UNIVERSITEITSRAAD

griffie

Spiegel – kamer 500



Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 03 433

Fax


Datum

08 januari 2004

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@bcvb.utwente.nl


Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 9 december 2003


Aanwezig:

Leden UR:

Van Benthem, Berends, Boersma, Borggreve, Brinkman, Bulter, Houweling, Huisman, Krol, Meijer, Van Rijn, Schrama (vz), Vinke, Wallinga-de Jonge, Wispels, Wormeester

College van Bestuur:

Te Beest, De Jong, Van Vught

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag), Peijster (verslag na punt 7)


Afwezig:

Becht, Hartsuiker (m.k.)



1. Opening en vaststelling agenda

De voorzitter opent om 9.05 uur de vergadering.

De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld, met dien verstande dat punt 8 wordt behandeld na punt 4.


2. Mededelingen

2a. IMC

De Jong: Het plan is in concept gereed en ligt bij de decaan. De directeur is op de hoogte gesteld, de overige medewerkers nog niet – reden om nu nog geen nadere mededelingen te doen. Verder nieuws volgt binnenkort.


2b. VSNU-SAC

Zie UR 03-408.


2c. Rijksbijdrage

Het laat zich aanzien dat de UT van het rijk gedurende vijf jaar zo’n M€ 10 à 15 per jaar kan verwachten uit de zgn. Bsik middelen (aardgasbaten). Grootste project daarin is het Nanonet-project, dat onder leiding van de UT staat. Over de precieze verdeling bestaat nog onduidelijkheid.

Op een vraag van de voorzitter antwoordt Van Vught dat een overzicht van projecten waarin de UT een rol speelt op internet te vinden is.


3. Verslag van de overlegvergadering van 7 oktober 2003 (UR 03-330)

Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.


4. Algemene gang van zaken

4a. Strategisch kader Instellingsplan (UR 03-406)

Het CvB kondigt ter vergadering aan dat in de loop van het komend jaar met enige regelmaat teksten van het nieuwe Instellingsplan ter bespreking in de UR worden aangeboden (over grote onderwerpen als onderwijs, onderzoek, innovatie en valorisatie, infrastructuur etc.) uitmondend in de afronding van het Instellingsplan per begin 2005. Zo wordt het voorbereidende werk in een aantal fasen gedaan, waarbij de UR per onderwerp adviesrecht heeft en aan het einde instemmingsrecht. De ontwikkelingen in de 3TU-sectorplannen kunnen (afhankelijk van de ontwikkelingen in de komende maanden) in hetzelfde proces worden meegenomen, aldus het CvB. Omdat de voortgang in de strategische plannen van de faculteiten en instituten niet erg groot blijkt, wordt gekozen voor de oplossing om uiteindelijk als een soort supplement per relevante eenheid addenda bij het IP te laten verschijnen die de neerslag zijn van die strategische plannen. De voorzitter maakt een voorbehoud ten aanzien van de medezeggenschap met betrekking tot het SWT.


4b. Discussienota UReka (UR 03-411)

- Grote interne veranderingen en contact bestuur met de werkvloer

De informatievoorziening voor studenten – en ook voor de medewerkers, zo wordt vanuit de personeelsgeleding aangevuld – is veel te gefragmenteerd, waardoor de signaalwerking verloren gaat en belangrijke informatie niet van de rest te onderscheiden is.

Uiteraard is een actieve houding van de consument hierbij ook nodig, aldus De Jong. Het signaal vanuit de UR is duidelijk. Overigens wordt er met de communicatiemedewerkers van de verschillende faculteiten al gewerkt aan een betere organisatie van de informatieverstrekking, en is aan de dienstdirecteuren gevraagd in het kader van de dienstverlening kwaliteitsmaatregelen te nemen. Verder zijn in het kwaliteitsbeleid van het onderwijs al belangrijke stappen gezet in de zin van vakevaluatie, programma-evaluatie, onderzoek studententevredenheid, alumni e.d.

Wat betreft de suggesties van UReka m.b.t. het contact tussen bestuurders en campusgemeenschap: Het college heeft niet het gevoel in een ivoren toren te zitten. De UT heeft de meest platte organisatiestructuur in Nederland en men weet elkaar goed te vinden. Een probleem is wel de factor “tijd”, waardoor maandelijks een dag op de werkvloer rondlopen moeilijk realiseerbaar is. Het CvB beschouwt dit geluid van UReka als een signaal.


- “Studenten aan de macht”

Het CvB onderschrijft het belang van “informeel leren”. In de faculteiten wordt daar op verschillende manieren hard aan gewerkt, evenals in het kader van studentenactivisme. De studenten zijn van oordeel dat er meer gecoördineerd beleid op dat gebied nodig is. De Jong zegt hier later in de vergadering in het kader van de doelgroepenbenadering ook nog op terug te zullen komen.


- Een nieuwe markt

Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk relevante samenwerkingen, met HBO-instellingen en met collega-universiteiten (3TU, RUG). Met de Saxion Hogeschool is er een convenant dat in de komende tijd verder geïntensiveerd zal worden. Dezelfde plannen zijn er ook t.a.v. de Hogeschool Leeuwarden, opdat de doorstroommogelijkheden verbeterd worden. Ook wordt gekeken naar collega-instellingen aan de andere kant van de grens (Münster, Osnabrück, Dortmund); en dan is er nog de verdere internationale werving, vooral in het kader van de masters.

