Verslag van de extra overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 7 mei 2002


Leden UR

Aanwezig: Barsema, Berkers, Bloem, Van Doorn, Hovenkamp, V.d. Heijden, Houweling, Jacobs,

Kluitenberg, Kwast, Meijer (vzUR), Mulder,Thomasson, Wittkampf, Weijnen, Weber (vz)


College van Bestuur:

Apers, De Jong, Sistermans, Van Vught, alsmede Akkerman en Westenbrink (BB)


Griffie:

Kuiper



1. Opening

De vergadering wordt om 10.45 uur door de voorzitter geopend.

Punt van behandeling is Facultaire Herindeling en Kanteling


2. Mededelingen

Van Vught staat stil bij de dramatische gebeurtenis van de vorige dag – de moord op Fortuyn –welke een dieptepunt is in onze democratie.

Voorts deelt hij mee dat een concept intentieverklaring is opgesteld door de besturen van de UT, TUE en TUD waarin de wens geuit wordt tot een verdere integratie te willen komen.


3. Facultaire Herindeling en Kanteling


Ad impressie van de interne vergadering van de UR op 6 mei 2002

De voorzitter stelt voor dit stuk langs te lopen en vragen die nog niet door het CvB zijn beantwoord, te stellen.


Ad. 1.

Meijer licht toe dat EL en TW het belangrijk vinden dat disciplines bij elkaar blijven. Tot nu toe ligt er nog geen profiel voor de nieuwe faculteit. Er zijn nog verschillen van mening, echter de bereidheid is er om nu snel ter zake te komen om de resterende hobbels weg te nemen.

De Jong is op de hoogte van de stand van zaken. Als het gaat om keuzes uit de nota zijn die eenduidig, n.l. te komen tot een ICT-faculteit. De problemen gingen vooral over de naamgeving en die kan altijd nog gewijzigd worden. De zaak van de profilering wordt nu echter ook aan de naam opgehangen. De discussie hierover moet decentraal gevoerd worden. Gisteren heeft hierover reeds een bespreking plaatsgevonden. Dit heeft enige tijd nodig.

Meijer is van mening dat de UR het standpunt moet innemen dat het vormen van een faculteit een bottom-up proces dient te zijn en dat niet alleen de keuzes van bovenaf gemaakt moeten worden.

De Jong wijst erop dat er diverse faculteitsraden zijn die tevreden zijn met de open manier van werken. Dat er twijfels zijn bij 3 van de 120 leerstoelen vindt hij een knap resultaat.



Ad.7.

Meijer wijst erop dat binnen een nieuwe faculteit wellicht behoefte bestaat disciplinegewijs afspraken te maken over bekostiging, die binnen de huidige faculteit al plaatsvindt.

Apers antwoordt dat faculteiten en instituten geld toegewezen krijgen op basis van de prestaties die de groepen leveren. De verdeling is een keuze die de decaan zal moeten maken.

Ad.5

Meijer deelt mee dat het gisteren verkregen overzicht van leerstoelen naar de mening van de UR niet geheel compleet is. Het is nog niet erg duidelijk wat nu functionele leerstoelen zijn en welke niet. Het CvB zou een volledig overzicht moeten hebben, gezien het feit dat de (functionele) leerstoelen businessunits worden, dient dit bij Centraal bekend te zijn.

De Jong antwoordt dat men dit overzicht probeert te krijgen op basis van de gegevens die aanwezig zijn. De decanen wordt verzocht hun medewerking hieraan te verlenen. Spreker zegt toe dat de lijst inzichtelijker zal worden.


Ad. financieel model

Naar aanleiding van het gegeven dat er gestreefd wordt naar een systeem van werkelijk gemaakte kosten stelt Meijer de volgende vragen over de bekostiging op opleidingsniveau.

1.komt het totaalbudget van een opleiding overeen met het budget dat nodig is om het onderwijs uit te kunnen voeren, en

2.gebeurt de differentiatie van het inkopen van onderwijs op basis van SP, of op basis van de werkelijke kosten?


Apers antwoordt dat OCW gebruik maakt van een rekenmodel. De verhouding 1:2 is puur op basis van de middelen die nu worden toegewezen. Die verhouding wordt nog besproken in de geplande junivergadering van het UMT. Bekeken zal dan worden wat de reële bekostiging zal moeten zijn.

Meijer wijst erop dat het belangrijk is deze vraag te stellen om te weten te komen of er nu bekostigd gaat worden via een lump sum financiering of dat er bepaalde taken gefinancierd gaan worden.

