UR 11-284 UR Besluit Nota Kaderstelling 2012-2016 versie II



Aan het College van Bestuur





uw kenmerk


telefoon

053 - 489 2027

ons kenmerk

UR 11-284

fax


datum

12 oktober 2011

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

bijlage(n)


cc.


Onderwerp

Nota Kaderstelling 2012 – 2016 versie II




Geacht college,

De kaderstelling I die in juni door u gepresenteerd werd, bevatte een beleidstekst gebaseerd op uw plannen ten aanzien van Route 14+. De cijfers in de kaderstelling waren gebaseerd op “vigerend UT-beleid en door het ministerie vastgestelde bezuinigingen”. Inmiddels heeft de UR ingestemd met specifieke onderdelen van het Route 14+ document en heeft het college, in 2 delen, het reorganisatieplan uitgebracht. Uiteraard dienen reorganisatieplan en kaderstelling in samenhang te worden gezien, maar wij constateren nu dat de kaderstelling II vooruitloopt op het vaststellen van een aantal plannen zoals het reorganisatieplan, de definitieve opheffing instituten IMPACT en IBR, de nota sturing onderzoek en de benodigde middelen voor het uitvoeren van de nog uit te brengen nota Bachelor onderwijs. Een tweede punt waarop het college duidelijk vooruitloopt op besluitvorming is de versobering van de afstudeersteun. De UR heeft zijn vraagtekens bij de wenselijkheid van de omvang van deze bezuiniging en bij de haalbaarheid van de omvang aangezien deze maatregel pas per 1 september 2012 kan worden ingevoerd. Het al in de kaderstelling uitvoering geven aan nog vast te stellen beleid geldt ook voor de (nog niet door het ministerie vastgestelde) langstudeerdersboete, en weer niet voor de “Veerman-middelen”. Daarmee ontstaat een situatie waarin bij deze kadernota II de uitvoering alvast wordt vastgelegd, terwijl de inhoudelijke grondslag nog moet worden vastgesteld. De URaad vindt dit niet de wijze waarop de kaderstelling en in lijn hiermee de begroting moet worden opgesteld.

De URaad heeft grote zorgen ten aanzien van het beeld zoals dat uit de kaderstelling II naar voren komt. De daling van de promotiepremie (10%), gecombineerd met het verhogen van de huisvestingslasten (10-20%) legt een grote druk bij vakgroepen om efficiënter te werken. Deze efficiëntie slag vindt ook in het onderwijs plaats, hetgeen blijkt uit de daling van de EC-prijs(2 keer 10%). Niet, zoals het college stelt, omdat we minder geld verdelen, maar omdat we meer EC’s geproduceerd hebben. Hoe dan ook, ook op dit vlak een efficiency slag. Dergelijke taakstellende en per direct ingaande bezuinigingen (geen mogelijkheid om beroep te doen op reserves) hebben grote gevolgen voor de werkbelasting van het personeel en onontkoombaar ook voor de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek, met mogelijk hernieuwde reorganisaties tot gevolg. Met name de korting op de promotiepremie heeft tot grote weerstand in delen van de organisatie geleid. De reden hiervoor is dat het breed onderschreven adagium van Route 14+, het snijden in het minder functionerende onderzoek weer ten dele wordt ingeruild voor een grote algehele “efficiency” korting op bij uitstek de kwaliteitseisparameter in het onderzoeksmodel. De levensvatbaarheid van leerstoelen wordt met dergelijke kortingen een steeds belangrijker issue. Wij willen ook onze zorg uiten ten aanzien van de grote voorziene daling in de reserves voortvloeiend uit reorganisatiekosten en onderwijs- en onderzoeksinvesteringen.

De ruime bezuinigingsoperatie, zoals in kadernota II opgenomen, heeft voor het college twee doelen. Het verdisconteren van de REH middelen en rijksbezuinigingen, naast het vrijspelen van een substantieel bedrag voor herinvestering. Deze herinvesteringsmiddelen zijn volgens het college noodzakelijk om een totale vernieuwing van al het onderwijs en uitbreiding van bestaande dan wel instellen van nieuwe onderzoeksgroepen te bewerkstelligen. De realisatie van de bezuinigingsdoelstelling is echter afhankelijk van de besluitvorming over de onderwijsplannen en de reorganisatie. De URaad heeft in het overleg van 5 oktober aangegeven dat de FR’ en zeer omvangrijke kritiek ten aanzien van de onderbouwing van de reorganisatieplannen hebben. Daarmee is het eenvoudig inboeken van de reorganisatie wat de URaad betreft zeer voorbarig. Het belang en verwachte effecten van de centrale investeringscomponent moet naar mening van de UR afgezet worden tegen de kosten en gevolgen van bezuinigingen om het vrijspelen van deze middelen te realiseren. Ten aanzien van de gewenste centrale impuls voor het onderzoek dient gesteld te worden dat binnen de UT een continue investering plaats heeft. Hiervoor geven niet alleen de CSOZ middelen, maar ook de opzet van het onderzoek in het kader van de opleiding TG en de reguliere aanstelling van met name hoogleraren blijk van duidelijke veranderingen in het onderzoekslandschap.

