van 2004 06 22

GRIFFIE

Spiegel – kamer 500


Agendapunt




UR

04-214



Vergadercyclus

29-06-2004





Verslag interne vergadering d.d. 22 juni 2004


Aanwezig:

Campus Coalitie: Becht (later), Brinkman, Houweling (later), Meijer, Van Rijn, Schrama (vz), Wormeester

UReka: Berends, Borggreve, Hartsuiker, Huisman, Krol (later), Vinke, Wispels

DD: Wallinga-de Jonge, van Benthem

Griffie: Ribberink, Peijster (verslag)


Afwezig(m.k.): Boersma, Bulter


1. Opening 13.35 uur

De voorzitter opent de vergadering.


Wormeester vraagt even aandacht. Hij geeft aan dat hij vorige week vrijdag getrouwd is. En dat hij ter gelegenheid hiervan wil trakteren. Hij wordt door iedereen van harte gelukgewenst.


Vaststellen agenda. De voorzitter merkt op dat er extra agendapunten zijn ontvangen. Afgesproken wordt de financiële notities te behandelen bij de desbetreffende agendapunten. De notities van UReka zullen aan het eind van de vergadering behandeld worden.


2. Mededelingen

Geen.


3. Verslag vergadering 27 april 2004 (UR 04-141 en UR 04-150)

Pagina 3. Regel 6 wordt aangevuld met "met kleine studenten aantallen".

Regel 17 Schrappen zin vanaf "Berends …. tot en met … niet juist."

Regel 31 "schooljaar"wijzigen in "collegejaar"

Met inachtneming van bovenstaande wijzigingen wordt het verslag vastgesteld.


Vertrouwelijk verslag. Geen opmerkingen. Hiermee is het verslag vastgesteld.


4. In- en uitgaande postlijst (UR 04 122)

Geen opmerkingen.


5. Arbo- en milieumeerjarenplan UR 2003-2006 (UR 03-339, 04-183, 04-184)

Hartsuiker meldt dat dit punt loopt sinds november 2003. Het voorliggende concept-advies is opgesteld nadat het advies van de SAD is ontvangen. Ze vraagt of er nog vragen over zijn.

Schrama vraagt of het advies in het overleg behandeld moet worden. Hartsuiker geeft aan dat vanwege de vermelding van de toezeggingen door het college, dit punt wel op de agenda van de overlegvergadering moet. Het behoeft slechts een korte behandeling. Meijer merkt op dat hij opmerkingen verwacht inzake de toezegging m.b.t. het jaarverslag.


6. Begroting Stichting Arbodienst Drienerlo (UR 04-149)

Hartsuiker geeft aan dat de begroting in de commissie P&S is besproken en voor kennisgeving is aangenomen. Berends vult aan dat één en ander in het overleg van 15 juni jl. met de SAD besproken is. Afgesproken is om regulier met de SAD overleg te voeren.


7. Instellen Instituutsraad IGS (UR 04-164, 04-168)

Schrama geeft nadere uitleg over de Instituutsraad en de medezeggenschap hierbij. Op grond van de voordracht door de faculteitsraden van BBT en CTW is bijgaand concept instellingsbesluit opgesteld. Er zijn geen verdere opmerkingen waarna het besluit wordt goedgekeurd en de instituutsraad wordt ingesteld.

De griffie handelt de benoeming af en licht het college in.


8. Reorganisatie Technische Ondersteuning (UR 04-170, 04-160, 04-151, 04-185, 04-191, 04-192)

Schrama geeft aan dat dit proces al sinds de reorganisatie van de UT (2002) loopt en verder afgehandeld is via de ingestelde ad hoc UR-commissie Reorganisatie Technische Dienstverlening. Meijer meldt dat er nog geen reorganisatieplan ligt maar dat de commissie toch akkoord gaat met het voorliggende. Er is nog geen structurele oplossing. Voorliggende stukken (UR 04 160) beschrijven een tussenstap voor de komende twee jaar. In het instemmingsbesluit van de personeelsgeleding staan in het cursief gedrukte gedeelte de voorstellen voor de verdere afronding van dit proces. De voorzitter geeft kort nadere informatie over de procedure van medezeggenschap voor deze processen. Berends geeft een korte toelichting over het advies van de studenten. UReka onderschrijft dit advies. Wallinga-de Jonge heeft enkele tekstuele wijzigingen voor het conceptbesluit. Zij geeft eveneens aan dat de UR zich niet moet bemoeien met het bedrijfsplan. Meijer merkt op dat, volgens de planning, dit onderwerp (bedrijfsplan) pas over twee jaar terug in de UR komt. Wormeester stelt dat dit besluit een eerste stap is voor de inrichting van een nieuw TCO. Hij heeft dit echter ook meegemaakt bij de oprichting van het IMC. Zijn vraag hierbij is: "Is deze nieuwe dienst wel levensvatbaar?"