De Jong stelt dat traditioneel aan het wetenschappelijk onderwijs een hogere status wordt toegedacht dan aan het hoger beroepsonderwijs. Voor dat belangrijke strategische punt komt ook de UT te staan in het kader van de samenwerking met het HBO. In de contacten met de Saxion Hogeschool wordt wel gestreefd naar een drempelloze doorstroming; er is al sprake van redelijk grote aantallen HBO-studenten bij de UT.

In Friesland speelt dit punt heel sterk op dit moment. Er is te weinig belangstelling voor het eerste jaar aldaar, reden waarom gesproken wordt over een versnelde overstap naar de campus. Zowel met het openbaar bestuur in Friesland als met het HBO zijn gesprekken gaande over hoe verder. Wellicht kan er in Leeuwarden een minor ontwikkeld worden waardoor studenten van het HBO drempelloos kunnen instromen. Besluiten zullen op korte termijn genomen worden.

Desgevraagd zegt De Jong nog dat een fusie met de Saxion Hogeschool op afzienbare termijn niet aan de orde is.


- Enschede Studentenstad

Van Vught merkt op dat De Twentsche Courant Tubantia van vandaag meldt dat Enschede de meest gewaardeerde studentenstad van Nederland is en o.a. de kleinste kamernood kent.

Ook het CvB is voorstander van een stadsrestaurant, maar weet nog niet goed hoe. Het zou heel aardig zijn als vanuit de studentenverenigingen een dergelijk initiatief bij het stadsbestuur terecht zou komen. Ook is het college vóór handhaving van de Pakkerij en snelle internetverbindingen in de stad, maar stelt daarin niet de enige actor te zijn.


4c. Arbo- en Milieubeleid / Personeelsbeleid

De DD-fractie constateert dat de UT een goede reputatie heeft en marktgericht bezig is. Maar dat er ook zaken blijven liggen, zoals op het gebied van arbo- en milieubeleid en personeelsbeleid. Er is voor gekozen dat bij de eenheden neer te leggen, en dat is een keuze waarbij Van Benthem vraagtekens stelt. Het CvB stelt dat het zeker geen bewust beleid is om zaken als deze te laten liggen; er wordt wel degelijk hoge prioriteit aan gegeven, zij het dat soms het primaire belang even ergens anders ligt, bijvoorbeeld bij de uitvoering van de reorganisatie.

De organisatie rond arbo en milieu is beter neergezet en de controle is daar neergelegd waar ze moet liggen, namelijk op de werkvloer.

Van Benthem informeert naar de weliswaar aangekondigde maar nog ontbrekende kengetallen, waarop De Jong zegt het ermee eens te zijn dat kengetallen belangrijk zijn; de huidige getallen blijken niet adequaat te zijn en worden heroverwogen. Overigens stelt hij dat het aantal kengetallen beperkt moet blijven, omdat ze anders niet hanteerbaar zijn. Naar verwachting zullen ze er over een half tot driekwart jaar zijn.

4d. Private universiteit

Brinkman informeert naar de plannen om een private universiteit op te zetten in 2006. Gaat dit een apart hoofdstuk worden in het Instellingsplan? Waarschijnlijk wel, aldus Van Vught. Hierover zal in de loop van het jaar nader gesproken kunnen worden. Overigens moet niet gedacht worden aan een universiteit à la Harvard. Er wordt meer gedacht aan de valorisatiekant van de UT-kennis, waarvoor een goed mechanisme bedacht moet worden.


5. Sectorplan Wetenschap en Technologie (UR 03-332, UR 03-402)(punt 8 van de agenda)

Van Vught: Hoewel de intentie er zeker nog is, is het in de huidige fase moeilijk verdere vooruitgang te boeken. Met name op het terrein van onderzoek zijn er verschillen van inzicht en van mogelijkheden om het intern tot een standpunt te brengen dat gedrieën gedeeld wordt. Niettemin is geconstateerd dat allen ook de laatste stappen zouden willen zetten. Op het gebied van onderwijs zijn al wel heel wat stappen gezet.

Aan het Sectorplan zullen hoofdstukken worden toegevoegd over kennisvalorisatie, en er komt een claim in de sfeer van de financiële ondersteuning die nodig is voor de implementatie van het plan.

De voorzitter van de stuurgroep, dhr. Hermans, heeft overleg gevoerd met de ministeries van OC&W en EZ. Naar het zich laat aanzien zullen, als de definitieve versie van het Sectorplan is aangeboden aan het kabinet, beide ministeries met de stuurgroep willen praten om nader te bepalen hoe van de kant van het kabinet steun zal kunnen worden gegeven aan de daadwerkelijke invoering. Het Nederlands Forum voor Wetenschap en Techniek brengt medio december advies uit over de tweede versie van het Sectorplan. Dat zal waarschijnlijk in belangrijke mate richtinggevend zijn voor wat EZ ervan zal gaan vinden.

