4._Concept Instellingsplan_versie_maart_2005

Concept Instellingsplan 2005-2010


Universiteit Twente






Maart 2005




Inhoudsopgave

1. Missiestatement 3

2. Omgeving 5

3. Onderwijs 9

3.1. Een aantrekkelijk opleidingenaanbod 9

3.1.1. Undergraduate onderwijs 9

3.1.2. Graduate onderwijs 12

3.2. Verbetering van de rendementen 17

3.3. Interne kwaliteitszorg onderwijs 17

Naar een sluitend kwaliteitszorgmodel 17

3.4. Een leven lang leren 18

4. Onderzoek 20

4.1. Versterking UT-speerpuntenbeleid 20

4.2. Kwaliteitszorgbeleid 24

4.3. Onderzoeksinfrastructuurbeleid 24

4.4. Afronding implementatie kanteling 25

5. Kennisvalorisatie 27

5.1. Omzetten van kennis in bedrijvigheid 27

5.2. Stimuleren ondernemerschap 28

5.3. Kennispark 29

5.4. Een open universiteit 30

6. Relaties met strategische partners 31

7. Ondersteunende processen 32

7.1. Inleiding 32

7.2. Een visie op de toekomst 33

7.3. En lerend uit het verleden 35



1.Missiestatement


De Universiteit Twente is een ondernemende research university met een focus op technologische ontwikkelingen in de kennissamenleving. Indachtig de responsiviteit die deze kennissamenleving aan een universiteit stelt en de bijzondere verantwoordelijkheid die de Universiteit Twente heeft voor het ontwerpen en implementeren van een voldoende breed gevormd kennispotentieel op de bèta- en techniek sectoren, streeft de Universiteit Twente naar het totstandbrengen van één Federatie van Technische Universiteiten in Nederland in 2010. Een Federatie die op zowel nationaal als internationaal niveau krachtig en slagvaardig kan opereren. De Universiteit Twente richt zich binnen deze Federatie op onderwijs van excellente kwaliteit, op onderzoek van erkend internationaal niveau – op enkele gebieden resulterend in top onderzoek – en op hiervan afgeleide valorisatie-activiteiten die de economische en sociale ontwikkeling van haar omgeving – in het bijzonder Noordoost-Nederland, Twente en de Euregio – stimuleren. Het bijzondere karakter van de UT, gebaseerd op de onderlinge samenhang van maatschappelijke en technologische vernieuwing, komt tot uitdrukking in strategische netwerken met publieke en private partners, alsmede in een campus waar academische vorming een centrale plaats inneemt.

Concreet betekent deze missie het volgende voor de kernactiviteiten van de Universiteit Twente. Het onderwijs wordt gekenmerkt door excellente kwaliteit, waarbij:


onderwijs zich in nauwe samenhang met onderzoek van internationaal (top-)niveau ontwikkelt

studenten in staat worden gesteld de uitdagingen te vinden die zij zoeken in programma’s die hiertoe de mogelijkheden bieden;

bachelor-programma’s breed van opzet zijn, met ruime mogelijkheden tot differentiatie en honourstracks voor excellente studenten;

master-programma’s naast de doorstroommaster ook een beperkt aantal selectieve profilerende programma’s omvatten op de zwaartepuntgebieden in het onderzoek;

de research masters zullen zo mogelijk en wenselijk resulteren in een verkort PhD-programma;

academische vorming een centrale plaats inneemt, zowel in de bachelor- als de master opleidingen;

moderne onderwijskundige inzichten over de volle breedte van de opleidingen worden toegepast;

nadrukkelijk sprake is van een continue oriëntatie op de eisen die de arbeidsmarkt stelt; en

internationaal aanvaarde kwaliteitsnormen het referentiepunt vormen.