Dit punt zal op de agenda voor de overlegvergadering geplaatst worden.


Wormeester geeft aan dat de volgorde van de te behandelen punten gewijzigd moet worden. Agendapunten 10. en 11. moeten eerst behandeld worden en daarna pas het punt Herziening Verdeelmodel (9.).


9. Slotregularisatie 2003 (UR 04-156a) (was agendapunt 10.)

Wormeester merkt op dat de grote vraag hierbij is: "wanneer is er sprake van een majeure begrotingswijziging?". En kan dit niet eerder dan in de slotregularisatie aan de UR gemeld worden? Hij geeft hierbij aan dat vele wijzigingen beleidsarm zijn en geen aandacht van de UR behoeven. Dit geldt echter niet voor het punt TSM. Het betreft hier een groot bedrag aan UT gelden. De vraag blijft echter staan.

Meijer geeft aan dat Te Beest in de commissievergadering heeft aangegeven dat op de UT alleen de begrotingswijzigingen en de Slotregularisatie in de UR besproken worden. Het betreffen geen beleidsnotities. Soms blijkt echter achteraf dat er wel beleidsmatige keuzes zijn gemaakt waarover de UR adviesrecht had. Hierom moeten begrotingswijzigingen ter advisering in de URaad komen.

Wispels merkt op het in grote lijnen eens te zijn met Wormeester en Meijer. Majeure wijzigingen (ter grootte van 1 miljoen) moeten in de URaad behandeld worden.

Wormeester bereidt een advies voor. In dit advies zal deze vraag echter niet verwoord worden. Wallinga-de Jonge vraagt of dit dan niet op een andere wijze schriftelijk aan het college gevraagd moet worden. Wormeester geeft aan dat dit al besproken is met Te Beest en vermeld wordt in het verslag.


10. Financieel verslag 2003 (UR 04-156b) (was agendapunt 11.)

Naar aanleiding van het Financieel verslag 2003 zijn enkele vragen gesteld aan Te Beest en FEZ. Deze zijn intussen beantwoord door brief UR 04 213 (toegezonden per mail). Schrama geeft nog aanvullende informatie. Vraag is of de UR een reactie moet voorbereiden voor de overlegvergadering? Er komt geen schriftelijke voorbereiding maar een vraag stellen tijdens het behandelen kan altijd.


11. Herziening financieel verdeelmodel (was agendapunt 9) (zie gemailde stukken Meijer)

incl. ontwerp begrotingsrichtlijnen 2005 (UR 04 190)

Wormeester geeft aan dat er geen informatie hierover van het college ontvangen is. Vraag is wat dit model voor de UT gaat betekenen. In de adviezen hierover van de Universiteitsraad is de ernst van deze problematiek verwoord en aangekaart.

De opleidingsdirecteuren is onder andere gevraagd de verrekeningssystematiek verder uit te werken. Aan FEZ is gevraagd de wijzigingen in de onderzoeksbekostigingssystematiek door te rekenen in meerjarenramingperspectief. Eveneens zijn er vragen gesteld over de decentrale stimulering van de onderzoekscomponent. De toezeggingen door het CvB zijn niet nagekomen en diverse zaken zijn nog niet uitgewerkt in de huidige ontwerpbegroting. Eén en ander is duidelijk verwoord in de stukken die Meijer heeft toegezonden hierover. Een kleine enquête over het verdeelmodel bij de faculteiten geeft geen positief beeld. Eventuele detaillistische vragen kunnen aan hem gesteld worden.

Schrama vraagt of over dit punt iets aan de UR wordt voorgelegd. Door Te Beest is aangegeven dat dit een apart punt zou worden. Moeten we hierover formeel een brief sturen?

Wormeester geeft aan dat aanstaande donderdag een extra cie. F&V hierover is gepland. Zijn mening is dat er gewacht moet worden.