Naar verwachting wordt het wel half januari voor de definitieve versie gereed is.


Opmerkingen vanuit de UR:

De bestuurlijke organisatie zal heel helder moeten worden.

De CC-fractie is in samenwerking met andere partijen van de Universiteitsraden in Delft en Eindhoven bezig een stuk te schrijven over een betere aansluiting tussen VWO en universiteit. Ook UReka heeft een notitie geschreven.

Is er nog ruimte voor interactie met de UR over de definitieve versie?

Reactie Van Vught:

De bestuurlijke organisatie is het heikele punt. Eigenlijk is het zo dat alle drie universiteiten elke vorm van bestuurlijke organisatie die een extra bestuurslaag betekent afwijzen. Voor de graduate school lijkt een bestuursvorm gevonden te zijn. Voor de onderzoeksafstemming en coördinatie is dat veel moeilijker. Er wordt gezocht naar een lichte vorm van bestuurlijke coördinatie.

De aansluiting VWO/WO is nadrukkelijk onderwerp in het Sectorplan. De stuurgroep zou dan ook gebaat zijn bij een notitie van de medezeggenschap als door CC en UReka genoemd. Het liefst ziet het CvB deze nog vandaag tegemoet, zodat hij morgen in de projectgroep 3TU meegenomen kan worden.

In de interactie met de UR is voorzien – in ieder geval nadat publicatie heeft plaatsgevonden, en misschien ook wel vóór die tijd.

Te Beest vult aan:

De valorisatienotitie wordt vóór het eind van 2003 verwacht.

In de regeling technopartner wordt ervoor gekozen de TOP-regeling van de UT te laten gelden voor heel Nederland.

Geprobeerd zal worden in het financiële hoofdstuk een claim te formuleren die realiteitswaarde heeft.


Afgesproken wordt dat in de tweede week van januari nader met de UR zal worden gesproken over het Sectorplan. Of er dan ook stukken liggen is nog niet duidelijk; mocht dat zo zijn, dan zullen die aan de UR gestuurd worden.


Overig

Wormeester merkt op dat de portfolioanalyse achter de rug is en dat de UT uit de ICES-/KISS-gelden haar deel heeft binnengehaald. De UT heeft dus best een goede uitgangspositie. Met betrekking tot de masteropleidingen is er een heel gevecht gaande; masteropleidingen zijn echter al behoorlijk aan elkaar gekoppeld. Zijn eerste zorg bij het Sectorplan zit bij de bacheloropleiding: Doel van de bachelor is onder meer een vakopleiding te zijn op academisch niveau – er moet dus een “eindpunt” gemaakt worden, maar hij vraagt zich af of dat nog wel behouden kan worden. Hij benadrukt dat het heel belangrijk is om in de aanzet naar een strategisch plan te bezien wat men nu eigenlijk met de bachelor wil realiseren. En verder vraagt Wormeester zich af of de flexibele paden wel tot het gewenste resultaat leiden.

Van Vught antwoordt dat in het 3TU-overleg is geconstateerd dat flexibilisering de oplossing zal moeten bieden; of dat daadwerkelijk zal lukken kan alleen blijken in de uitwerking.

De internationale discussie is in toenemende mate gericht op de verbreding van de Europese intercontinentale bachelor. Tegelijkertijd hechten de 3TU eraan dat het bereiken van de wetenschappelijke vakopleiding gehandhaafd blijft, dus dat zal zeker het profiel blijven bepalen van de technische opleidingen van de UT en ook in het kader van de 3TU.

De Jong voegt hieraan toe de zorg van Wormeester te delen; de discussie over de bachelor zoals die in den brede in Nederland gevoerd wordt ziet er niet zo goed uit: te conservatief en te liberaal. Conservatief omdat men wil vasthouden aan het idee van het niveau van de bestaande opleidingen. Er liggen immers zoveel claims liggen dat dat niet mogelijk is; anderzijds moet het ook niet té liberaal worden en moet aan bepaalde zaken toch wel vastgehouden worden.

Bij de huidige bachelors is het zo dat de claim vanuit het VWO moet worden opgevangen door middel van het laten indalen van modules in het curriculum van het VWO (net als bij het HBO), zodat de garantie verkregen wordt dat de UT in haar opleidingen niet nieuw onderwijs moet gaan ontwikkelen. Als het gaat om de claim vanuit de minor en het Sectorplan moet naar de mening van De Jong ook begonnen worden bij het huidige systeem, zeker wat betreft het handhaven van het niveau. Wellicht moet nog wel gekeken worden hoe het totale pakket van een half jaar precies moet worden ingevuld. En als het gaat om internationalisering: dat moet kunnen worden opgevangen door de minor in te zetten en daarbij ofwel te stimuleren dat een student het buitenland bezoekt ofwel te zorgen voor een multiculturele setting.


Wormeester concludeert uit de uiteenzettingen van het CvB:

Kansen en bedreigingen zijn er met name zijn in de bachelor-fase.

Voor de aansluiting met het VWO kan de kop niet in het zand gestoken worden.

In het kader van internationalisering moet een bepaald eindniveau neergelegd worden.

