van 2002 03 12

Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad


Aanwezig:

Leden UR:

Barsema, Berkers, Bloem, Van Doorn, Houweling, Hovenkamp, Jacobs, Kluitenberg, Meijer (vz), Mulder, Prevaas, Schrama, Thomasson, Wallinga-de Jonge, Weijnen (v.a. pt. 8), Wittkampf

College van Bestuur:

Barbas, De Jong, Sistermans, Van Vught

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)


Afwezig:

Van der Heijden, Weber




1.Opening en vaststelling agenda

vzUR opent om 13.40 uur de vergadering


2.Mededelingen

vzUR:

Besloten is over te gaan tot elektronisch stemmen bij de komende UR-verkiezingen. Daartoe dient op korte termijn het kiesreglement te worden aangepast en ter goedkeuring aan het college te worden voorgelegd.

Of t.z.t. de verkiezingen voor de faculteitsraden ook langs elektronische weg zullen gebeuren is ter keuze aan de raden zelf.


Van Vught namens het CvB:

Barbas heeft besloten zijn functie als lid van het CvB per 1 april a.s. neer te leggen. Dit wordt betreurd door het college en de Raad van Toezicht. Barbas wil geen verantwoordelijkheid dragen voor een operatie die eventueel nodig zal zijn om tot in het bot van de UT te snijden om de investeringen in de vastgoedontwikkeling mogelijk te maken.

Op 25 maart a.s. hebben de voorzitters van respectievelijk de RvT en het CvB een gesprek met de minister van onderwijs over het vastgoedprobleem, dat van beide zijden als steeds pregnanter wordt ervaren.

Het college heeft het initiatief genomen tot evaluatie van het instellingsplan om te bepalen of eventuele bijstelling nodig is. Het onderdeel onderwijs is inmiddels uitgebreid behandeld in CvB en UMT, en ook de UR zal daarover worden geïnformeerd. Eind juni/begin juli wordt het totaal bekeken en dan komt eventuele instemming t.a.v. mogelijke aanvulling en bijstelling aan de orde.

De verwachting is dat de commissie Linschoten eind maart/begin april advies zal uitbrengen m.b.t. de tekorten in de geneeskundeopleidingen.

HBO-fraude: De verwachting is dat ook de universiteiten hiermee zullen worden geconfronteerd. De minister wil graag een zelfonderzoek door HBO en WO inzake de inschrijving van studenten in relatie tot bekostigingsgegevens. Daartoe wordt binnenkort een vragenlijst toegezonden. Inmiddels begint zich

in de Kamer een meerderheid af te tekenen om de minister te dwingen tot Rekenkamer-onderzoek, ook bij universiteiten.

Het college meent dat er voor de UT geen enkele reden tot bezorgdheid is.


3.Verslag van de overlegvergadering van 5 februari 2002 (UR-02.102)

Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.


Naar aanleiding van:

Pag. 2 r.46 – rookbeleid: Er geldt een rookverbod, maar daar waar een bordje “roken toegestaan” hangt geldt een uitzondering (sportkantine en theatercafé). Houweling is er absoluut op tegen dat er in de sportkantine gerookt mag worden – dat was ook niet de afspraak. Besloten wordt dat de UR hier nog op terugkomt.

Pag. 2 r.49 – benoeming dienstdirecteuren: De UR heeft nog geen reactie van het college op zijn brief ontvangen.

Pag. 6 r.15 – nota Onderwijsbeleid: Het CCO-advies zal alsnog aan de UR worden toegezonden.


4.Aanpassing Masterplan fase 2b (UR-02.104)

De voorzitter vertelt dat, na ontvangst van de stukken een week geleden, er een presentatie van de plannen is gegeven door Florijn. Vervolgens is er in het presidium nader over gesproken. Naar aanleiding van de discussie in het presidium voert Wittkampf namens de UR het woord:

Hij verzoekt om dezelfde presentatie van de vastgoedgroep voor de decentrale raden.

Financiën hebben een inkomsten- en een uitgavenkant. Al heel lang wordt door het college aangedragen dat aan de uitgavenkant niet valt te ontkomen. Echter, over de inkomstenkant bestaat er geen enkele duidelijkheid. Nu Barbas binnenkort zijn functie neerlegt, worden de vraagtekens bij de UR alleen maar groter; niet alleen ten aanzien van de inkomstenkant, maar ook als het gaat om de uitgaven – hebben we het wel echt over de minimumvariant? De UR wil graag wat extra tijd nemen (d.w.z. gebruik maken van de wettelijke termijn van 30 dagen om tot een instemmingsbesluit te komen) om de decentrale raden te raadplegen en om eventueel zelf expertise in te huren om de voorliggende plannen te bestuderen en meer duidelijkheid te krijgen. De UR zou zich kunnen voorstellen dat gezien de thans ontstane situatie ook het college even de tijd zou willen nemen voor een heroverweging.

