Verslagoverleg 2005 05 17

universiteitsraad

Griffie

Spiegel – kamer 500



Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 05-172

Fax


Datum

23 juni 2005

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 17 mei 2005

Aanwezig:

Leden UR:

Bijleveld (vz), Bosschaart, Bouwman, Brinkman, Brugge, Van Doorn, Girisch, Houweling, Van der Mark, Meijer, Pol, Poorthuis, Waals, Wormeester, Zuurbier

College van Bestuur:

Te Beest, Zijm

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)

Afwezig:

Becht, Schrama, IJzermans (allen m.k.)




1.Opening en vaststelling agenda

De voorzitter opent om 13.35 uur de vergadering.


De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld.


2.Mededelingen

De UR is blij met de benoeming van dhr. Flierman als voorzitter van het CvB. Hopelijk zal ook de opvolging van Te Beest spoedig geregeld zijn, zodat er vanaf september 2005 weer een voltallig college functioneert.


3.Verslag van de overlegvergadering van 5 april 2005 (UR 05-120)

Pag. 1 r.7: “Eenmalig wordt een bedrag tussen M€ 35 en M€ 50 voor de 3TU gereserveerd teneinde …”.

Pag. 1 r.42: “Institute of Science and Technology”.

Pag. 2 r.32: “… heeft geëxpliciteerd, en dat de drie CvB’s beroep hebben aangetekend …”.

Pag. 6 r.18: “Samen met studenten van Psychologie is geconstateerd …”.

Met inachtneming hiervan wordt het verslag vastgesteld.


Naar aanleiding van het verslag:

Pag. 1 pt.2 – Extra financiële middelen: Inmiddels is bekend geworden dat het bedrag voor de universiteiten structureel M€ 132 per jaar wordt, en dat het eenmalige bedrag M€ 50 voor de 3TU zal zijn.

Pag. 6 pt.8 – Master psychologie: Het CvB zal hierop terugkomen bij de beantwoording van de schriftelijke rondvraagpunten.


4. UR-reglement: Interpretatie art. 11 lid 4 sub b (UR 05-088, UR 05-102)

Het college zal nog nagaan of het woord “volledige” uit de zinsnede “nieuwe volledige bachelor- en masteropleidingen die leiden tot een UT-graad” geschrapt kan worden.


Men inachtneming van het bovenstaande mandateert de UR het presidium namens de raad in te stemmen met de door het college voorgestelde interpretatie van het begrip “opleidingen” in artikel 11 lid 4 sub b van het UR-reglement.




5.Slotregularisatie 2004 (UR 05-103, UR 05-117)

Ter vergadering wordt een concepttekst voor het UR-advies uitgedeeld. Te Beest stelt voor over de definitie van “majeure wijziging” niet in het kader van de slotregularisatie (daarbij gaat het immers om “geschiedschrijving”) maar in het kader van de begroting te spreken (in ieder geval vóór 1.9.2005).


Op de vraag wat bedoeld wordt met “Sectorplanmiddelen nieuwe opleidingen TNW” bij punt 4 van de notitie legt Te Beest uit dat het hier gaat om middelen die al in 2003 ontvangen zijn en in 2004 verantwoord moesten worden.


De UR adviseert positief ten aanzien van de Slotregularisatie 2004.


6.Statuten Stichting Financieel beheer Federatie van TU’s i.o. (UR 05-096)

De voorzitter meldt dat uit het voorzittersoverleg de volgende aandachtspunten naar voren zijn gekomen:

Het doel van de stichting (dit dient nader omschreven te worden).

Verslaglegging naar de centrale medezeggenschap.

Statutenwijziging (betrokkenheid daarbij van de centrale medezeggenschap).

Defungeren van de bestuurders.

Het niet wenselijk zijn van het verenigen van de voorzitters-, secretaris- en penningmeestersfunctie in één persoon.

Een jurist zal nog naar de conceptstatuten kijken en naar verwachting met enkele kleine tekstwijzigingsvoorstellen komen.