Meijer geeft aanvullende informatie over het onderwijs- en onderzoekgedeelte van het verdeelmodel. Hij heeft destijds, bij de invoering van het nieuwe model, al aangegeven dat er moeilijkheden met het model zouden ontstaan. Dit blijkt nu. Vooral binnen het onderwijsgedeelte. Hij geeft enkele voorbeelden van de effecten van de systematiek voor het onderwijs. De vraag is: bereik je met het model wat je wilt bereiken? Schrama vraagt wat er verwacht wordt na de vergadering van donderdag. Wormeester geeft aan dezelfde problematiek als vorig jaar te verwachten. Hij vraagt allen of er eventueel akkoord gegaan kan worden met een verharding van het UR standpunt om actie van het college te verkrijgen.

Wispels geeft aan de geschetste problematiek verwoord in de stukken van Meijer te ondersteunen. De uitwerking van het verdeelmodel verschilt per faculteit behoorlijk. Berends merkt op dat het een UT breed model is en dat het niet per faculteit is doorgerekend. Wormeester merkt op dat er vele onderzoeksgelden (BSIK) zijn binnengehaald waar ook financiële matching consequenties voor de UT aan vast zitten. Hoe gaat het verder met de ontwikkeling van het verdeelmodel en digitalisering onderwijs. Hij geeft voorbeelden, waarna een korte discussie volgt.

Schrama vraagt naar de vervolgactie na de vergadering van donderdag en vraagt of er dit weekend een advies volgt. Wormeester merkt op specifiek via een meerjarenkader te willen weten waar dit verveelmodel toe leidt. Een negatief advies heeft een opschortende werking voor de begrotingscyclus.

Meijer geeft aan een aangepaste versie van de stukken te zullen toesturen en vraagt om aanvullende reactie van de anderen.


12. Ontwerp Begrotingsrichtlijnen 2005 (UR 04 190)

Zie vorige punt.


Schorsing.


13. Algemene gang van zaken

Schrama geeft een korte inleiding. Dit punt wordt besproken in aanwezigheid van de leden van de Raad van Toezicht. De onderwerpen die besproken worden wisselen. Het concept-Instellingsplan is nog niet beschikbaar. Nu zullen de agendapunten in de aangegeven volgorde besproken worden. Zijn voorstel is om tijdens de overlegvergadering de auteurs van de notities de inleiding te laten doen.

a. Kernen UT (UR 04 196)

Brinkman geeft aan dat de voorliggende versie een concept is. Zijn voorstel is dat het college nu al in het Instellingsplan aangeeft welke uitwerkingen het Sectorplan heeft voor de UT. Hoeveel kernen wil men. Indien je afgaat op hetgeen Van Vught tijdens de bijeenkomst van 8 april jl. (sectorplan) heeft gezegd: "de maatschappijwetenschappen moeten gelieerd worden aan technisch onderzoek", zou dit een afscheid van het twee-kernen-concept kunnen betekenen. Keuzen zouden eventueel binnen faculteiten bepaald moeten worden.

Becht geeft aan dat er eventueel sprake kan zijn van drie kernen indien de "medische poot" meegerekend wordt. Deze komt helemaal niet meer ter sprake. Schrama geeft aan dat de medische vakken gemakkelijker onder de technische kern van de UT kunnen vallen (Technische Geneeskunde). Vraag is of dit aan het punt toegevoegd moet worden.

Wispels geeft aan dat naar zijn mening de medische kant wel meegenomen moet worden in de brief aan het college. Tevens merkt hij op dat in de toekomst de studenten dan alleen nog technisch onderzoek kunnen uitvoeren. De vraag is of op deze wijze de opleidingen nog voldoen aan de eisen en volledig zijn. Hij merkt op dat punt 3 niet alleen geldt voor onderzoek maar ook voor onderwijs. M.b.t. punt 4 vraagt UReka zich af op welke wijze één en ander gecommuniceerd wordt naar zittende en toekomstige studenten.

Brinkman geeft aan dat in punt 1. de kwaliteitseisen tot uiting komen. De toekomstige instroomcijfers zullen wel van invloed zijn op de financiering. Echter niet voor de (huidige) zittende studenten. Wallinga-de Jonge merkt op dat bij een eventuele discussie ook de docenten betrokken moeten worden. Een formulering hiervoor kan zijn "alle bij het onderwijs betrokkenen".