Apers herhaalt dat op basis van een goede analyse naar prestatieafhankelijkheid in de financiën gekeken gaat worden.


Er volgt een korte schorsing.


Ad.punt 14

Jacobs namens UReka is benieuwd naar de visie van het CvB inzake de implementatie van bevoegdhedenverdeling tussen decaan en WD op het punt van het instellen van leerstoelen. De formulering zoals deze in het aangepaste besluit is opgenomen is zeer gering.

Voor CaBaal, zo merkt Bloem op, is dit punt ook buitengewoon belangrijk en niet alleen het voordrachtsrecht van de WD. Om eventuele conflicten in de toekomst te voorkomen is het beter een formulering op te nemen zoals verwoord staat onder dit punt in de impressie Meijer.

Apers antwoordt dat met visitaties bedoeld wordt onderzoekvisitaties. Binnenkort wordt overgegaan op de Van Bemmelsystematiek waarbij instituten voorgelegd worden voor visitatie.

Ingaand op de vraagstelling omtrent het instellen van leerstoelen en de eventuele conflicten die zouden kunnen ontstaan stelt De Jong dat het terecht is dat dit de intentie van het voorstel genoemd is. Zoals men er nu echter tegenaan kijkt is er nu veel geregeld en is het belangrijk dat de eerstverantwoordelijken besluiten kunnen nemen. De focus wordt door de UR nu wel heel erg gericht op dat ene moment. Er zijn meerdere momenten waarop discussies kunnen plaatsvinden. Daarmee wordt voorkomen dat er conflictvorming kan ontstaan. Er worden afspraken gemaakt op meerjarenbasis, etc.

Er wordt nu uitgegaan van een geschil en dat probeert het CvB nu juist te voorkomen. Zoals gezegd zijn er allerlei overleggen waarin consensus kan worden bevorderd, zo stelt spreker.

Sistermans voegt er aan toe dat geprobeerd is samen met de WD een plan te maken en binnen dat plan de processen zo te laten lopen dat er voorstellen ingebracht kunnen worden door de WD’s. E.e.a. staat nauwkeurig beschreven in hun bevoegdheden.

Jacobs vraagt zich af wat erop tegen is om de decaan het laatste woord inzake het instellen van leerstoelen te geven, aangezien deze alles toch coördineert.

De Jong begrijpt niet wat het probleem is. Het is alleen maar positief als de WD’s hierin initiatief kunnen nemen. De keuzes worden gezamenlijk gemaakt. Van Vught voegt er aan toe dat uiteindelijk het CvB de leerstoelen instelt. Geprobeerd wordt dit nu in een proces te vatten waarbij de tegenstellingen praktisch al zijn opgelost. Hij is van mening dat de WD vanuit zijn deskundigheid voordrachtsrecht dient te hebben.

Meijer is positief over het streven naar strategisch overleg echter negatief over het wel of niet instellen van een leerstoel door de WD. Uit reacties vanuit de FR blijkt dat het onduidelijk is hoe de verdeling van de bevoegdheden moet luiden.

Hij blijft van mening dat het primaat van de leerstoelen bij de decaan gelegd moet worden. Het uitvoeren van een programma ligt duidelijk bij de WD.

Apers vindt dat de indruk nu wordt gewekt alsof de decaan zich alleen met langetermijnbeleid bezighoudt. Men moet zich realiseren dat en decaan en WD bezig zijn met de implementatie van het langetermijnbeleid. Samen zitten ze ook in het MT. Ze zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de koppeling tussen onderwijs en onderzoek en de financiering ervan.

Jacobs vindt het een duidelijk verhaal. Uiteindelijk beslist het CvB. Belangrijk is met dit verhaal voor de dag te komen. In het besluit zal hierover iets gemeld moeten worden. Tevens suggereert hij om de zojuist door het CvB verwoorde visie via het UT-Nieuws nadrukkelijk onder de aandacht te brengen.

Meijer is zo ver nog niet. Ten eerste heeft het afstemmingsoverleg CvB – decanen in het verleden niet gewerkt en ten tweede kan het MT formeel geen besluiten nemen. Duidelijk moet zijn wie welke beslissingen nemen en welke raad daar medezeggenschap op kan plegen. Hij is van mening dat strategische beslissingen hoe langer hoe minder worden doorgesproken.

Er wordt nu wel vertrouwen gesteld in meer openheid, maar vertrouwen in het proces heeft hij nog niet helemaal.

Wittkampf stelt dat voor een goed functioneren van het MT er mensen in dienen te zitten met gelijkwaardige posities. Indien e.e.a. niet duidelijk is kan in een toelichting op het besluit e.e.a. opgenomen worden.