Het onderzoek aan de Universiteit Twente is van erkend internationaal (top)niveau en het:

draagt bij aan fundamentele technologische en maatschappelijke innovatie door de unieke combinatie van experimenteel en ontwerpgericht technisch onderzoek in combinatie met maatschappij- en gedragswetenschappelijk onderzoek waarin de implicaties van technologische vernieuwing en de ontwikkeling van de kennissamenleving centraal staan,

is multidisciplinair van karakter, geworteld in disciplinaire kennisdomeinen,

is georganiseerd in een beperkt aantal krachtige en internationaal geprofileerde onderzoeksinstituten,

wordt uitgevoerd in intensieve interactie met publieke en private actoren in de samenleving,

biedt ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, potentieel kansrijke terreinen.


Deze missie kan gerealiseerd worden door een gemotiveerde, hoogwaardige academische gemeenschap die optimaal wordt ondersteund door de Student Union die de opdracht heeft studentenactivisme te bevorderen en een kwalitatief hoogwaardige, maar in omvang beperkte dienstenstructuur. Belangrijke randvoorwaarden zijn een afgewogen financieel beleid, een modern HRM beleid en adequate huisvesting en facilitering. Op deze onderwerpen zal in de komende hoofdstukken dieper worden ingegaan.



2.Omgeving



2.1 Inleiding

De universiteit is al lang geen ivoren toren meer. Zoals vele andere universiteiten staat ook de Universiteit Twente midden in de samenleving. Dit betekent dat wij rekening houden met ontwikkelingen die zich om ons heen voltrekken. Deels omdat zij direct effect hebben voor ons onderwijs en onderzoek. Deels ook omdat deze ontwikkelingen ons randvoorwaarden opleggen waarbinnen wij hebben te opereren. Voor wat betreft dit laatste zijn drie ontwikkelingen te onderkennen die onontkoombaar van invloed zijn op wat de UT, de Nederlandse overheid of de Europese Unie aan beleid ontwikkelen. globalisering, de transitie van een industriële samenleving naar een kennissamenleving en de verdere opmars van ICT in al haar facetten.


Globalisering en toenemende competitie

Ten aanzien van globalisering geldt dat zich een tendens naar uniformiteit voltrekt. Dit zal in ieder geval betekenen dat competitie zal toenemen. Dit geldt op wereldschaal, op Europese schaal en ook nationaal. Het hoger onderwijs schuift meer en meer op naar een open systeem, wat betekent dat wij niet alleen concurrentie ondervinden van de collega-instellingen in Nederland, maar in toenemende mate ook van buitenlandse- en private instellingen. Deze toenemende concurrentie maakt het voor ons noodzakelijk heldere keuzen te maken over ons profiel en strategie: wat willen we zijn voor wie en wie zijn onze partners daarbij?


De kennissamenleving en de verantwoordelijkheden van het hoger onderwijs

De transitie naar een kennissamenleving legt een grote druk op universiteiten en hogescholen. Het is voor een belangrijk deel aan ons om er voor te zorgen dat voorzien kan worden in de toenemende behoefte aan hoogwaardige kennis en een hoge omzetsnelheid hiervan. Tegelijkertijd wordt van ons verwacht dat wij actief bijdragen aan innovatie, aan interactie met het bedrijfsleven en de publieke sector, aan het maatschappelijk verantwoord omgaan met kennis en aan het vormen van onze studenten. Kortom, van de universiteit wordt verwacht dat zij een centrale rol vervuld in de (transitie naar de) kennissamenleving. Een rol die een veelheid aan verwachtingen oproept bij een groot aantal actoren in onze directe omgeving die wij niet naast ons neer kunnen leggen. Ook dit vraagt om een heldere visie hoe wij dit vertalen in ons onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening.


Gebruik maken van de toenemende ICT-mogelijkheden

De verdere opmars van de ICT tenslotte leidt er toe dat grenzen vervagen, dat kennis vrijwel onbeperkt toegankelijk is, dat bereikbaarheid vanzelfsprekend is en dat het belang van het individu verder zal toenemen. De impact van deze ontwikkelingen op zowel het onderwijs als het onderzoek ondervinden wij dagelijks en zullen wij blijven ondervinden. Hierbij gaat het om de juiste inrichting van onderwijs en onderzoek evenals het adequaat inspelen op de mogelijkheden die dit biedt voor een instelling als de UT.

