deze opleiding te verplaatsen. Uitgangspunt is dat het onderzoek van Technische Geneeskunde zo dicht mogelijk bij of in Zuidhorst moet plaatsvinden (verwant onderzoek zoveel mogelijk bij elkaar).


Het HOOC-project bestaat uit de volgende drie fasen:

1.Vervanging van het RC-gebouw. Dit moet klaar zijn op 22.11.2007 (i.v.m. de uitkering uit de vervangingswaardeverzekering).

2.Laboratoria.

3.Indien nodig aanvullende bouw voor wat lichtere functies op de huidige locatie van de AKI-hal. Mocht AKI onverhoopt toch te laat vertrekken, dan zijn er nog tijdelijke mogelijkheden (deel Langezijds).


Wormeester merkt op dat op het moment dat de plannen voor het HOOC-project helemaal gereed zijn nader gekeken moet worden naar de financiële situatie, omdat de inschatting zoals die destijds gemaakt is anders ingevuld gaat worden.


De UR stemt in met de realisatie van het HOOC-project als raamwerk voor de (her)huisvesting van gebruikers c.q. faciliteiten als genoemd op pagina 3 van UR 04-321, en wel conform het ter vergadering uitgereikte en op één punt tekstueel herziene concept-instemmingsbesluit.


7.Gemeenschappelijke regeling 3 TU’s (UR 04-285, UR 04-329, UR 04-351)

De voorzitter: Op 8 november jl. heeft vooroverleg plaatsgevonden tussen de medezeggenschapsraden van de 3TU’s ter voorbereiding op de bijeenkomst met de 3TU-collegevoorzitters op 17 november a.s. Duidelijk is geworden dat de raden een grondige herziening van de tekst van de gemeenschappelijke regeling (GR) noodzakelijk achten.

Overigens wijst hij erop dat de andere medezeggenschapsraden van hun colleges nog geen instemmingsverzoek hebben ontvangen.

Verder constateert de voorzitter dat zeer recent twee nieuwe documenten zijn ontvangen, en wel de Perspectiefnota en de Uitvoeringsnota. De UR heeft daar nog geen kennis van kunnen nemen. Van Vught vertelt dat deze beide nota’s onlangs op verzoek zijn aangeboden aan de ministers OC&W en EZ, teneinde het 3TU-proces naar hen toe duidelijk te etaleren mede met het oog op de uitspraak van de staatssecretaris dat het bedrag van M€ 6 definitief ter beschikking wordt gesteld.


Vervolgens wordt ingegaan op UR 04-351:

Pt. 1 – Procesgang:

Van Vught: Het 3TU-voorzittersoverleg heeft afgesproken dat de gezamenlijke medezeggenschap om een standpunt zal worden gevraagd (op 17 november a.s.) en dat daarnaast het besluitvormingstraject in de eigen instelling gevolgd zal worden. Daarom is nu de instemmingsvraag voorgelegd aan de raad van de UT.

Pt. 2 – Projecten:

De Jong: Zie ook de Perspectiefnota en de Uitvoeringsnota. De aan de raad aangeboden stukken zijn, voorzover nu te overzien, volledig. Ze zijn geheel in lijn met het vastgestelde Sectorplan, in die zin dat er nog geen sprake is van het overdragen van bevoegdheden in juridische zin aan welk lichaam dan ook.

Wat de vijf landelijke masteropleidingen betreft: De Graduate School zal komen met een voorstel voor het voorzittersoverleg t.a.v. het al dan niet inbedden van de opleidingen in de GR. Als niet tot inbedding wordt besloten zal een van de universiteiten als penvoerder moeten optreden. De voorkeur van de UT gaat uit naar gemeenschappelijke opleidingen, dus dat zal haar insteek zijn.

Er is ook een zesde opleiding, namelijk de lerarenopleiding. Het ministerie wil graag dat de universiteiten ook op dat punt met een landelijke master komen; deze opleiding zal dan ook op dezelfde manier behandeld worden als de andere vijf masters.

Ten slotte ligt er nog een aanvraag voor een lerarenopleiding informatica, maar die moet de diverse procedures nog doorlopen.

