10. Brief UR ontwerp Begroting 2007

logo URaad UT

universiteitsraad

Griffie

Spiegel – kamer 500



Aan het College van Bestuur,




Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 06 - 432

Fax


Datum

11 december 2006

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

Betreft: Ontwerp - Begroting 2007



Geacht college,



Naar aanleiding van uw antwoorden op onze vragen over de Begroting 2007 geven wij hierbij alvast een schriftelijke reactie als opmaat naar het overleg van dinsdag 12 december 2006. De reactie is in twee delen verdeeld. Ten eerste de onderwerpen die wij als belangrijke overlegpunten zien. Ten tweede de onderwerpen waarvoor een schriftelijke verduidelijking voldoende zou kunnen zijn. De nummering verwijst naar onze oorspronkelijke vragen en de daarbij horende antwoorden.


Overleg punten


Voor de overlegvergadering hebben wij een aantal punten van financiële en van niet-financiële aard. Het laatste betreft de verkenning van alternatieve promotietrajecten. Dit punt kan ons inziens het beste tijdens de bespreking van de algemene gang van zaken behandeld worden.


Ad 1, 2, 3 en 26 Centrale Stimulering en M€ 3 beleidsreserve.

In de ontwerpbegroting staat in het totaal nog M€1.5 gereserveerd voor “nader te noemen plannen”, in het antwoord op de vragen hierover zegt het college “geen nadere plannen” te hebben. Daarenboven is M€1 gereserveerd voor uitvoering van de nog vast te stellen prioriteiten in de onderwijsnota.
Verder geeft het college aan wel binnen de 10% CS te blijven. De M€3 voor reservering CvB zijn echter voor vergelijkbare plannen als binnen CS middelen, i.e. stimulering onderwijs, onderzoek, internationalisering en valorisatie (vraag 26). Daarmee ontstaat een bedrag van circa M€ 5 aan nog in te vullen bedragen. De UR is van mening dat dit een veel te grote post aan nader in te vullen bedragen buiten de geijkte jaarlijkse cyclus van plannen maken in het kader van de begroting is. De onderwijs- en onderzoeksnota zijn door het college helaas niet gebruikt om inzicht te verschaffen in welke richting van projecten gedacht wordt.

De inzet van een dergelijke omvang van stimuleringsmiddelen brengt ook direct gevaren met zich mee. Met name aan de onderwijskant worden dit soort tijdelijke middelen vaak gebruikt om structurele plaatsen mee te bekostigen. Daarmee ontstaat automatisch na afloop van de tijdelijke stimulering de behoefte aan nieuwe projecten, zie bijvoorbeeld de Digitale Universiteit. Ook op onderzoeksgebied is dit meerdere malen het geval geweest.


De UR is voornemens u te adviseren uw plannen in het kader van o.m. de onderwijsnota zodanig te prioriteren dat zij binnen het budget van de centrale stimulering kunnen worden uitgevoerd, hetgeen voor 2007 een besteding van maximaal M€ 1.5 inhoudt.




Plannen op het gebied van onderzoek zijn, gezien de keuze van enkele jaren geleden, voor dit begrotingsjaar niet opportuun.
Ten aanzien van de beleidsreserve M€ 3 zou de UR het college willen adviseren deze te besteden aan het verbeteren van de liquiditeitspositie. Deze omvang kan dan (mogelijk) gebruikt worden om knelpunten op te lossen bij de invoering van een nieuw verdeelmodel.


Ad. 10 Studentenvoorzieningen

Kan het college meer duidelijkheid verschaffen op dit punt? Wij zijn het met u eens dat het niveau van studentvoorzieningen een bestuurlijke afweging is. De vraag is of het college onze mening deelt dat bij een zeer substantiële groei van het aantal studenten, er ook een groei in vraag naar voorzieningen van de kant van studenten zal komen. Kiest het college voor een daling van het niveau van studentvoorzieningen door een impliciete “efficiency operatie” bij een groei van de studentpopulatie of is een periodieke bestuurlijke overweging van de gewenste omvang gepland?

Ad. 7 en 11 Groei in studenten aantal

Het onderwerp “leerrechten” is deze week controversieel verklaard door de Eerste Kamer. Dit zal dus niet meer behandeld worden tot er een nieuwe regering is, als er überhaupt nog politieke steun voor dit voorstel is. De noodzaak van een financieringstraject is wat dat betreft dus afwezig. Het beschrijven van de ECTS prijs als resultante geeft aan dat op dit moment de onderwijsgevenden de lasten en de lusten van de variatie in studentenaantal dragen. Helaas zijn dit vaak de financiële lasten. Een adequaat financieel faciliteringsbeleid bij strategische plannen mag verwacht worden. Hoe moet trouwens een toename van PhD-“studenten” gezien worden in het licht van matching verplichtingen? Geeft het college hiermee aan dat er nog matching ruimte is of neemt het CvB hier een voorschot op punt 12?