Een ander heel belangrijk aspect dat meespeelt is de veiligheid van de gebouwen en de arbo-problematiek. Als de financiële situatie zo krap is, moet dat soort urgente zaken misschien wel naar voren gehaald worden.


Volgens Van Vught staan we allemaal voor hetzelfde probleem, en zijn er drie mogelijkheden:

1.De minister overtuigen dat het unfair is dat de UT is opgezadeld met een zo groot probleem van achterstallig onderhoud in het vastgoed en dat zij al tientallen jaren lang minder financiële middelen ontvangt dan andere universiteiten (zoals de TU Eindhoven).

2.Verpachten of verkopen van (een deel van) de UT-bezittingen om opbrengsten te genereren. Overigens is de indruk dat dat niet voldoende zal opleveren.

3.Tot in het bot snijden.

De voorkeur van het CvB gaat uit naar de eerste mogelijkheid. Aan het overtuigen van de minister wordt al met man en macht gewerkt. Op 25 maart hebben de voorzitters van CvB en RvT een gesprek met de minister.

Het voorstel dat aan de UR is voorgelegd geldt onder de conditie dat er voldoende zicht is op de financiële haalbaarheid. Voor 2002 is die financiële haalbaarheid naar verwachting geen probleem, omdat de uitgaven zijn voorzien in de begroting.

Het zo snel mogelijk starten met de voorgestelde plannen is noodzakelijk met het oog op de datum van 4 november 2008, het moment waarop ingevolge het convenant met de gemeente Enschede de gebouwen van de UT moeten voldoen aan de gestelde eisen m.b.t. arbo, milieu en veiligheid. Uitstel zal tot grote problemen leiden, afstel is al helemaal niet mogelijk omdat dat het einde van de universiteit zou betekenen.

Natuurlijk heeft het college zichzelf ook keer op keer de vraag gesteld of er goedkopere varianten mogelijk zijn. Als de UR dat wil, mag hij ook zelf nog nader onderzoek doen, maar liever vraagt Van Vught de raad vertrouwen te hebben in de expertise die al door het college is ingezet.

Uiteraard is het college bereid de UR in de gelegenheid te stellen de decentrale raden te raadplegen. Maar ze verzoekt de UR met klem het uitstel zo kort mogelijk te laten zijn en niet weg te vluchten voor het mede nemen van zijn verantwoordelijkheid.

Ten aanzien van het vertrek van Barbas zegt Van Vught dat de bestuurlijke consequenties daarvan los staan van het bovenstaande. Het college is overigens al wel begonnen met het zoeken naar invulling van de openvallende plaats.


In de verdere discussie wordt de situatie nog eens van alle kanten belicht. Een aantal punten wordt hieruit als volgt opgetekend:

Van Vught waarschuwt dat uitstel van de besluitvorming de minister geen argument in handen moet geven om te kunnen stellen dat het allemaal misschien nog wel meevalt. Volgens Wallinga-de Jonge zou het feit dat de UR zich genoodzaakt ziet op dit moment nog geen instemmingsbesluit te nemen juist een argument kunnen zijn om de minister ervan te overtuigen dat er meer geld nodig is.

Van Vught: Als de vleugel van TWRC niet vrijgemaakt wordt, kunnen in het volgende studiejaar geen nieuwe studenten opgevangen worden. Hal 4 móét aangepast worden voor een goede voortgang. Het voorgelegde tijdschema is cruciaal.

UReka: We moeten niet vluchten voor de beslissing; er moeten andere argumenten voor uitstel zijn dan de wens om meer duidelijkheid.

Florijn (namens het CvB): Qua veiligheid en installatietechniek ligt de meeste prioriteit bij het CT-gebouw. “Structureel oplappen” is daar niet meer aan de orde. De basisveiligheid is overigens wel voldoende. Barsema vraagt of er niet een speciaal fonds moet komen in plaats van noodzakelijke basismaatregelen te laten betalen door de vakgroepen (die niet rijk zijn, en dus de kosten zo laag mogelijk zullen willen houden); afgesproken wordt hierover buiten de vergadering verder over te spreken.