Dit alles overziend constateert de URaad dat de financiële uitvoering (te) ver voor de vaststelling van beleid uit loopt en dat de effecten van deze kaderstelling mogelijk ernstige schade zullen toebrengen aan (de kwaliteit van) het primaire proces. Uiteraard ziet de URaad ook de noodzaak in de tering naar de nering te zetten. De noodzaak van saneren van de lopende bedrijfsvoering en het inspelen op bezuinigingen die op ons afkomen is duidelijk. De discussie over de herinvesteringen loopt echter nog en de URaad is van mening dat we een open oog moeten blijven houden voor het realiteitsgehalte van dat deel van de kaderstelling in de zin van (financiële) risico’s, maar ook in de zin van vermeende opbrengsten van de herinvesteringen. Ook de afweging tussen herinvestering en de gevolgen van het vrijmaken van de benodigde middelen speelt in deze discussie een rol. Daarnaast is het noodzaak om drastische bezuinigingen zoals zich nu bij MB aftekenen in de toekomst te voorkomen. Kaderstelling en begroting zijn daarmee belangrijke instrumenten voor het inventariseren van financiële verplichtingen. Een voorbeeld hiervan is het aanstellen van Tenure Trackers. Een dergelijke aanstelling zal veelal op termijn een verruiming van capaciteit (ruimte beslag, ondersteuning etc.) tot gevolg hebben.

De hiervoor geschetste overwegingen hebben geleid tot het onderstaande besluit ten aanzien van de Nota Kaderstelling II :





BESLUIT:

De Universiteitsraad,

gezien:

-de notitie kaderstelling II

-het advies t.a.v. kaderstelling I, d.d. 22 juni 2011:

ode kaderstelling te splitsen in een deel waarop de begroting 2012 te bepalen is en een deel voor het meerjarenperspectief 2013-2016;

oeen gewijzigde nota kaderstelling uit te brengen die in ieder geval ook de REH bezuiniging op het onderzoek voor 2012 bevat zodat eenheden een sluitend bod kunnen uitbrengen;

oDeze gewijzigde kadernota aan de UR ter advies aan te bieden;

oEventuele additionele wijzigingen bij het begrotingsbod zelf of als begrotingswijziging op te nemen;

oHet meerjarenperspectief 2013-2016 te betrekken bij een eventueel noodzakelijk financiële inschatting van de gevolgen van RoUTe14+;

oEen grotere uniformiteit in de jaarplannen van de eenheden na te streven en dit actief te bevorderen;

oEenheden bij hun jaarplan inzichtelijk maken welke commitments op langere termijn zijn aangegaan;

oDe beleidstekst bij de begroting dusdanig vorm te geven dat naast een voornemen ook kwantitatieve informatie over inzet middelen, implementatietermijn en een of meerdere KPI’s bevat;


overwegende dat:

1.het een verstandig uitgangspunt is om de kaderstelling de uitwerking van vastgesteld beleid te laten zijn;

2.de meerjarenraming de mogelijkheid biedt om scenario’s van nog vast te stellen beleid te exploreren;

3.het beschreven beleid in de kaderstelling kwantitatief toetsbaar dient te zijn;

4.het college voornemens is geen invulling te geven aan haar toezegging ten aanzien van de inzage in commitments aan tenure trackers in het kader van de begroting;

5.een transparante planning en controlcylcus gebaat is bij een zekere uniformiteit in de presentatie van de jaarplannen door de decentrale eenheden;


adviseert:


negatief ten aanzien van de kaderstelling II. De raad motiveert dit negatief advies op basis van het feit dat:

1.de kaderstelling sterk wordt bepaald door nog te formuleren of nog vast te stellen UT-beleid. Hiermee wordt uitvoering ingezet voordat inhoudelijk over wenselijkheid wordt gesproken en eventuele wijzigingen worden hiermee vooraf vrijwel onmogelijk gemaakt.

2.er een bezuinigingsbedrag door het college gesteld en verwerkt is waarvan de omvang niet als onderdeel van Route 14+ door de UR geaccordeerd is. De omvang en noodzaak van herinvesteringen kunnen pas beoordeeld worden als de effecten van de hiervoor noodzakelijke reorganisatie afgewogen kunnen worden tegen de daadwerkelijke invulling van de beoogde herinvesteringen.

3.de reserves nu mede worden gebruikt om non-activiteit (vervroegde uittreding of werkloosheid) te stimuleren.

4.het meerjarenkader geen inzicht biedt in meerdere scenario’s ter ondersteuning van bestuurlijke afwegingsprocessen.



Verder adviseert de URaad het college om de kaderstelling / voorbereiding begroting dusdanig bij te stellen dat:


de bezuiniging REH en mutaties in de rijksmiddelen worden verwerkt;

er inzicht geven wordt in de bezuinigingsdoelstelling per eenheid in het kader van de onderzoeksdoelstelling geformuleerd in Route 14+ en in welke mate eenheden in het kader van het reorganisatieplaninvulling geven aan deze taakstelling;

de daling in de prijzen voor onderwijs en promoties substantieel beperkt wordt, tenzij het college kan aangeven hoe met behoud van kwaliteit de productie van EC’s en promoties verhoogd kan worden;

een duidelijke (her)overweging wordt gemaakt van nut en noodzaak van de op dit moment gekozen inzet van de compartimenten CSOW en CSOZ.

voorziene wijzigingen, zoals opheffing IMPACT en IBR, vooralsnog budgettair neutraal worden verwerkt.




Met vriendelijke groet,

namens de Universiteitsraad,




drs. F.L. Lagendijk

voorzitter