Hij stelt voor als eerste discussiepunt op te pakken: Hoe moet het instroomplan eruit komen te zien?

Het CvB stemt daarmee in.


6. Ontwerpbegroting 2004 (UR 03-382, UR 03-413, UR-03 412, UR 03-412a)(punt 5. van de agenda)

Volgens Wormeester ontbreken er beleidsteksten in het supplement. Verder stelt hij voor afspraken te maken over hoe de opleiding Technische Geneeskunde gaat draaien, en wil hij graag een toelichting van het college op de portfolioanalyse.

Te Beest meent dat de toelichting bij de begroting voor zichzelf spreekt. Een wezenlijk document daarbij is de claimlijst. In het supplement ontbreekt inderdaad bij drie eenheden nog de toelichting; deze komt zo spoedig mogelijk naar de UR toe en wordt opgenomen in de definitieve versie. Verder spreekt Te Beest zijn dank uit richting de commissie F&V voor het meewerken aan het realiseren van korte procedures.

De begroting heeft een tekort van M€ 1.2. In de meerjarenbegroting was dat tekort veel groter, maar ook nu moeten we ons niet rijk rekenen, aldus Te Beest. Oorzaken zijn vertraging in de bouw door de brand en de aanwezigheid van vrij veel liquide middelen door verzekeringsuitkeringen e.d. en minder rentelasten als gevolg daarvan. Omdat er in de begroting 2004 sprake is van een eenmalige “dip” (door de lagere instroom 1996/97) is aan de faculteiten en instituten toegestaan dat zij additioneel gebruik maken van hun reserveruimte.

Technische Geneeskunde zit zeer beleidsarm in de begroting. De ontwikkel- en aanloopkosten zullen ruim k€ 500 bedragen; dat is al beschikbaar gesteld. Op zichzelf is het budgettair neutraal meegenomen in de begroting, omdat er een potje is voor de aanloopkosten. De faculteit gaat een begroting maken ook voor de aanloop van het onderzoek. Als die er is zal daarover een afzonderlijke notitie aan de UR gestuurd worden.

Wat de inzet van frictiekosten betreft zullen de decanen en WD’s nagaan hoe zij binnen de ingediende begroting ruimte kunnen vinden voor de portfolioprojecten.

Portfolioanalyse: De strategische speerpuntmiddelen die er altijd waren voor de technische instituten liepen eind 2002 af. Toen is vanuit de instituten gevraagd om nog een jaar ruimte. Dat is gehonoreerd, omdat er sprake was van doorlopende kosten. Nu blijkt dat M€ 1,5 binnen de begrotingen van de faculteiten past; t.a.v. de rest is dat nog niet duidelijk – pas als er ruimte voor is binnen de begrotingen komt het geld beschikbaar.


Vervolgens gaat Te Beest nader in op het onderdeel “Gehoord de toezegging van het College dat …” van het concept-advies UR (UR 03-413):

De ziektekostenverevening is in de begroting gedecentraliseerd. Er zal op dezelfde manier mee worden omgegaan als tot nu toe. De decanen zullen een vereveningsfonds vormen op het niveau van de faculteiten. De administratieve procedure blijft gehandhaafd, en bovenmatige uitgaven binnen de eenheden zullen worden gecompenseerd.

Het CvB heeft toegezegd dat de opleidingsdirecteuren advies zullen uitbrengen aan het college over de berekening van de infrastructurele kosten inzake student assistentschappen. Dit zal ter beperking van de administratieve lasten zoveel mogelijk gebeuren met gesloten portemonnee.

Er wordt over een reeks van jaren naar de instroom gekeken. Soms wijken de ramingen erg af van de werkelijkheid, soms is lange tijd additionele financiering nodig. Daarom zal in de aanloop naar de begrotingsrichtlijnen 2005 een analyse gemaakt worden van uitgaven versus ramingen. Afhankelijk van de analyse zal het college een besluit nemen over opname in de richtlijnen.

Het CvB is ook niet blij met de parameter van de decentrale stimulering. Gestreefd zal worden naar andere parameters. De voorkeur van het college gaat uit naar de verdienparameters. Dit zal met het UMT besproken worden, waarna erop teruggekomen zal worden.

Uitgerekend zal worden hoe de gewijzigde toepassing van het model over meerdere jaren uitwerkt naar de verschillende eenheden toe; daarna zal een definitief besluit over de aanpassing genomen worden. De insteek is uitdrukkelijk dat het college de gewijzigde toepassing graag wil voortzetten. Er worden verwoede pogingen gedaan om de vaste voet te dynamiseren.

Verder heeft het college toegezegd dat bij het opmaken van de jaarrekening 2003 opnieuw berekend zal worden hoe de bezuinigingen ten gevolge van de reorganisatie verlopen en wat er nog komen gaat.

In het kader van het UT-net is indertijd overgegaan naar integrale kosten. Niet met de mogelijkheid om te sharen met anderen. Wel is het zo dat er in de integrale kosten ook kosten zitten waarvan het de vraag is of het verstandig is die door te rekenen. Er zal dan ook nog aandacht aan de kostenstructuur besteed worden. De UT blijft ernaar streven op dit gebied voorop te blijven lopen.