Wormeester zegt het belangrijk te vinden dat het college in het IP aangeeft wat het doel van technische faculteiten is en hoe de andere faculteiten zich hierin profileren. Het is een faculteitsoverstijgende problematiek. Daarom is het belangrijk dat het college een beleidsbepalende richting aangeeft. Dit moet in het IP beantwoord worden. Brinkman geeft aan dat dit punt in de laatste alinea behandeld wordt. Wormeester merkt op dat de zelfstandigheid van de faculteiten in het geding is. Krol vindt dat de keuzes expliciet bepaald moeten worden. Voor de faculteiten hangt één en ander af van welk label eraan gehangen wordt (specifiek voor de maatschappij-wetenschappen). Wormeester merkt op dat duidelijk moet worden wat de UT wil. Waarin zijn we goed. Studiekeuzes worden niet alleen gemaakt op basis van de huizenmarkt (of stadsgericht). Het onderwijs moet duidelijk zijn en er moet onderscheid qua opleidingen zijn (bijv. Technische Communicatie Wetenschappen). Brinkman geeft aan dat het college moet aangeven wat de meerwaarde van de keuze voor technische wetenschappen is. Wormeester vindt dat de faculteiten dit eigenlijk zelf moeten bepalen en dat keuzes niet door het college ingegeven moeten worden. Er volgt een discussie over de keuze voor ondersteuning van de maatschappij-wetenschappelijke faculteiten gelieerd aan de technische wetenschappen. De vraag die beantwoord moet worden is: "Wat is de basis om deze veranderingen door te voeren?" Een analyse hiervan is noodzakelijk. Verandering moet niet alleen plaatsvinden omdat Van Vught deze uitspraak gedaan heeft.

Schrama merkt op dat faculteiten verschillend reageren op deze problematiek. Hij vraagt om afronding van dit onderwerp.

Brinkman geeft aan de 'brief' aan het college op de aangegeven punten te herschrijven.


b. Collegegelddifferentiatie en selectie aan de poort (UR 04-044, 04-171,a)

Vinke meldt dat het discussiestuk nog volledig herschreven moet worden. Hij zal dit doen.

Berends merkt op dat voor de korte termijn voorstellen ingediend moeten worden. Voor de langere termijn moeten de plannen aansluiten op scenario's van het ministerie. Schrama geeft aan dat de discussie vooral betrekking moet hebben op de langere termijn. Wallinga-de Jonge zegt geen voorstander te zijn van brede scenario's in masters. De UT moet keuzes maken voor de onderwijsmaster(s). Collegegeld kan eventueel afwijken indien er sprake is van een topmaster. (bijv. Nanotechnologie). Er is geen zicht op de huidige ontwikkeling met betrekking tot de collegegeld situatie. Experimenten met verschillende hoogtes in collegegeld worden wel verwacht. Vinke merkt op experimenten met collegegeld een korte-termijn-aspect te vinden. Wallinga-de Jonge stelt dat verschillen in collegegeldtarieven de instroom van technische studies negatief kunnen beïnvloeden. Meijer houdt een hartstochtelijk betoog over gelijke kansen voor iedereen met betrekking tot studeren. Wel is hij benieuwd naar de plannen van het college hierover. Volgens hem zou er geen selectie aan de poort moeten plaatsvinden. Vinke merkt op dat bijv. door "studiebegeleiding op maat" ongemotiveerde studenten begeleid kunnen worden. Dit zou een soort studentenvolgsysteem opleveren volgens Brinkman. Vinke merkt op dat het belangrijk is op welke wijze dit uitgevoerd wordt. Wormeester merkt op dat dan er een soort mentoraat ingevoerd gaat worden en staat hier pessimistisch tegenover (werkdruk verhogend). De propedeuse moet selectief werken en studierendement is hierin ook bepalend. De mentoraatfunctie zou beter c.q. op een andere wijze ingevuld kunnen worden. Beoordelingsgesprekken met de studenten zijn dan bepalend. Er moeten consequenties aan verbonden worden.

Vinke merkt op dat soms de studie niet voldoet aan de verwachtingen van de student hierover. Bij gesprekken hierover met de student kan dit bekeken worden. Wormeester geeft aan dat externe factoren ook van invloed zijn op studiekeuze en –resultaten. Hij vraagt zich af hoe toetsing van vaardigheden plaats kan vinden. Tevens is de motivatie van studenten per studie verschillend.