Naar aanleiding van het bovenstaande zal de adviesvraag worden doorgeschoven naar de juni-cyclus.


7.Wijziging Financieel Verdeelmodel (UR 05 – 116)

1. Financierbaarheid onderwijs- en onderzoekactiviteiten

Zijm: Ten aanzien van het aanstellen van 1e geldstroom promotieplaatsen merkt hij op dat aan wetenschappelijk directeuren die een speerpuntbeleid willen voeren en via de centrale stimulering willen inzetten op zaken die nog niet extern te financieren zijn, niet de mogelijkheid moet worden ontzegd een soort verkenning te doen via de 1e geldstroom. Ook deze 1e geldstroom promotieplaatsen worden overigens als matching ingezet in vooral de grote projecten als Bsik en Nano.

Wormeester: Waar het de UR om gaat is dat na een termijn van vijf jaar wordt teruggegaan naar een normale situatie waarbij de drie compartimenten (onderzoek, centrale en decentrale stimulering) weer gezamenlijk 70% van de te verdelen onderzoeksmiddelen vormen. Op dit moment is er eigenlijk sprake van een overspannen markt. Bij voorkeur dient matching van projecten te geschieden door inzet van de aanwezige infrastructuur.

Te Beest stelt vast dat UR en CvB het op dit punt met elkaar eens zijn. De vrijkomende middelen uit de nu lopende inventarisatie naar bezuinigingsmaatregelen zijn bedoeld om te kunnen omgaan met de verplichtingen die voor de komende jaren zijn aangegaan, niet om structureel de percentages in het model te wijzigen. Zijm voegt hier nog aan toe dat de O&O-component niet als onderwijsgerelateerd wordt gezien, maar onderzoeksgeld is.


2. Rol medezeggenschap bij verdeling premieplaatsen

Meijer merkt op dat er bij de verdeling van geld en onderzoeksplaatsen sprake is van belangenafwegingen, en naar zijn mening kunnen die afwegingen het beste gemaakt worden binnen de faculteiten. Natuurlijk moet er ook overleg worden gepleegd met de instituutsraden, maar de finale bevoegdheid m.b.t. al of niet instemmen met de gekozen lijn zou bij de faculteitsraad moeten liggen.

Eigenlijk zou er een soort protocol moeten komen waarin vastligt hoe naar dat soort besluitvorming toegewerkt wordt, aldus de UR.

Het CvB wijst erop dat een groep decanen en wetenschappelijk directeuren op dit moment werkt aan het opstellen van een procedure voor het maken van clusterstrategieën, en zal de suggesties van de UR t.a.v. de medezeggenschap hierin aan die groep meegeven.


3. Premiëring derde-geldstroompromotieplaatsen in relatie tot kostendekkende contracten

Ooit is een verdeelmodel vastgesteld waarin besloten is co’s en tco’s ten laste te brengen van de 1e geldstroom. De UR stelt dat de grondslag voor toerekening van de overhead aan onderwijs en onderzoekactiviteiten moet vastliggen.

Meijer wijst erop dat het taakstellende budget voor het onderwijs veel te klein wordt als via de gekozen toedelingssystematiek het onderwijs veel meer wordt aangeslagen voor de overhead dan het onderzoek. Daarnaast worden ook de bezuinigingen eenzijdig toegerekend aan het onderwijs. Naar zijn mening moet die systematiek dan ook niet al te lang worden toegepast. Volgens Wormeester moet daarom verschil gemaakt worden tussen de kosten van overhead op centraal en facultair niveau en moeten de kosten van voorzieningen die gelinkt zijn aan het uitvoeren van de taak (zoals personeelsadministratie, financiën, bibliotheekvoorzieningen) op basis van de grondslag verdeeld worden over de projecten.