Met bovenstaande kanttekeningen kan het CvB zich vinden in de toezeggingen zoals geformuleerd in UR 03-413, evenals in de op verzoek van de UR op te nemen amendementen op de tekst:

Binnen de eenheden vindt de verevening van ziektekosten plaats.

Bij de jaarrekening 2003 zullen de bezuinigingen ten gevolge van de reorganisatie in beeld worden gebracht.

De begroting van Technische Geneeskunde zal na de totstandkoming voor advies aan de UR worden voorgelegd.

Toevoeging vierde overweging: de O&O-component moet een substantiële omvang hebben om de noodzakelijke koppeling tussen onderwijs en onderzoek inhoud te geven.


Verdere discussie

Er wordt nog even teruggekomen op de portfolioanalyse en de middelen daarvoor. Wormeester stelt vast dat er begrotingstechnisch geen probleem is, maar dat er eerder een bestuurlijk probleem is in die zin dat de inzet van tijdelijke middelen voor langdurige zaken een risico met zich meebrengt. Te Beest is dat met hem eens. Meijer merkt op dat de UR regelmatig op dit probleem gewezen heeft en dat het college steeds zei dat middelen alleen zouden worden vastgelegd in tijdelijke projecten, terwijl de UR erop wees dat het wellicht beter zou zijn een zekere afbouw te plegen en andere inkomstenbronnen voor hetzelfde werk te genereren. Hij wil daar nu opnieuw aan herinneren. Hij stelt dat sommige faculteiten uit centrale stimuleringsmiddelen aio’s hebben aangesteld en bekostigd. Verder vraagt hij zich af of er geen problemen ontstaan als de omvang van de centrale stimulering blijft toenemen.

Te Beest antwoordt dat bij onderzoek de CS-middelen redelijk in de buurt van de 10% blijven. Bij onderwijs wordt er ver overheen gegaan. Dat heeft o.a. te maken met het feit dat er veel nieuwe opleidingen zijn met aanloop- en ontwikkelkosten. Dat wordt dus wel weer anders. Er zijn afspraken gemaakt over het afbouwen van de stimuleringsmiddelen. In ieder geval is het zo dat het geld rechtstreeks terecht komt bij het primaire proces. Het college begrijpt heel goed dat het voor faculteiten moeilijk is om in een complexe organisatie steeds alles op tijdelijk te zetten; daarom moet langs de weg van geleidelijkheid tot een oplossing gekomen worden. Het is ook voor faculteiten moeilijk om te leren omgaan met “oud voor nieuw”. Van Vught vult aan dat het college van mening is dat in het nieuwe kalenderjaar de discussie “oud voor nieuw” nog eens nadrukkelijk gevoerd moet worden, omdat het een wezenlijk mechaniek is voor de universiteit.


De voorzitter informeert of en op welke wijze er besluitvorming wordt verwacht over het onderbrengen van onderwijsactiviteiten binnen TSM. Te Beest antwoordt dat inderdaad besluitvorming wordt verwacht. Er vinden momenteel gesprekken plaats. De beslissing wordt genomen door de decaan van BBT – de medezeggenschap zal dus in de faculteitsraad moeten plaatsvinden. De voorzitter stelt voor hier nog eens goed naar te kijken, omdat het hier naar zijn mening gaat om een CvB-besluit en dat het besluit moet passen in de UT-brede besluitvorming in het kader van het Instellingsplan.


Bulter vraagt naar de vacaturestop bij de UT en de bestemming van de reserves.

Inzake de besteding van de reserves antwoordt Te Beest dat de begroting 2004 bewijst dat een blokkade op de reserves een fabel is. Ook binnen de faculteiten kunnen reserves opgerekt worden, voorzover ze in hun goedgekeurde budget daarvoor toestemming hebben.

De Jong vertelt dat er sprake is van een selectieve vacaturestop. Iedere vacature die men wil openstellen wordt aan het CvB voorgelegd voor toestemming; de opvatting van de herplaatsingscommissie speelt daarin een belangrijke rol. M.b.t. het wetenschappelijk personeel wordt zeer binnenkort besloten of daar al dan niet tot een selectieve vacaturestop wordt overgegaan.


De UR brengt een positief advies uit over de Ontwerpbegroting 2004 conform UR 03-413, met inachtneming van de in het voorgaande geaccordeerde amendementen.


Wormeester merkt ten slotte nog op dat hij ervan uitgaat dat er het volgend jaar tijdig een complete begroting, inclusief alle teksten, voorligt.


11.55 uur Houweling verlaat de vergadering.


7. Instituutsplannen (UR 03-367/391, UR 03-368/390, UR 03-369/389, UR 03-410)

Schrama geeft een korte inleiding en vraagt aan het college of er nog nadere informatie noodzakelijk is. Van Vught antwoordt ontkennend en zal de gestelde vragen van de UR nalopen.

Ad.1. Het verschil bij het instituutsplan van IGS ten opzichte van de vorige versie ligt in de uitbreiding van enkele activiteiten. Van Vught geeft tevens aan dat het ontslag van de WD niet naar aanleiding van het advies van het UMT is aangeboden.