Ad. 12 Alternatieve promotietrajecten

Bij de vorige vraag is aangegeven, dat een stijging van promovendi nagestreefd wordt. Als dit zonder toename van matchingsverplichtingen moet, dan is de vraag van haalbaarheid en wenselijkheid van alternatieve trajecten al met ja beantwoord. Is dit het geval?
De UR is van mening dat alvorens zo’n onderzoek gestart wordt de randvoorwaarden helder moeten zijn. Een belangrijke randvoorwaarde is het niveau van een promotie. Is het huidige niveau dat voor een overgrote meerderheid na een traject van 4 jaar wordt bereikt maatgevend, of worden andere niveaus in verkorte trajecten nagestreefd? Indien er maar één niveau is, dan bepaalt dit in hoge mate of verkorte trajecten mogelijk zijn.



Ad. 29 Volumebeleid

Het college geeft aan dat het volumebeleid vorm geven moet worden in de komende jaren. Dit is een veel te lange termijn, zeker aangezien hier alweer 2 jaar over gesproken wordt. Bij de begrotingsrichtlijnen 2007 heeft ook dit college aangegeven, dat bij het tot stand komen van de begroting van instituten en faculteiten WD’s en decanen met elkaar in gesprek zouden zijn. Dit gesprek moest volgens u met name ook gaan over de invulling van volumebeleid. De onzekerheid op leerstoelniveau is er echter nog steeds. Wij wensen dan ook met u hier harde afspraken over te maken, aangezien het voor ons niet voorstelbaar is om zinvol over de begrotingsrichtlijnen 2008 te spreken indien dit niet geregeld is. Dit punt staat los van de begroting 2007 en wij zullen ons advies dan ook hier niet door laten bepalen. Het is wel een voorschot op onze zienswijze voor de komende begrotingscyclus.



Verduidelijkingspunten


TG



Ad.1 Gezien het overzicht van het college mag verwacht worden dat de TG bacheloropleiding met de begroting 2008 kan indalen. Is het college dit van plan?


Ad.4

Volgt het onderbrengen van het TG-onderzoek in BMTI het tijdspad zoals beschreven in de onderzoeksnota, d.w.z. dat het voor 2010 moet zijn ondergebracht in BMTI?


Ad.5

Er wordt geantwoord “Vooralsnog geen OO-middelen”, valt hier uit op te maken dat deze er op termijn wel komen? En zo ja, welk moment zal dat zijn? Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de onderzoekscomponent TG?


Ontwerp begroting 2007


Ad.4

Uit de cijfers van internationale studenten moeten we concluderen dat het beleid op het gebied van internationalisering van de afgelopen jaren mislukt is. De stelling van het college dat hoge collegegelden extra studenten aantrekt is dus niet bewaarheid, of houdt het college deze stelling staande? Uitzondering hierop is psychologie bij GW door de werving van Duitse studenten.


Ad.6

Is die begroting van het Universiteitsfonds er inmiddels en kunnen we die ook ter informatie krijgen?


Ad.7

In welke faculteiten / opleidingen is deze toename van WP te verwachten? Meer specifiek, gaat het hierbij om gebieden waar nu ten gevolge van reorganisatie gesneden wordt?


Ad.8

Wordt dit streven ook nog zo verwoord in de definitieve versie van de begroting?


Ad.12

Het college maakt er in de verschillende beleidsstukken de gewoonte van om promovendi aan te merken als (PhD-)studenten èn als medewerkers. Dit “dubbel boeken” is verwarrend en doet geen recht aan de rechtspositie van promovendi als medewerkers.


Ad.13

We beschouwen het antwoord als een toezegging en nemen dit op in de actiepuntenlijst.


Ad.20

Het college geeft bij vraag 19 aan dat de reserves van instituten kunnen komen door kasritme verschillen (al inkomsten maar geen uitgaven) en overdekking overhead. Het bepalen van de normreserve voor een instituut op basis van centrale bijdragen is dan ook niet juist. Wordt in deze centrale bijdrage de dubbeltelling voor toewijzing OZ middelen geëlimineerd? Indien niet, dan is de bijdrage instituten vele malen groter dan de overhead, en daarmee ook de normreserve. Komt er een herijking van de normreserves?