Barbas, die inmiddels ook is aangeschoven aan de vergadertafel: Hij denkt dat de UT zich in een financieel volstrekt onmogelijke situatie bevindt. Aan de ene kant is er het convenant met de gemeente (om aan de voorwaarden daarvan te kunnen voldoen, moet nú gestart worden met de volgende fase van het vastgoedplan), aan de andere kant is het geld er niet voor. Het gaat niet om de paar miljoen voor het komende jaar, maar om het geld voor het totale plan. Een oplossing is volgens hem niet in zicht; hetgeen overigens niet betekent dat niet op volle kracht moet worden doorgegaan met druk uitoefenen op Den Haag.

Bloem en Barsema vinden dat het college niet moet doen alsof de UR bezig is met een vertraging. Het gaat alleen om een korte adempauze.

Schrama constateert dat de collegeleden Barbas en Van Vught heel verschillend tegen de zaak aankijken, en hij vindt dat in zo’n situatie niet om de instemming van de UR gevraagd kan worden. Barbas stelt dat er geen sprake is van discrepantie, maar dat het gaat om de inschatting of het geld er uiteindelijk komt en hoe lang dat gaat duren. Van Vught voegt daaraan toe dat het verschil tussen hen beiden is dat Barbas er een consequentie aan verbindt en dat hijzelf tot het gaatje wil gaan.

Van Vught benadrukt nog dat het bij de beslissing van de UR niet gaat om al of niet instemmen met een lening; dat is nu nog niet aan de orde.


De UR zal proberen zo spoedig mogelijk (liefst vóór 1 april a.s.) tot een beslissing te komen.


5.Notitie kwaliteitsmanagement in het onderwijs UT (UR-02.068, UR-02.100)

De Jong gaat in op de vragen in UR-02.100:

1.- Eerst wordt gewerkt aan een inventarisatie van de reeds bestaande kwaliteitsmanagement­syste­men. Daarna wordt een werkgroep in het leven geroepen. Als het zo ver is, zal de UR geïnformeerd worden over de opdrachtomschrijving.

- Het in het leven roepen van werkgroepen gebeurt momenteel in samenspraak met de CCO. De werkgroepen brengen advies uit aan de CCO en vervolgens gaat het advies al dan niet aangepast richting college. De hoofdlijnen van beleid worden besproken in het UMT.

- Hoewel de studenten al vertegenwoordigd zijn in de CCO is er is geen bezwaar tegen eventuele participatie van een student in de werkgroep.

- Rond december wordt het standpunt van de CCO verwacht en zal zij vaststellen hoe het implementatietraject zal verlopen; de UR zal daarover ook worden geïnformeerd.

2.Volgens haar missie wil de UT kwaliteit leveren. Aangezien ook aan de commerciële masteropleidingen de naam van de UT is verbonden, is het uitgangspunt dat ook die opleidingen geaccrediteerd moeten worden.

De betreffende opleidingen moeten in staat zijn de kosten daarvan zelf te dragen; dat is inherent aan het feit dat ze commercieel zijn.

3.- De keuze van de accrediterende organisatie hangt samen met de mate waarin haar profiel en dat van de opleiding matchen. Ook de status van de accrediterende organisatie is een criterium.

- Accreditatie door de NAO is verplicht. De NAO kan het standpunt van de internationale organisatie overnemen, en ze zal zich ook laten erkennen door de buitenlandse organisatie.

- De UT heeft te maken (gehad) met opleidingen waar niet per definitie een eigen accrediteringsorgaan voor te vinden was. Om toch een kwaliteitstoets naar buiten te kunnen uitdragen is ervoor gekozen dat binnen het raamwerk van de ECIU te doen. En ook omdat het profiel van de UT-opleidingen daar het beste bij past. Overigens verwacht De Jong dat er ook voor dat type opleidingen langzamerhand accrediteringsorganisaties zullen gaan ontstaan.

4.Zie het CCO-advies, dat ter vergadering wordt uitgedeeld.


6.Procedure decaanbenoemingen (UR-02.075, UR-02.106)

Van Vught n.a.v. UR-02.106:

Aangezien de hoofdlijnen van de facultaire herindeling en kanteling al zichtbaar zijn, kan al gewerkt worden aan het concept-profiel. De verwachting is dat op 10 april a.s. de facultaire adviescommissies hun reactie op het profiel klaar zullen hebben, zodat op 18 april vaststelling door het college kan plaatsvinden. Het is juist dat de definitieve besluitvorming t.a.v. de benoemingen pas op een later moment aan de orde is (indien mogelijk per 1.9.2002).