Voor het instituutsplan IBR geldt dat hierin aanpassingen zijn gemaakt naar aanleiding van het advies van het UMT.

Ad.2 Van Vught onderschrijft de vraag. Selectiviteit van de onderzoeksprogrammering krijgt een nadrukkelijke rol. Dit uit zich op twee manieren. 1) dat niet alle leerstoelen participeren in instituten binnen het gekozen curriculum; 2) iedereen kan meedoen, maar de activiteiten moeten wel aansluiten bij het gekozen onderzoekprogramma. Tevens ligt de keuze van prioriteiten en programmering bij de instituten.

Ad.3 Het CvB zal bekijken of er een koppeling kan plaatsvinden tussen het Instellingplan en de Instituutsplannen.

Ad. 4 Inzake de verschillen in berekening van het aantal fte's van deelnemende onderzoekers geeft het college aan hiermee aan de slag te gaan.

Ad. 5 Het college geeft aan dat de leerstoel de kleinste eenheid is binnen de UT. Schrama vraagt of door de instituten gehanteerde criteria voor toelating van individuele onderzoekers gevolgen kan hebben voor de toewijzing van onderzoeksmiddelen aan individuele medewerkers. Het college stelt dat de leerstoelhouder mede hierover beslist

Het College van Bestuur zegt toe te zullen accepteren dat individuele medewerkers binnen een leerstoel onderzoek kunnen blijven verrichten en dat hiervoor gelden beschikbaar komen/blijven.

Ad. 6 De benoemingen van waarnemend WD voor de instituten IBR en IGR lopen tot 1-1-2004. Er zal evt. verlenging hiervoor gegeven worden. Het CvB hoopt echter dat in deze functies binnenkort voorzien zal worden. De zoekopdracht voor IBR ligt bij de decaan GW. Voor Impact volgt de benoeming waarschijnlijk per 1-2-2004. Voor IGS wordt er intern en extern geworven. Op dit moment is er nog geen uitzicht op een nieuwe Wetenschappelijk Directeur.

De voorzitter geeft aan dat de Universiteitsraad de resultaten met belangstelling afwacht.

Ad. 7 Het college geeft aan dat de Universiteitsraad gelijk heeft - het is een 'ratje-toe' van namen.


Schrama vraagt of er nog opmerkingen zijn over de geformuleerde instemmingsbesluiten ten aanzien van de instituutsplannen voor Impact, IBR en IGS. Hierbij worden de besluiten definitief vastgesteld.


12.20 uur Borggreve verlaat de vergadering.


8. Nota Personeelsbeleid (UR 03 335/380,a,b1-11/409/416)(punt 6. van de agenda)

De voorzitter geeft een korte inleiding en geeft hierbij aan dat bij dit agendapunt de medewerkers instemmingsrecht en de studenten adviesrecht hebben. Tevens meldt hij dat het voorliggende instemmingsbesluit is opgesteld door de CC-fractie en nog niet in de UR besproken is. Hij vraag het college om commentaar. De Jong geeft aan dat er reeds stevige discussies hebben plaatsgevonden over de voorliggende nota. Hij vindt dit zeer effectief en nuttig voor het personeelsbeleid en de uniformiteit. Er is een doorstart nodig vanuit het voorgaande HRM-beleid naar dit voorgestelde nieuwe beleid. Hij ziet deze nota als een kadernota. Deze nota moet een breed draagvlak bewerkstellingen binnen de universitaire gemeenschap, daarom is gekozen voor deze aanpak. De teksten zijn onaf, nadere stappen zijn noodzakelijk. In het voorjaar van 2005 moet het nieuwe personeelsbeleid lopen. Het vergt een grote inspanning van PA&O om een nieuw en uniform P-beleid binnen de diensten en faculteiten tot stand te brengen. Dit moet tot ontwikkeling gebracht worden in projectgroepen uit alle geledingen van de universitaire gemeenschap. De Jong geeft aan dat het college binnen de OPUT ook om inbreng van deskundigheid vanuit de vakbonden heeft gevraagd.

Het college geeft aan dat de bereidheid van de UR om mee te denken met het P-beleid goed is en ook de intentie van het CvB is geweest. Indien dit leidt tot een tweede moment van instemming is dit niet erg. Hij geeft aan dat het college akkoord gaat met het concept instemmingsbesluit.

Wel wil hij een opmerking maken over punt 5 van de overweging. Het CvB is niet politiek georiënteerd. Ze wil niet denken in tegenstellingen maar in één UT.

Meijer geeft aan dat het betreffende punt voortkomt uit het feit dat in deze nota moet vastliggen wat hoofdlijnen en bijzaken zijn. Op dit moment is dit onvoldoende verwoord. De nota is onvoldoende richtinggevend en onvoldoende financieel onderbouwd. Eveneens moet de nota breed ondersteund worden binnen de UT.

Schrama verzoekt de studenten het advies toe te lichten. Berend geeft aan dat de volgende punten expliciete aandachtspunten voor de studenten zijn:

- doelgroep benadering internationale mobiliteit;

- evenwicht tussen onderwijs en onderzoek;

- gelijkwaardigheid;

- financieel kader.