Vinke vindt dat dan juist door een intakegesprek de juiste studiekeuze gemaakt kan worden. Krol vindt dat het niet om selectie gaat maar om de juiste studiekeuze. Wormeester vraagt of het dan aan de voorlichting ligt. Wallinga-de Jonge is geen voorstander van een intakegesprek met alle studenten. Dit hoeft ook niet. Voorlichting kan in sommige gevallen beter. Na kennismaking zou wel een gesprek binnen het mentoraat moeten plaatsvinden. Dit zou een eventueel intakegesprek ondervangen. Binnen dit gesprek zouden de individuele mogelijkheden die studenten hebben binnen hun studie aangegeven kunnen worden.

Berends merkt op dat selectie aan de poort positief en negatief bekeken kan worden. Differentiatie kan participatie verhogend werken. Flexibele toelating voor diverse soorten instromers kan kwaliteitsverhogend werken en uitvallers en studenten die omschakelen verminderen. Dit kan bijvoorbeeld door het maken van een test voor toelating. Deze test zou op meerdere momenten plaatst moeten kunnen vinden en voor iedereen moeten gelden, niet alleen voor instroom vanuit het VWO. Voorstellen hiervoor zouden door de UT ontwikkeld kunnen worden.

Wormeester merkt op dat er aan flexibiliteit ook een kostenaspect zit.

Schrama vat één en ander samen: Selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie moet het volgende opleveren:

- Mogelijkheden om per opleiding maatwerk te leveren;

- Er zit wel een kostenaspect aan de nieuwe methode;

- De wijze van uitvoering moet duidelijk worden (mentoraat of intakegesprek);

- De wijze van uitvoering van het resultaat, wordt er een bindend studieadvies aan gekoppeld o.i.d.

Krol merkt op dat het hierbij om doelmatigheid van de opleiding gaat. Wormeester geeft aan dat het slagingspercentage van de propedeuse op de UT hoog is. Hij vraagt op welke wijze de instroom geoptimaliseerd worden? Krol vindt dat dit breder getrokken moet worden dat alleen de propedeuse.

Vinke zal een tekst produceren voor de bespreking van de algemene gang van zaken.

Wallinga-de Jonge merkt nog op een intakegesprek wel noodzakelijk te vinden bij instroom in de topmaster. Becht geeft aan dat er een groot verschil is tussen bachelor en master instroom.


c. Keuzes rond Bachelor (UR 04-193)

Wormeester geeft in het kort weer wat de inhoud en bedoeling van de tekst is. Wallinga-de Jonge merkt op het een helder stuk te vinden. UReka geeft aan akkoord te gaan met de notitie. Het vraagt om een heldere actie van het college.

Het stuk kan ongewijzigd voor de overlegvergadering verzonden worden


14. Schriftelijke rondvraag

a. Functioneren/bekendheid Medezeggenschap

Berends vraagt om discussie over dit onderwerp. Eventueel kan dit uitgevoerd worden in een kleinere samenstelling. Medezeggenschap staat niet goed 'aangeschreven' bij het personeel en de studenten. Deze opmerking is het resultaat van de probleemanalyse die is uitgevoerd door UReka (enquête). Gevraagd wordt om oplossingssuggesties, aangezien UReka vindt dat er iets aan gedaan moet worden. Vraag hierbij o.a. is: wie gaat dit doen? Misschien is dit een onderwerp dat besproken kan worden op de dag die gepland gaat worden met het college. Bijgevoegde notitie is slechts één mogelijkheid. Berends vraagt om reactie van de anderen.

Wallinga-de Jonge geeft aan dat de noodzaak er is om meer aandacht aan medezeggenschap te geven. Het moet echter geen aanleiding geven tot klachten doordat medewerkers ongewild informatie toegezonden krijgen. Alleen geïnteresseerden moeten info krijgen. Ze vindt het noodzakelijk dat de medewerkers meer betrokken worden bij de onderwerpen die besproken worden in de Universiteitsraad. Specifieke meningen mogen echter niet als UR standpunt gepresenteerd worden maar zouden via de kiesverenigingen kenbaar gemaakt moeten worden.

Berends vindt het goed om personeel en studenten actief bij de raadvergadering te betrekken.

Becht geeft aan dat het niet zo moet zijn dat er hierdoor tussen personeel en studenten spanningen ontstaan. Brinkman stelt voor om hiervan voor een TCW student een studieopdracht te maken. Er zijn namelijk vele zienswijzen waarop dit ingevuld/uitgevoerd kan worden.

