universiteitsraad
Griffie
Spiegel – kamer 500
Aan het College van Bestuur
Uw kenmerk | Telefoon | 053 - 489 2027 | |
Ons kenmerk | UR 07 158 | Fax | |
Datum | 10 mei 2007 | j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl |
Betreft: Nota Onderzoek
Geachte college,
Conform de wens van de CvB-voorzitter zal tijdens deze overlegvergadering discussie worden gevoerd over de onderzoeknota en zal de URaad haar advies in deze uitbrengen. In de volgende cyclus zal de instemmingvraag dienaangaande voorliggen.
In de commissie OOS van 24 april hebben we kort met de Rector Magnificus kunnen spreken over de onderzoeknota. In deze bespreking hebben we over een beperkt aantal knelpunten gesproken en zijn een aantal knelpunten niet aan de orde gekomen. Zo is het knelpunt ‘wederzijdse afhankelijkheid van WD’s en decanen’ geïdentificeerd en onderkend, maar niet uitgebreid bediscussieerd. Bovendien hebben we in de bedoelde vergadering ook niet meer kunnen spreken over de kwestie medezeggenschap in deze.
In deze overlegvergadering willen graag met u van gedachten wisselen over het onderliggende UR-conceptadvies en zijn we graag bereid om, indien nodig en gewenst, in de volgende OOS vergadering eventuele punten nog nader te beschouwen.
CONCEPTADVIES INZAKE ONDERZOEKNOTA
De Universiteitsraad,
gezien:
•De Nota Onderzoekbeleid, Universiteit Twente 2007 – 2010, d.d. 24 april 2007
•De discussie in de UR van 14 november 2006 op de eerste versie van de Onderzoeknota
•De discussie in en de gegeven antwoorden in de commissievergadering door de Rector Magnificus, d.d. 24 april 2007 op de tweede versie
•De additionele informatie ABZ/378.756/me, d.d. 25 april 2007
gehoord de beraadslagingen tijdens de overlegvergadering van 15 mei 2007
overwegende dat:
in algemene zin:
ØAl het onderzoek in de instituten wordt ondergebracht, waardoor de instituten van karakter veranderen en breder worden
ØWD’s verantwoordelijk zijn voor het onderzoekbeleid
ØDe onderzoekmiddelen worden toegekend aan de instituten
ØDecanen verantwoordelijk zijn voor onderwijs
ØDe onderwijsmiddelen worden toegekend aan de faculteiten
ØHet personeel wordt aangesteld bij de faculteit
ØHet belang van de relatie tussen onderzoek en onderwijs wordt herkend maar niet verankerd in een formele structuur of mechanisme
ØEr geen sprake meer is van integraal management, doordat onderzoek-, onderwijs- en personeelsplannen alleen kunnen worden afgestemd nadat WD’s en decanen overeenstemming op strategisch en financieel gebied hebben bereikt
ØOp één na alle faculteiten participeren in meerdere instituten
ØWD’s en decanen wederzijds afhankelijk worden van elkaar
Ømedezeggenschapsorganen (FR- en Instituutsraden) geen inspraak kunnen uitoefenen op het integrale beleid vanwege het fragmentarische karakter van de besluitvorming rond onderzoek- en onderwijsbeleid
t.a.v. de structuur
ØAdequaat bestuur in de nota afhankelijk is gemaakt van persoonlijke ‘bestuurlijk redelijkheid’ en persoonlijke ‘onderlinge afhankelijkheid’ en niet gebaseerd is op formele afspraken
ØPlannen van WD’s tegenstrijdig kunnen zijn aan onderwijsdoelstellingen van decanen
ØUitvoering van HRM-beleid bemoeilijkt wordt door genoemde tegenstrijdige belangen
ØLeerstoelen/onderzoekers hun focus mogelijk zullen (moeten) bijstellen ten behoeve van de realisatie van instituutsdoelstelling
ØGegeven de gekozen structuur, onderzoek gemakkelijk sturend kan worden voor het onderwijs waardoor de balans tussen onderzoek en onderwijs wijzigt
oHet onderwijs zich mogelijk gaat aanpassen aan de onderzoekgebieden om daarmee de leerstoelen in de lucht te houden
oDe zorg voor de kwaliteit van met name bachelor onderwijs mogelijk zwaar onder druk kan komen te staan
ØHet CvB weliswaar streeft naar eenduidige bestuurs- en eindverantwoordelijkheid, maar de nota enkel spreekt over gedeelde verantwoordelijkheid zonder verantwoorde medezeggenschap
t.a.v. de onderzoek financiering:
ØHet financieringsmodel wordt bijgesteld om:
oDe O&O component volledig over te hevelen naar de instituten
oCentrale stimulering te behouden
oDe grote verschillen tussen gamma en beta v.w.b. 2e en 3e gs financiering te verkleinen
oBeleidsruimte te creëren voor WD’s binnen compartiment D (Convenantbijdragen)
ØEventueel toegekende centrale stimuleringsmiddelen aan instituten na afloop van de toekenningperiode structureel zullen moeten indalen in het betreffende instituut
De medezeggenschap:
ØDe medezeggenschaporganen in de vorm van FR- en instituutsraden, qua structuur en onderwerpen, volledig gescheiden zijn
ØNaast afstemming tussen WD’s en Decanen adequate medezeggenschap noodzakelijk is
ØDe medezeggenschap in zijn huidige vorm geen adequate inspraak kan plegen op de snijvlakken onderzoek, onderwijs en personeelsbeleid, als onderwerpen die inhoudelijk gerelateerd/afhankelijk zijn
ØOnderzoek- , onderwijs en personeelsplannen wederzijdse instemming behoeve van FR- en instituutsraden
adviseert:
ØDe relatie tussen WD's en decanen zodanig aan te passen dat deze niet alleen berust op ‘bestuurlijke redelijkheid’, maar ook voorziet van mechanismen die integraal en adequaat bestuur bevorderen
ØEen adequaat medezeggenschapsplan ter instemming wordt voorgelegd waarin inspraak op de snijvlakken van onderzoek, onderwijs en personeelsbeleid wordt afgedekt.
Met vriendelijke groet,
namens de Universiteitsraad,
ir. T. M. J. Meijer
voorzitter