De Jong geeft aan dat voor wat betreft het financieel kader het de bedoeling van het college is om eerst het beleid te ontwikkelen en daarna pas gelden ter beschikking te stellen.

Schrama vraagt of beide concepten akkoord zijn en of er nog opmerkingen zijn vanuit de geledingen.

Wallinga-de Jonge geeft aan dat de DD-fractie an sich niet ongelukkig is met de nota maar het standpunt van de UR onderschrijft dat nadere invulling noodzakelijk is. Na het aanhoren van de toelichting van het college kunnen ze zich er nog beter in vinden. Ten aanzien van punt 5 van de overwegingen heeft ze het volgende voorstel: haal de tegenstelling eruit en handhaaf alleen de sleutelbegrippen in de tekst.

12.35 uur Van Vught verlaat de vergadering.

Schrama geeft aan akkoord te zijn met het voorstel van Wallinga-de Jonge inzake de tekstuele wijziging in het concept-instemmingsbesluit.

Wormeester meldt opmerkingen te hebben over de didactische cursus en bekostiging. Hij zegt gemengde gevoelens te hebben inzake de cursus. Wat willen we precies, qua uren erg intensief, kan leiden tot discrepantie vooral voor beginnende UD'ers, het gaat hier meer om de werkwijze.

De Jong reageert hierop dat er de afspraak ligt ter ontwikkeling van een centraal beleid hierin. Dit wordt uitgewerkt door een werkgroep. Er volgt een discussie over de invulling van de didactische cursus, de verplichting hiertoe voor de medewerkers en student-assistenten en de noodzaak hiervoor i.v.m. de onderwijscompetentie van medewerkers.

Bulter geeft aan principieel nog moeite te hebben met instemming met de nota. Hij mist de prioritering en staat niet achter het competentiegericht instroombeleid.

Berends spreekt, namens UReka, zijn waardering uit voor het traject. Er is geluisterd naar de inbreng vanuit het personeel in het voortraject. Het proces heeft de steun van de studenten.

De Jong wil nog één poging wagen Bulter te overtuigen van de noodzaak van voortgang van dit proces. Hij geeft aan dat de geuite kritiek terecht is. Het P-beleid is evaluerend beschreven, er is nadere prioritering noodzakelijk van hoofdlijnen in nevenactiviteiten. Het concretiseren gebeurt in twee stappen. Eerste Stap is het vaststellen van het p-beleid dat leidt naar het individuele loopbaanbeleid en op basis daarvan volgt nadere invulling van dit beleid.

Schrama verzoekt tot afronding van dit onderwerp te komen en tot besluitvorming over te gaan. Het college verzoekt de URaad om instemming met deze nota voor 1 jaar. Hierin zijn de hoofdlijnen vastgelegd. Om het nu uitgestippelde traject van invoering doorgang te laten vinden ligt er de toezegging van het CvB om in de tweede helft van 2004 met een nieuwe nota te komen.

Schrama vraagt of de studentengeleding wil stemmen over het advies. De studenten voelen hiertoe geen behoefte waarmee het advies is vastgesteld.


De voorzitter geeft aan dat het instemmingsbesluit nog nader ingevuld moet worden (gezien) en brengt het besluit in stemming. 6 stemmen voor, 1 stem tegen. Hiermee is het instemmingsbesluit vastgesteld.


Er volgt een schorsing voor de lunch tot 13.15 uur.

De voorzitter heropent de vergadering om 13.25 uur.


9. Onderwijsjaarcirkel en 5 ECTS (UR 03-371/03-414)

De voorzitter geeft een korte inleiding waarbij hij aangeeft dat de Universiteitsraad adviesrecht heeft inzake de onderwijsjaarcirkel en instemmingsrecht voor de wijziging naar 5 ECTS aangezien het hier een wijziging betreft van het Studentenstatuut. Hij geeft aan dat beide onderwerpen erg laat aan de UR zijn voorgelegd, daar de uitvoering van het collegebesluit al ter hand is genomen. Ook heeft de UR in de voorbereiding van het overleg moeten constateren dat het voorgenomen besluit onvoldoende was beargumenteerd. De 5 ECTS-richtlijn is ook in tweede instantie niet beargumenteerd, waardoor de raad nog niet tot een besluit hierover kan komen

De Jong geeft aan op de inhoudelijke kant te willen ingaan en zegt dat er geen sprake is van een opleidingsoverstijgende regeling. Tevens merkt hij op dat de discussie over de onderwijsjaarcirkel vanaf augustus binnen de universiteit gaande is (diverse organen bijv. CCO).

De invoering van een semestersysteem is noodzakelijk in verband met de invoering van het BaMa systeem op de UT. Er loopt een onderzoek naar de verwevenheid van curriculumblokken van 10 of 5 ECTS binnen het onderwijs. Indien de verwevenheid groot is heeft dit een geringere impact op de flexibiliteit van de onderwijsprogramma's. De flexibiliteit blijft zo gehandhaafd. De wijziging naar een semestersysteem van 42 → 40 weken is noodzakelijk in verband met de exploitatie van de campus in de zomerperiode. De verlenging van de zomerperiode maakt het mogelijk extra activiteiten te organiseren op de campus. De effectieve reductie van de onderwijsjaarcirkel is één week. Aangegeven is dat dit geen problemen zou opleveren vanuit de opleidingen aangezien er toch curriculumwijzigingen noodzakelijk zijn in verband met de invoering van BaMa. Het verzoek vanuit het college is er om doorgang te geven aan het besluit en aan de reeds lopende activiteiten.