Op dit moment moeten we instituten beschouwen als sturende doorgeefluiken, die geen verantwoordelijkheid hebben voor grote eenheden. Grote reserves zijn dan ook niet noodzakelijk. Via splitsing in bestemde en onbestemde reserves zijn kasritme verschillen zichtbaar te maken.






Ad. 22 t/m 25

Kan het college aangeven hoe zij inzicht wil geven in deze substantiële geldstroom? Het expliciet opnemen in de begroting is noodzakelijk omdat het substantieel en tijdelijk is. Het indalen van deze middelen dient via (meerjaren) begrotingen van vooral de faculteiten goed gepland te kunnen worden.


Ad.30

In het kader van “ken je eigen financiën” is het wellicht aan te raden om FEZ eens te laten kijken naar de administratieve lasten.


Ad. 33

Deze toelichting van de cijfers zou ook in de begroting moeten komen. Zij geven een getrouwer beeld.


Ad. 35

Deze vraag betekent of de voorgenomen reorganisatie realistisch is. Een verwijzing naar de FR EWI is hier onvoldoende. Het college heeft uitgesproken dat in 2008 de begroting in evenwicht moet zijn voor faculteiten. Wordt dit verwacht voor 2008 en komende jaren gezien de daling van studentenaantallen?


Ad.42

Het argument van nog even doctoraal studenten afwachten is niet valide. Er is al jaren sprake van een kleine instroom en voor de eerste cohorten is er al een overgang naar de BaMa structuur. De strategische vraag, die beantwoord moet worden, is of er toekomst is voor deze opleiding. Als dit niet gezien wordt, dan moet naar opheffing gekeken worden. Op welke wijze wil het college deze afweging maken?


Concept besluit Ontwerpbegroting 2007


De Universiteitsraad,

gezien:

De nota Ontwerpbegroting 2006, FEZ/372.193 UR06-398

De begroting Technische Geneeskunde 2007

De begroting BMTI 2007

De vragen van de UR en de antwoorden van het College UR 06-424

De nadere schriftelijke vragen van de commissie FVA dd 8 december 2007


overwegende dat:

de investeringen en leningen in het vastgoed de komende jaren de reserve en de liquiditeit in grote mate zullen bepalen

Facultaire reorganisaties tot een substantiële verandering van de omvang en inzet van faculteiten heeft geleid

De plannen van de reorganisatie dienstverlening in het voorjaar gepresenteerd zullen worden

Een nieuw model voor een meer stabiele financiering van faculteiten en instituten voor de begroting 2008 gereed zal zijn

De omvang van de centrale stimulering middelen de afgelopen jaren meer dan de afgesproken 10% van het budget voor faculteiten en instituten is geweest

Tijdelijke stimuleringsmiddelen van substantiële omvang en tijd kunnen leiden tot het creëren van structurele plaatsen waarvan de indaling niet geregeld is. Hierdoor ontstaat een niet beoogde en ongewenste afhankelijkheid van tijdelijke stimuleringsmiddelen.



De gepresenteerde eerste versies van de onderwijs en onderzoeksnota’s geen inzicht bieden in de financiële consequenties van plannen op dit gebied.

Een reservering voor het compartiment CSOW van M€ 4.1 in 2007 en voor M€ 3.0 aan plannen is verantwoord in de begroting 2007.

Een reservering voor het compartiment CSOZ van M€ 5.3 en een extra dotatie vanuit de matching verplichting van M€2.3 en de begroting 2007 een inzet van M€5.4 laat zien.

Een projectbudget CvB van M€ 3.0 in de begroting is opgenomen ten behoeve van de stimulering van onderwijs, onderzoek, internationalisering en valorisatie.

In de begroting 2007 daarmee voor M€ 6.1 aan middelen is opgenomen voor niet nader bestemde projecten.

Deze grote omvang aan nog te besteden middelen niet spoort met een proportioneel centraal stimuleringsbeleid, een goede planningscyclus en ten koste gaat van direct inzet- bare middelen voor onderwijs en onderzoek.


adviseert:

Positief ten aanzien van de deelbegrotingen 2007 van Technische Geneeskunde en BMTI

Negatief ten aanzien van de ontwerpbegroting 2007 tenzij:

1.De omvang van de M€ 6.1 aan middelen voor niet bestemde projecten substantieel verminderd wordt ten gunste van de reserve òf via het model over faculteiten en instituten wordt verdeeld.

2.Voor de rest van de middelen voor niet nader bestemde projecten in de begroting 2007 een duidelijke bestemming wordt aangegeven, zodat nut en noodzaak van deze projecten duidelijk is.


Met vriendelijke groet,

namens de Universiteitsraad,




ir. T. M. J. Meijer

voorzitter