Ook het college zou graag zien dat een lid van de decentrale medezeggenschap betrokken wordt bij de facultaire adviescommissies; zij heeft daar schriftelijk bij de decanen op aangedrongen.

Verkiezingen van faculteitsraden zullen pas kunnen plaatsvinden als de decanen definitief benoemd zijn. Tot die tijd blijven de bestaande FR-en in functie en zullen zij deel uitmaken van de procesgang; zo zal door de facultaire adviescommissies gesproken worden met de voorzitters van de FR-en om de gang van zaken met hen door te nemen.


De voorzitter merkt op dat de onvrede die anderhalf jaar geleden al heerste binnen de medezeggenschapsorganen m.b.t. de benoemingsprocedure waarschijnlijk nog niet is verdwenen. Toen is bijvoorbeeld ook al duidelijk aangegeven dat de medezeggenschap eerder betrokken wilde worden in het geheel. De UR zal zich intern beraden of hij daarover opnieuw met een standpunt naar buiten zal treden.


7.Arbeidssatisfactieonderzoek (UR-02.091, UR-02.097, UR-02.107)

De Jong n.a.v. UR-02.107:

Hij acht een arbeidssatisfactieonderzoek bij de resterende drie faculteiten onder de huidige omstandigheden niet zinvol. Bij die gedachte speelt ook mee het feit dat T&M/BSK en WB net een reorganisatie achter de rug hebben en een dergelijk onderzoek bij CT geen hoge prioriteit had. T.a.v. de aan het eind van UR-02.091 genoemde keuze a merkt hij op dat generalisatie van de uitkomsten methodologisch gezien problematisch is, maar dat wel gezocht wordt naar een mogelijkheid om wat meer algemene conclusies te trekken.

Desgevraagd zegt De Jong dat hij – terugkijkend – liever in eerste instantie gekozen zou hebben voor een faculteitsoverstijgende constructie, omdat daardoor de bruikbaarheid van de uitkomsten zou zijn vergroot. Bij een herhaling van het onderzoek moet daar naar zijn mening wel rekening mee worden gehouden.


8.Verkenning samenwerking UT – Univ. Osnabrück (UR-02.105)

Van Vught vertelt dat in het kader van de Städtedreieck gekeken wordt naar manieren om de verdere analyse van samenwerkingsmogelijkheden met Osnabrück (en Münster) te onderzoeken en te bekostigen. Op dit moment is de UT er niet op uit direct in de richting van een fusie te werken.


9.Samenwerking UT-Saxion (UR-02.081)

De Jong geeft aan dat het de bedoeling is de samenwerking te verstevigen door de taken vooral over te laten aan de opleidingen. Dat is in het kader van de zijinstroom (BaMa) van het grootste gewicht. Er zal vooral accent gelegd worden op de verschillen tussen de diverse typen opleidingen die worden aangeboden, zodat voor studenten duidelijk is welke onderwijsproducten er zijn.

Op de vraag of het dus niet om een duurzame samenwerkingsovereenkomst gaat maar vooral om het maken van gestructureerde afspraken, antwoordt De Jong dat het een continuering is van afspraken die in het verleden al gemaakt zijn.


10.Voortgang bestuurlijke processen (UR-02.098, UR-02.099, UR-02.109)

De UR is blij met de informatie die wordt verstrekt. Helaas ontbreekt echter vaak de argumentatie , en daarom zijn de bestuurlijke commissies uitgenodigd voor een nadere gedachtewisseling; dit bleek op zo korte termijn niet haalbaar.


Sistermans geeft een toelichting op de stand van zaken. Deze informatie is ook terug te vinden in UR-02.098.

De commissies Kanteling en Facultaire Herindeling zullen naar verwachting per 1 april a.s. hun advies klaar hebben. De commissie Herstructurering Dienstverlening zal rond juni/juli a.s. met een reorganisatievoorstel komen; deze commissie is mede afhankelijk van de voortgang in de andere commissies en van de benoeming van de beoogde decanen zodat zij kunnen meepraten over de precieze vormgeving van de nieuwe faculteiten. Concrete herstructurering zal waarschijnlijk omstreeks januari 2003 een aanvang kunnen nemen.


Sistermans vertelt verder dat een richtinggevende notitie van de commissie Kanteling op 18 maart a.s. in het college besproken wordt en daarna naar de UR toekomt.