Van Vught stelt een nieuwe formulering voor:


“de taken en bevoegdheden van wetenschappelijk directeuren, decanen en hoogleraren vast te stellen zoals beschreven in hoofdstuk zeven van het Kantelingdocument:

daarbij benadrukkend dat het initiatiefrecht van de WD en Decaan het resultaat moet zijn van wederzijds overleg.”


KPS, bij monde van Meijer, geeft voorkeur aan de formulering van de UR. Bloem, sprekend namens CaBaal, begrijpt dat in de tekst van het CvB niet aan de nevenschikking wordt getornd.

Sistermans merkt op dat men goed moet weten wanneer er een compromis moet komen of niet. Er moet vertrouwen in het proces gesteld worden. Met alle WD’s is gesproken en allemaal vinden ze nevengeschiktheid zeer belangrijk.


Ad. punt 15

Over dit punt is al eerder gesproken. Het resultaat van het UMT-overleg in juni wil de Universiteitsraad gaarne voorgelegd krijgen. Meijer is van mening dat belangrijke keuzes over het financieel verdeelmodel ter instemming moeten worden voorgelegd. De wet is op dit punt niet duidelijk.

Het CvB zegt toe dat dit zal gebeuren.


Ad.punt 16

Meijer deelt mee dat de term “onvervreemdbaar” ook van toepassing moet zijn op het premie-compartiment. Apers is het hiermee eens.

Berkers informeert vervolgens waarom gekozen is voor aansturing van het onderwijsgebonden onderzoek vanuit het onderwijs en de decaan daarvoor verantwoordelijk is.

Apers merkt op dat bij disciplinaire inbreng voor het onderwijs het aan de leerstoel is daar invulling aan te geven. De Jong vult aan dat het gaat om onderzoekmiddelen die in leerstoelen terechtkomen zodat onderzoek kan worden gedaan. Het is geen apart compartiment. Binnen het raamwerk van een instituut wordt een onderzoekprogramma uitgevoerd. De coördinatie van het programma ligt in handen van de WD. Financiering en datgene wat je wilt bereiken moeten ontkoppeld worden, merkt Apers op.


De voorzitter vraagt het CvB of de vragen die er nog liggen schriftelijk beantwoord kunnen worden.


Ad aangepast concept-besluit College van Bestuur (7-05-02)


UR-voorstel medezeggenschap in instituten


Er moet een keus gemaakt worden tussen instituutsmodel of UR-model, aldus Van Vught. De UR en CvB praten over een strategische universiteit. Zoals het UR-voorstel nu is verwoord vindt hij het te complex.

Meijer legt uit dat we twee medezeggenschapsniveaus hebben. Het instituut hangt qua medezeggenschap in feite tussen faculteit en centraal in en daarom is gekozen voor deze vorm van medezeggenschap.

Het CvB heeft geprobeerd binnen de wet een voorstel te maken dat zo simpel mogelijk is. Een oplossing moet hiervoor gevonden kunnen worden.


Ad. adviezen

T.a.v. de status van de adviezen is al het nodige opgemerkt. Om een eind te maken aan de onduidelijkheid hieromtrent wordt uiteindelijk besloten “de adviezen facultaire herindeling en kanteling als grondslag voor de eigen besluitvorming te aanvaarden”.


Ad. overzicht leerstoelen

N.a.v. de onvolledigheid van het leerstoelenoverzicht zou Wallinga nog eens van het CvB willen horen wat nu de juiste definitie van een leerstoel is en wat de taakstelling van de leerstoelgroep in de nieuwe organisatievorm van de universiteit.

Apers antwoordt dat de functionele leerstoelen de pijlers zijn van de facultaire organisatie. Hierover is al eerder gesproken.

De voorzitter stelt dat de UR dit punt intern nog eens aan de orde zal stellen.


Ad. punt 14

Over dit punt is nog geen consensus. Op een vraag vanuit de UR of dit een breekpunt is voor het CvB indien de UR zijn mening handhaaft, wordt positief geantwoord.


4. Rondvraag

Van Vught doet een klemmend beroep op de raad vandaag zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Naar zijn mening is de universitaire gemeenschap zo ver dit wel te doen.

De voorzitter is, gezien de reacties van de Faculteitsraden, bang dat de universitaire gemeenschap daar nog niet helemaal aan toe is.

Sistermans merkt op dat er overeenstemming is tussen de huidige decanen en wetenschappelijk directeuren en verder aan het werk te willen.


De vergadering wordt om 12.45 uur gesloten.