Het CvB ziet geen mogelijkheid het systeem van co’s en tco‘s te wijzigen en wil zo min mogelijk verschuivingen binnen het model; wijziging zou het matchingprobleem alleen maar vergroten, hetgeen risico’s met zich meebrengt voor aangegane verplichtingen.

Ook het CvB vindt dat 3e gs-projecten in principe tegen integrale tarieven verrekend moeten worden. Daar waar dat niet mogelijk is, is het een kwestie van beleid of ervoor gekozen wordt een deel van de infrastructuur toch zelf te dekken.

Onderzoek heeft aangetoond dat er geen verschil is tussen matching in 2e en 3e gs-projecten, aldus Te Beest. Eigenlijk zijn alleen de niet-technische faculteiten ertoe in staat projecten uit te voeren tegen integraal tarief.

Meijer verwijst nog naar een in de commissie gestelde vraag of het mogelijk is 3e gs-werk bij onderwijs (bijv. de tuition fee bij niet EER-studenten) en onderzoek op gelijke wijze te behandelen.

Het college zegt toe over de toerekening van overhead na te zullen denken en er in de commissievergadering op terug te zullen komen.


4. Grondslag SSP / ECTS van toepassing op infrastructurele component onderwijs en DSow

Het CvB zal de suggestie van de UR, het verdelen van de middelen voor de infrastructurele opslag onderwijs en DSow op basis van SSP‘s/ECTS, bespreken in het UMT en erop aandringen eventueel de gehele onderwijscomponent te verdelen op basis van SSP‘s/ECTS. Door FEZ zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de budgettaire consequenties.


5.Voorfinanciering Promotiepremies leerstoelen - overgangsregeling

Het CvB is mèt de UR van mening dat er een goede overgangsregeling moet zijn. Er moet niet meer geld worden uitgegeven dan er op termijn weer binnenkomt. Maar er is één probleem: met een aanloopfinanciering wordt niets geregeld op het niveau van de leerstoel. Bij een bonus/malus-systeem zou iedere promovendus individueel gevolgd moeten worden, en dat maakt het lastig op UT-niveau. Het zou kunnen zijn dat de door de UR bedoelde winst behaald zou kunnen worden door de aanloopfinanciering universitair te dragen en decentraal uit te voeren. Afgesproken wordt de verdere discussie hierover in de commissie te voeren.


Ten slotte informeert Meijer nog naar een analyse van de levensvatbaarheid van leerstoelen, waarop de besluitvorming inzake de wijziging van het verdeelmodel onder meer is gebaseerd. De UR zou graag over die notitie willen beschikken. Buiten de vergadering om zal bekeken worden waar Meijer precies op doelt.


8.Arbo en Milieu - Jaarverslag 2004 / Jaarplan 2005 (UR 05-104)

De instemmingsvraag is eerst na de commissievergadering ontvangen, zodat deze nog niet door de UR beantwoord kan worden. Wel kan nu al het volgende opgemerkt worden:

Een jaar geleden is een meerjarenplan is vastgesteld. Het jaarplan behoort een vertaling te zijn van hetgeen in het meerjarenplan is vastgelegd, zodat nadien beoordeeld kan worden of de doelstellingen uit het meerjarenplan daadwerkelijk gerealiseerd zijn en aan de hand daarvan eventueel gewijzigde doelstellingen kunnen worden opgenomen in het nieuwe jaarplan.

Het jaarverslag 2004 is echter zeer summier en te weinig beleidsinhoudelijk; veel onderwerpen ontbreken naar het oordeel van de UR – deze zullen door de raad nog nader geformuleerd worden. Verder zou het volgens de UR goed zijn ook de Arbodienst bij de opstelling van dit soort beleidsstukken om advies te vragen.

Zijm is het ermee eens dat er voldoende lijn moet zijn met het meerjarenplan – als die ontbreekt, moet die alsnog vorm krijgen.


De UR neemt nog geen Besluit over het jaarverslag Arbo en Milieu 2004 en het jaarplan 2005. Eerst zal er in commissieverband nadere bespreking plaatsvinden met de opsteller van het document.