Pt. 3 – Juridische constructie

Pt. 4a – Bevoegdheden voorzittersoverleg

Pt. 4b – Binding van de Colleges van Bestuur

Van Vught merkt op dat het voorzittersoverleg de samenwerking zeer serieus neemt en daarom vindt dat een en ander juridisch goed geregeld moet zijn. Een privaatrechtelijke constructie past niet zo goed binnen de besluitvormings- en medezeggenschapsstructuur bij universiteiten, terwijl in een GR daar wel goed bij kan worden aangesloten.

In de GR is er geen sprake van het overdragen van bevoegdheden, dus elk college blijft verantwoordelijk voor de eigen taak in de eigen instelling. M.a.w.: het voorzittersoverleg kan in zo’n geval slechts voorgenomen besluiten nemen, die vervolgens bekrachtigd moeten worden in de respectievelijke colleges. Wel is het de bedoeling dat in het overleg de drie voorzitters zich namens de drie universiteiten binden op basis van afspraken en welwillendheid – maar altijd weer moet de stap terug naar de eigen universiteit, inclusief de medezeggenschap, gezet worden.

De UR is van mening dat de gekozen formulering van de GR ruimte laat voor eigenstandige besluiten die door de colleges moeten worden bekrachtigd. De Jong stelt dat het in de GR uitsluitend gaat over de bevoegdheden die krachtens de wet zijn toegekend aan de colleges. Ook als zij zouden besluiten andere bevoegdheden in de GR in te brengen zal terugkoppeling moeten plaatsvinden naar de besturen van de instellingen. De kern van de bevoegdheden blijft dus bij de instellingen. En een wijziging van de GR is alleen mogelijk met instemming van de UR.

Op de vraag van Becht wat er gebeurt als er een voorgenomen besluit is genomen en een van de instellingen vervolgens “dwars gaat liggen” wordt geantwoord dat er dan géén besluit wordt genomen. Becht is bang dat de “dwarsligger” dan onder grote druk komt te staan. De Jong stelt dat ieder samenwerkingsverband afhankelijk is van de zwakste schakel. Als een van de partners niet wil, houdt het op. Het college van de UT is dan ook voorstander van een verdere stap, waardoor er duidelijke besluitvormingsstructuren ontstaan en over politiek gevoelige kwesties gemakkelijker beslist kan worden dan in een samenwerkingsverband. Op dit moment is de GR echter het best haalbare. Inhoudelijk gezien is dit voor de UT – en ook voor de anderen –een heel belangrijke stap omdat zij ervan overtuigd is dat de samenwerking de positie van de eigen universiteit aanzienlijk versterkt op het internationale vlak – het is dus van strategisch belang.

Op de vraag van Brinkman hoe de autonomie van de drie universiteiten in de verdere toekomst er uit zal zien antwoordt Van Vught dat de UT-collegeleden persoonlijk van mening zijn dat een fusie te prefereren zou zijn. Maar dat zal niet zo gauw gebeuren, misschien over een jaar of tien. Maar samenwerking is in ieder geval beter dan drie losse, concurrerende instellingen. Overigens is de autonomie van de instellingen gewaarborgd door de besluitvormingsstructuren, aldus De Jong; tegelijkertijd is het commitment van iedere universiteit groot.

Pol informeert hoe het college de concurrentiepositie voor het onderwijs ziet, bijvoorbeeld als het gaat om de bachelors. Van Vught antwoordt dat de drie instellingen zeker met bacheloronderwijs regionaal zijn, en dat zal grotendeels zo blijven. Waar bachelors zich bij een collega-instelling bevinden zou gedacht kunnen worden aan bijvoorbeeld een koppeling. Er wordt naar gestreefd in het masteraanbod een zodanig totaalpakket te bieden dat men over en weer overal heen kan. Volgens De Jong zal later blijken dat het collectief een van de belangrijkste stappen heeft gezet, omdat aan de studenten een veel breder palet aan kennis kan worden geboden. Waar het om gaat is dat de instellingen met een duidelijk profiel (bijvoorbeeld als een technische universiteit) worden gepositioneerd, omdat daarmee meerwaarde t.o.v. andere instellingen wordt gecreëerd.