Berends merkt op dat in het UT-nieuws veelal alleen de negatieve zaken gepubliceerd worden. De positieve activiteiten blijven achterwege. Hierdoor is de informatievoorziening onvolledig. Via een webmagazine zouden de verschillende meningen verwoord kunnen worden waardoor een completer beeld over het werk van de URaad ontstaat.

Wallinga-de Jonge merkt op dat hierbij dan wel het UR standpunt kenbaar gemaakt moet worden en niet alleen de meningen van de verschillende partijen. Het werk van de UR moet centraal staan. Brinkman constateert dat er nu al gesproken wordt over oplossingen terwijl het eigenlijke probleem(analyse) nog niet volledig en duidelijk is. Berends merkt op dat het personeel in de enquête heeft aangegeven dat de UR onvoldoende zichtbaar is. Duidelijk is wel dat er iets gedaan moet worden.

Van Rijn geeft aan dat duidelijk gemaakt moet worden wat de UR precies doet. Naar zijn mening ontbreekt dit inzicht bij vele medewerkers en studenten. Bekendheid kan via web of nieuwsbrieven gegeven worden. Schrama merkt op dat veelal pas aan het eind van een cyclus alle informatie beschikbaar is. De informatie die de UR kenbaar wil maken moet wel specifiek zijn en mag geen meningsvorming van partijen verwoorden. Berends geeft aan dat de huidige acties die ondernomen worden geen discussies of publieke debatten zijn. Hierdoor horen de mensen ook pas achteraf als er iets gespeeld heeft. Dit zou anders moeten.

Vinke vindt dat de nieuwsbrieven veelal zeer 'droog' geschreven zijn. De webpagina zou ook aantrekkelijker kunnen. Van Rijn zegt dat alleen conclusies verwoord zijn en daardoor geen discussie mogelijk is. Schrama geeft aan dat in het begin van een cyclus aangegeven moet worden wat besproken gaat worden en de mensen geactiveerd moeten worden om reactie te geven. De drempel voor inbreng moet verlaagd worden. Vinke meldt dat er geen stukken op de website ter inzage staan.

Becht zegt dat de participatiegraad voor politieke invloed in Nederland überhaupt het laagst binnen Europa is. Medezeggenschapswetgeving staat weinig invloed toe. Misschien moeten we ons wel neerleggen bij deze lage participatie.

Berends geeft aan de discussie hierover te willen openen binnen de UT en niet alleen binnen de Universiteitsraad. Het gaat hierbij om invloed van en voor iedereen.

Becht merkt op dat met een debat een verandering inzake medezeggenschap teweeg gebracht kan worden. Duidelijk moet worden dat medezeggenschap voor iedereen is. Wormeester geeft aan dat ook binnen de faculteiten er weinig interesse is voor de medezeggenschap en dat deelname aan de medezeggenschap vanuit het management soms negatief beïnvloed wordt. Wallinga-de Jonge vindt ook dat een UT brede aanpak noodzakelijk is.

Berends vraagt: wat kunnen we hieraan doen?

Schrama stelt voor een UR commissie samen te stellen. Na de vakantie zou hierover met het CvB in overleg getreden moeten worden. Berends stelt voor om één en ander al tijdens het formatieoverleg te bespreken. Becht geeft aan nu al te willen starten. Brinkman merkt op dat ook het CvB om actie gevraagd moet worden. In een brief hierover moet duidelijk staan wat we willen.

Schrama vraagt wie wil plaatsnemen in de commissie.

Becht en Pol melden zich vanuit de medewerkers. Vanuit UReka zullen eveneens twee namen doorgegeven worden. De griffie zal eveneens deelnemen.

Er moet een duidelijk plan van aanpak komen.


b. Kinderopvangregeling UT en c. Opblaasbare tennishal

Beide punten zullen in één brief samengevoegd worden en aan het college verzonden worden.




15. Rondvraag

Wallinga-deJonge vraagt of er op korte termijn een nieuwe voorzitter CvB te verwachten valt. Schrama geeft aan samen met Borggreve overleg gevoerd te hebben met het headhunter bureau dat door de RvT ingehuurd is. Ze hebben hun opmerkingen t.a.v. het profiel doorgegeven. Er zijn diverse kandidaten in beeld. Borggreve merkt nog op dat de namen die in het UT-Nieuws genoemd werden niet door hen zijn doorgegeven.


16. Sluiting.

Aangezien er geen verdere vragen zijn sluit de voorzitter de vergadering om 16.35 uur.