Vinke geeft aan dat de wijzigingen naar een semestersysteem voor de studenten de volgende problemen met zich meebrengt: studeerbaarheidsproblemen rondom stage, wederom overgangsregelingen, tentamen mogelijkheden en herkansingen en geen internationale eenheid voor wat betreft ECTS binnen Europa. Tevens meldt hij dat een duidelijke argumentatie voor de gemaakte keuzes ontbreekt.

Wormeester geeft aan dat voor het personeel de volgende problemen verwacht worden: grote werkdruk door noodzakelijke wijzigingen in curriculumopbouw en nieuwe invulling opleidingsprogramma's, geen duidelijkheid over invulling 5 ECTS (richtlijn), geen internationale gelijkschakeling en geen argumentatie en onderbouwing van de gemaakte keuzes. Er volgt een discussie over de term 'richtlijn' en het missen van een duidelijke onderbouwing en argumentatie waarom overgegaan wordt naar 5 ECTS.

Afgesproken wordt om beide punten Onderwijsjaarcirkel en 5 ECTS aan te houden en in de extra vergadering van januari af te handelen. Er volgt nadere informatie van het college. Voor de onderwijsjaarcirkel betreft dit informatie inzake studeerbaarheid voor studenten, informatie vanuit de opleidingen i.v.m. evt. werkdruk voor docenten. Bij 5 ECTS is dit een nadere motivatie voor deze keuze en een beschrijving van het begrip richtlijn in dezen.



10. Digitale Universiteit (UR 03-376/03-394)

Te Beest stelt voor dit punt in januari te behandelen. De vraag wordt gesteld of het niet nu behandeld moet worden omdat nu nog de mogelijkheid bestaat 'eruit' te stappen. Te Beest geeft aan dat dit niet mogelijk is. Schrama geeft aan dat in de evaluatie de essentiële vragen niet beantwoord worden.


In verband met de tijd vraagt de voorzitter of inzake de volgende drie te behandelen punten nog opmerkingen van de leden komen. Meijer geeft aan vragen te hebben bij punt 13.


11. Rookbeleid UT (UR 03-347/03-400)

Het besluit inzake Rookbeleid UT 2003 wordt zonder opmerkingen vastgesteld.


12. Richtlijn "Werken met gevaarlijke stoffen" (UR 03-362/03-399)

Het besluit inzake de Richtlijn "Werken met gevaarlijke stoffen" wordt zonder opmerkingen vastgesteld.


13. Transfer vakgroep BPM (UR 03-372/03-401)

Meijer geeft nadere uitleg in verband met zijn verzoek om dit punt in de januari vergadering te willen afhandelen. Hij geeft aan dat het implementatieplan is vastgesteld met goedkeuring van de Faculteitsraad. Hij zou graag het advies/commentaar van de Faculteitsraad CTW en de decaan CTW in deze kwestie willen ontvangen waarbij ook ingegaan wordt op de feitelijke situatie binnen CTW en de begrotingstechnische zaken.

Het college vindt dit verzoek geen probleem en geeft aan dat de afhandeling van dit punt in de januari vergadering zal plaatsvinden.


14. Schriftelijke rondvraagpunten (UR 03-384 en UR 03-388 en 03-392)

Het college stelt voor de afhandeling van deze punten door te schuiven naar de januari vergadering. Huisman geeft aan dat het waarschijnlijk handiger is deze punten schriftelijk af te handelen. De voorzitter en het CvB gaan akkoord.


15. Rondvraag

Meijer. In de collegebesluiten heeft gestaan dat het contract met de SAD per 1-1-2005 is opgezegd. Meijer verzoekt het college nadere informatie hierover te geven.

De Jong geeft aan dat deze opzegging een puur formele en contractuele is. Er wordt onderhandeld over een nieuw contract.

Schrama. Geeft aan graag nadere informatie te willen inzake het portfolio analyse besluit. Het college zorgt ervoor deze informatie aan de UR te leveren.

De voorzitter geeft tevens aan dat gezien de huidige agenda en vergaderduur van deze cyclus geleerd moet worden dat het niet mogelijk is om zo'n groot aantal agendapunten in één vergadering te behandelen. Het verzoek is om regelmatiger overleg te hebben. Afgesproken wordt dit punt in het agendaoverleg te bespreken.


De voorzitter geeft aan dat in de overlegvergadering van januari de volgende punten behandeld zullen worden: SWT, Onderwijsjaarcirkel en 5 ECTS-richtlijn, Evauatie DU en transfer vakgroep BPM.


16. Sluiting

Onder dankzegging van eenieders inbreng en geduld sluit de voorzitter de vergadering om 14.45 uur.