Pt. 4c – Regeling financiën:

Te Beest: De 3TU’s krijgen geld voor gemeenschappelijke projecten. Omdat het om grote bedragen gaat zijn de colleges van oordeel – mede op basis van externe adviezen – dat er ten behoeve van de externe verantwoording een heldere en transparante constructie gecreëerd moet worden met een eigen jaarrekening, zodat er niets verscholen blijft bij de instellingen. De GR zelf heeft geen gemeenschappelijke jaarrekening (dat zou pas het geval zijn bij een federatie). Als het geld wordt ondergebracht in een stichting wordt het niet onttrokken aan de medezeggenschap – projecten en projectbudgetten kunnen gewoon worden voorgelegd.

Op de vraag hoe het dan gaat met de bekostiging van de licenties die in de GR worden ondergebracht, waarbij de GR dus licentiehouder is, antwoordt De Jong dat er ook in zo’n geval sprake is van een afzonderlijk besluit waar ook de UR bij betrokken zal worden. Wormeester merkt op dat het hier om geoormerkt geld gaat; maar wat, als dat anders wordt? De Jong: Dan is er sprake van een heel nieuwe situatie. Te Beest vult aan dat, zo lang er nog drie technische universiteiten zijn, er drie plekken zijn waar studenten inschrijven; pas als er één technische universiteit is zal het anders zijn – tot die tijd zullen de gelden gewoon uit de afzonderlijke instellingen komen.

De UR is van mening dat er nadere afspraken gemaakt moeten worden met betrekking tot de inzichtelijkheid van de geldstromen in/rond de stichting en dat er ook evaluatiemomenten afgesproken zouden moeten worden.


In antwoord op de vraag van Brinkman hoe de politieke vlag erbij hangt als het om dit soort constructies gaat geeft Van Vught aan dat de minister OC&W graag zou zien “dat de letters ‘i.o.’ (in oprichting) zo snel mogelijk verdwijnen” en dat de minister EZ hoopt “dat een federatie niet de laatste stap zal zijn”. Beiden zijn zeer complimenteus en dus bestaat er enige druk om verder te gaan met het zetten van stappen.


Vervolgens wordt besloten tot een korte schorsing voor intern beraad, waarna de instemmingsvraag opnieuw aan de orde zal worden gesteld.


-----

Schorsing

-----


Na de schorsing heropent de voorzitter de vergadering. De UR verzoekt het college de instemmingsvraag in te trekken, omdat voor de raad duidelijk is dat de voorliggende versie van de GR niet de uiteindelijke versie zal zijn – immers, zowel de raad van de UT als de medezeggenschapsraden van de beide andere TU’s hebben vragen en denken dat de tekst bijgesteld zal moeten worden. Daarbij komt dat de instemmingsvraag niet aan de andere raden is voorgelegd en er dus niet op korte termijn een besluit zal worden genomen t.a.v. de voorliggende tekst. De UR stelt voor eerst het overleg op 17 november af te wachten, dan het definitieve tekstvoorstel voor de GR te maken en vervolgens de instemmingsvraag te stellen. Door het nu intrekken van de instemmingsvraag wordt voorkomen dat de 30-dagen-termijn nu al gaat lopen, met alle consequenties van dien.

Van Vught wijst erop dat het college instemming vraagt met de tekst die nu voorligt. Van een andere tekst is het college niets bekend – het college bepaalt immers wat er wordt voorgelegd, en dat is déze tekst. Hij vindt het laf dat de UR daar niet op in wil gaan omdat andere raden een dergelijk verzoek nog niet hebben gehad. Als de tekst moet wijzigen, gebeurt dat, maar pas als de raad besluit niet in te stemmen. De raad moet niet weglopen voor zijn verantwoordelijkheid, vindt Van Vught. Hij is bovendien van mening dat de UR niet duidelijk is in wàt en hóe er dan veranderd zou moeten worden. De UR vindt dat brief UR 04-351 daarover helder is; de uitleg ter vergadering heeft een aantal zaken al wel duidelijker gemaakt – die uitleg zou ook in de tekst van de GR en/of de aanbiedingsbrief met het instemmingsverzoek verwerkt moeten worden.