9.Medical School Twente (UR 05-020, UR 05-115)

Het CvB antwoordt als volgt op de vragen in UR 05-115:

1.De school bestond al, namelijk bij het MST. Deze samenwerkingsovereenkomst is nodig om te komen tot een geïntegreerde medical school, waarin ook andere partijen deelnemen.

2.Het gaat erom samen te zorgen dat er in de regio een compleet opleidingspakket is, dat nieuwe opleidingen kunnen worden binnengehaald en goede invulling gegeven kan worden aan de planning en programmering van de praktijkervaring van studenten.

3.De UT committeert zich aan een goede afstemming van het aanbod en draagt bij aan verkenningen.

4.In financiële zin committeert de universiteit zich op dit moment niet. Als dat wel gaat gebeuren, zal dat zijn vanuit subsidieperspectief of omdat het op enig moment toch nodig is. In positieve zin zijn er wel consequenties: de nieuwe opleiding Medische Psychologie die wordt aangevraagd rekent op heel veel steun van alle betrokken organisaties voor het creëren van praktijkvoorzieningen. Ook andere consequenties zijn mogelijk, maar dat zijn consequenties die er hoe dan ook zullen zijn.

5.De toenemende aantallen studenten zullen wel consequenties hebben voor de programmering van de opleidingen – maar dat zou anders ook zo geweest zijn.

6.Bedoeld wordt: Partijen doen het samen en zo effectief mogelijk, het gaat erom elkaar te versterken. Maar als iets beter met anderen gedaan kan worden, moet dat vooral gebeuren.


Op de vraag van Pol of eigenlijk wordt toegewerkt naar een academisch ziekenhuis in Enschede antwoordt Te Beest dat met een Medical School getracht wordt het nadeel van het ontberen van veel zaken op te heffen. Ofwel: net doen alsof je een academisch ziekenhuis bent zonder het te zijn. De UT heeft op dit moment geen behoefte aan een medische faculteit, maar kan niet in de toekomst kijken.

Zijm wijst erop dat bij het ontwikkelen van nieuwe opleidingen ook een goede samenwerking met de universiteiten van Groningen en Nijmegen belangrijk is. Op het moment dat Twente volwaardig richting academisch ziekenhuis zou gaan en het woord “technisch” overboord zou zetten (hetgeen hij helemaal niet wil), zou die samenwerking op scherp gezet worden hetgeen in niemands belang is.


10. Schriftelijke rondvraagpunten (UR 05-100)

Wegens tijdgebrek (afgelopen maandag was een vrije dag) zal het CvB niet op alles direct in kunnen gaan. Een verdere reactie zal ofwel schriftelijk ofwel in de volgende vergadering gegeven worden.


10a. Privacyreglement

Het opstellen van een gedragscode betreffende het gebruik van e-mail en internet staat op de planning voor 2005. Veel medewerkers handelen hun privé-mail af via hun UT-account – daar is niets op tegen, maar het maakt het wel lastig een goede privacyregeling te maken. Desondanks zijn PA&O en ITBE er druk mee bezig.


10b. Prestatiebeloning

Het CvB komt hierop terug.


10c. Advisering personeelsbeleid

Ook hier komt het CvB op terug. Zijm merkt op de suggestie niet onlogisch te vinden.


10d. Functioneren decentrale medezeggenschap

Het CvB zal zich eerst van de situatie op hoogte laten stellen en komt er dan op terug.


10e. Parkeerbeleid

Aan de kant van Cubicus wordt de parkeerplaats opnieuw ingericht, waardoor het aantal plaatsen niet kleiner wordt. Eventueel is er ook nog een uitloopmogelijkheid bij het chemische afvalstoffendepot.

Het feit dat men misschien enkele minuten verder zal moeten lopen naar de auto kan en zal het CvB niet wegnemen, maar het probleem van de veiligheidsbeleving van mensen wordt wel serieus genomen. Er is een commissie ingesteld, die contact heeft gezocht met de briefschrijvers om samen naar de mogelijkheden te kijken.