Op de vraag hoe de bezuinigingstaakstelling in het proces wordt ingepast antwoordt Sistermans dat het algemene beeld dat naar voren komt uit de momenteel met de diensten plaatsvindende gesprekken is, dat zich waarschijnlijk eind maart een totaalbeeld zal beginnen af te tekenen van waar veranderingen nodig zijn.


M.b.t. de commissie Kanteling merkt Schrama op dat de medezeggenschap het erg belangrijk vindt dat de decanen door middel van financiële middelen in staat zullen zijn een stuk onderzoek in de faculteit te behouden, en dan niet alleen onderwijsgebonden onderzoek. De suggestie is dan ook niet langer onderscheid te maken tussen onderwijsgebonden en funderend onderzoek, en vast te stellen dat de financiering via de decanen loopt. Sistermans stelt voor even de nota af te wachten.

Verder is de UR heel benieuwd naar de toekomst van EL/TW. Sistermans zegt deze week uitspraak te verwachten over de resterende leerstoelen.


Kluitenberg verwijst naar punt 4 van UR-02.099 (taken van de dienstdirecteur) en vraagt of dat ook voor de bestaande diensten geldt. Sisterman antwoordt bevestigend.


Op voorstel van de voorzitter wordt besloten over de procedure t.a.v. de faculteitsraadverkiezingen bilateraal verder te praten.

Verder ligt er nog het punt van het regelen van de medezeggenschap in de speerpuntinstituten. Dit komt aan de orde bij het vaststellen van de verantwoordelijkheden van decanen en WD’s.


De voorzitter vraagt ten slotte of ook Sistermans vindt dat in het kader van het vaststellen van het profiel van de decanen en de bevoegdheden van decanen en WD’s ook gekeken moet worden naar de samenstelling en omvang van het college van bestuur (taakafbakening e.d.). Sistermans is die mening niet toegedaan; hij vindt dat een en ander gescheiden moet worden, wetende dat het wel met elkaar samenhangt en dus ook wel besproken moet worden. Op dit moment echter moet worden uitgegaan van de samenstelling (niet de personen) van het CvB, want dat is een gegeven, en bovendien zijn alle hens aan dek nodig. In 2003 zal dan bekeken moeten worden of de situatie wordt voortgezet of dat er op een andere manier leiding moet worden gegeven aan de organisatie.


11.Rondvraagpunten

11.1Onderzoek fraude in het onderwijs (UR-02.108)

Zie bij agendapunt 2.

M.b.t. de laatste vraag in UR-02.108 antwoordt Van Vught dat de UR direct en volledig geïnformeerd zal worden over de ontwikkelingen.



12.Rondvraag

Van Doorn informeert naar de RSI-adviesgroep. De Jong antwoordt dat er voorlichtingsbijeenkomsten zijn geweest. Er komen projecten, waarbij al op voorhand gekeken zal worden naar mogelijke effecten op het gebied van RSI – als voorbeeld noemt hij het wireless-project. Zo gauw er plannen zijn ontwikkeld komen die bij de RSI-adviesgroep terecht.


Bloem vraagt naar de effecten voor de UT van de benoeming van Van Vught als Kroonlid van de SER. Van Vught vertelt dat de benoeming ingaat per 1.4.2002 en vooralsnog geldt voor een periode van twee jaar, die vervolgens verlengd kan worden. Het tijdsbeslag zal beperkt zijn en zeker niet meer dan een halve dag per week vragen. Zijn inzet voor de UT zal maximaal blijven.

De voorzitter wenst Van Vught geluk met de benoeming.

Schrama vindt het wat merkwaardig dat er geen bekendmaking aan de UT-gemeenschap is geweest. Van Vught legt uit dat de dagbladpers het bericht uit de ministerraad heeft, en dat “UT-nieuws” er deze week over zal schrijven.


Wallinga-de Jonge is niet zo blij met de naam van één van de nieuw te vormen faculteiten, nl. faculty of engineering – het is slecht Engels en wekt verwarring. Sistermans antwoordt dat het slechts om een werknaam gaat.


Wallinga-de Jonge informeert naar de voortgang rond de registratie van nieuwe opleidingen bij het CROHO. De Jong antwoordt dat overeenkomstig de uitspraken van de UR is gehandeld.


De voorzitter dankt het college voor toezending van de gevraagde verslagen van het UMT.


13.Sluiting

De voorzitter sluit om 16.30 uur de vergadering.