Volgens Van Vught lijdt de UR aan koudwatervrees. Hij verzoekt om een tweede schorsing voor nader overleg.


-----

Schorsing

-----


Nadat de voorzitter de vergadering opnieuw heeft heropend verklaart Van Vught het volgende: Het is het UT-college dat een standpunt heeft ingenomen t.a.v. de wijze waarop vorm gegeven kan worden aan de GR, en aan de UT-medezeggenschap wordt gevraagd daarmee in te stemmen. Het college interpreteert het standpunt van de raad als volgt: De UR wil liever niet de instemmingsvraag beantwoorden, omdat hij eerst met de collega-raden wil overleggen. Daarmee doet de UR iets merkwaardigs – hij maakt namelijk de besluitvorming in deze raad afhankelijk van het overleg met en de besluitvorming van de andere raden. Dat zou de besluitvorming in deze universiteit kunnen schaden, en daarmee neemt de UR een grote verantwoordelijkheid op zich. Het college heeft daarom besloten het verzoek om instemming op te schorten.

Te Beest merkt nog op dat de UR op deze manier al “federatietje speelt”.


Houweling wijst erop dat de UR graag wil dat er eensluidende besluiten wordt genomen, hetgeen pas mogelijk is na overleg met de partners. Maar kennelijk vindt het college dat niet goed. Brinkman voegt hieraan toe dat het college kennelijk nog niet in staat is geweest op een voldoende heldere manier de constructies te schetsen, zodanig dat de UR een en ander goed kan scheiden. Anders zou de raad immers niet zo gereageerd hebben. Klaarblijkelijk is er verschil van inzicht bij het college en de raad, en dat komt pas nu ter tafel – dat is toch vreemd.

De voorzitter stelt dat los daarvan de strekking van de UR-brief is: ook als het alleen zou gaan om besluitvorming binnen de UT, dan nog vraagt de tekst om aanpassing. Waarop Van Vught herhaalt dat de raad geen concrete wijzigingsvoorstellen doet.


Te Beest voorspelt dat dit soort situaties in de komende jaren zich wel vaker zal voordoen. Hij vraagt daarom de UR om op basis van hetgeen het college zojuist heeft verklaard goed na te denken over het proces. Het college zal vaker een besluit nemen om ergens “ja” tegen te zeggen, dat aan de UR voorleggen en om een antwoord van de raad vragen, zodat helder is waarmee het college het vervolg van het gesprek kan ingaan. Dat is de enig juiste weg. Als er vervolgens uit het overleg iets anders rolt, wordt dat wel weer aan de UR voorgelegd. Nogmaals: laat de UR hier goed over nadenken.

In aansluiting daarop wijst Van Vught er nogmaals op: zo houd je de macht over het proces en maak je het niet afhankelijk van anderen.


Het CvB schort de instemmingsvraag op, in afwachting van de uitkomsten van het overleg op 17 november 2004 tussen het voorzittersoverleg 3TU en de medezeggenschap 3TU.



Er is geen tijd meer om de overige agendapunten te behandelen. Over hoe hiermee om te gaan zullen buiten de vergadering nadere afspraken gemaakt worden.


6.Concept Instellingsplan (UR 04-257, UR 04-332, UR 04-333, UR 04-347)

5.Budgetrapportages t/m augustus 2004 (UR 04-332, UR 04-352)

8.Collegegeldtarieven Joint Master Programmes 2005-2006 (UR 04-330, UR 04-348)

9.MBA-opleiding Hunan (UR 04-304, UR 04-346)

10.Avantium (UR 04-349)

11.Schriftelijke rondvraagpunten (UR 04-342)

11a. Uniformiteit in uitvoering keuzemodel arbeidsvoorwaarden

11b. Verzoek om informatie m.b.t. “Triangle” (zie concept IP)

11c. Sluiting snackbar Bastille

11d. Dyslexieregeling UT

11e. Engelstaligheid Tast

12.Rondvraag


13.Sluiting

De voorzitter sluit om 12.00 uur de vergadering.


*****