Naar de bereikbaarheid voor hulpdiensten wordt gekeken in het kader van het vastgoed (zodanige weginrichting dat het niet mogelijk is te parkeren buiten de parkeerplaatsen).


10f. VIST

Hier komt het CvB op terug.


10g. Huisvestingsproblematiek studieverenigingen

Het college heeft op 25 april jl. een brief aan de UR geschreven. Het CvB neemt graag het nu gedane voorstel van de UR over voor een overleg tussen de studieverenigingen en het facilitair bedrijf van CTW en TNW, de huismeester van de Horst en de decanen.


11.Rondvraag

Meijer: In de brief van 6 april jl. aan het ministerie over de prestatieafspraken staan dingen die een aanscherping van het Instellingsplan inhouden. Zo wordt er gesproken over een drietal speerpunten, een organisatorische scheiding tussen bachelor- en master-opleidingen en invoering van het bindend studieadvies.

Zijm antwoordt dat er geen sprake van is dat nog slechts drie speerpunten van belang worden geacht. Wel is het zo dat er drie speerpunten zijn (nano, ict en biomedisch) waarvan wordt geconstateerd dat ze extern en internationaal beter scoren dan de overige speerpunten. Bij IGS en IBR zijn gesprekken gaande over al of niet fuseren. Wat Impact betreft zou hij graag zien dat er wat meer wordt opgeschoven in de richting van de high tech maakindustrie. Hij denkt dus zelf wel aan wat accentverschillen, maar ziet zeer zeker het belang van het overeind houden van de engineering.

Wat bachelor/master betreft: Bij bijna alle universiteiten gaat men over tot de vorming van graduate schools. Hij gelooft niet dat daar een vergaande loskoppeling van de bachelor- en master-opleidingen in zit. Wel zullen bachelor en master wat meer uit elkaar gehaald worden – dat is ook niet onlogisch omdat er veel meer zij-instroom in de master verwacht wordt vanuit alle mogelijke geledingen, nationaal en internationaal. Loskoppeling van onderwijs en onderzoek zal er zeker niet komen. Wat wel te zien valt in graduate schools is dat de opleidingen in de master en van de aio’s bij elkaar gebracht worden. Dat is een model. Hoe het bij de UT moet worden weet Zijm nog niet. Loskoppeling van de faculteiten hoeft helemaal niet – er zijn meerdere mogelijkheden.

Beide punten zijn dus niet bedoeld als aanscherping van het Instellingsplan. Als het CvB het IP zou willen aanscherpen ontvangt de UR daartoe voorstellen.


Meijer: Valt er binnenkort meer te vertellen over de nieuwe nog aan te vragen opleiding medische psychologie? Zijm vertelt dat het hier gaat om een al wat langer lopend initiatief, samen met Tilburg. Als er aanvragen worden ingediend voor gemeenschappelijke masters of voor de master medische psychologie zullen die bij de UR langskomen. Hopelijk gebeurt dat vóór het einde van het jaar.


Van der Mark: In het boekje “Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula” wordt gesproken over competenties, die worden ingebed bij de huidige opleidingen. Zij is benieuwd wanneer de universiteit de implementatie van dit stuk kan verwachten, aangezien het een 3TU wapenfeit is. Zijm moet hierop het antwoord schuldig blijven. Hij weet wel dat het boekje bij ten minste de TU Eindhoven met de nodige scepsis ontvangen is. Er zal dan ook opnieuw over gesproken moeten worden.


Van der Mark: Rond Pasen heeft UReka een ei, met als inhoud een aantal thema’s, aangeboden aan het college. Is daar iets mee gedaan? Zijm weet helaas niet waar het ei gebleven is en zal navraag doen.


12. Sluiting

De voorzitter sluit om 15.30 uur de vergadering.


*****