Naast deze algemene ontwikkelingen is er nog een aantal zaken van belang voor de UT. Wij zijn onderdeel van Europa, wij hebben te maken met het Nederlandse overheidsbeleid en wij zijn geworteld in onze regio.



2.2 Een sterkere oriëntatie op Europa

Het is volstrekt duidelijk dat wij de ogen niet kunnen sluiten voor de ontwikkelingen die zich op Europees niveau voltrekken. Mochten wij in het verleden wellicht wat makkelijk over “Brussel” hebben gedacht, zeker als het ging om onderwijsbeleid, die tijd ligt voorgoed achter ons. Hoewel juist niet vanuit Brussel georchestreerd, heeft het Bologna-proces duidelijk gemaakt dat supranationale initiatieven een majeure impact kunnen hebben. Het is niet langer de vraag òf er een European Research Council komt, maar hoe snel deze gerealiseerd zal zijn en hoe verstrekkend haar invloed zal zijn. Het beleid inzake Kaderprogramma’s zal worden voortgezet en de middelen die hiermee zijn gemoeid zullen in toenemende mate belangrijk zijn voor HO-instellingen.

Een Europese dimensie in kwaliteitszorg en accreditatie van onderwijs is onvermijdelijk. En in het kader van de algemene ontwikkelingen die in de vorige paragraaf zijn geduid, zullen competitieve beleidsinstrumenten à la Erasmus Mundus in toenemende mate een rol spelen in het Europese onderwijsbeleid. Aangezien hoger onderwijs van te groot strategisch belang is voor Europa in het mondiale spel, zullen wij ons nog sterker dan voorheen rekenschap moeten geven van wat in Brussel speelt, welke impact dat op ons kan hebben en hoe wij hier het beste op kunnen anticiperen. Want naast de uitdaging om de niet te ontkennen bureaucratie het hoofd te bieden, bieden deze ontwikkelingen ons kansen zowel in het onderwijs als in het onderzoek. Dit vereist een versterking van ons internationaal profiel en een keuze voor de juiste strategische netwerken op het niveau van de instelling én de faculteiten en instituten.



2.3De nationale context: relatieve schaarste en samenwerking

Voor wat betreft de Nederlandse ontwikkelingen zijn de volgende clusters van onderwerpen van belang: het Nederlandse hoger onderwijsbeleid, de versterking van de samenwerking tussen de technische universiteiten en in relatie daarmee de relatie met het bedrijfsleven, en een dynamische samenleving.


Relatieve schaarste

Het lijkt onwaarschijnlijk dat de komende jaren een kentering te zien zullen geven in het Nederlandse hoger onderwijsbeleid. De consequentie hiervan is dat de instellingen ook de komende jaren met beperkte middelen de vele verwachtingen en eisen uit de politiek en de samenleving waar zullen moeten maken. Dit geldt op vele fronten, van een vergroting van de bèta- en techniekinstroom tot hogere rendementen en studiesnelheden, en van maatschappelijk relevanter onderzoek tot het zorgdragen voor adequate huisvesting. Hoewel momenteel zwaar lijkt te worden ingezet op innovatie ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat grote sommen geld voor het hoger onderwijs beschikbaar zullen komen. Dit impliceert dat ook van de UT meer inspanningen zullen worden gevraagd zonder dat daar direct meer middelen tegenoverstaan. Bovendien zal een steeds groter deel van de beschikbare middelen door prestaties (via competitie) verworven moeten worden.


Het versterken van samenwerking

Een mogelijk antwoord op deze toenemende druk is het versterken van de samenwerking met partners. De UT heeft hier het afgelopen jaar expliciet voor gekozen in het Sectorplan Wetenschap en Techniek als het gaat om het versterken van de banden met Delft en Eindhoven. Een bundeling van krachten in combinatie met zinnige taakverdeling zal het mogelijk moeten maken om ons in het toenemend turbulente nationale en internationale krachtenveld staande te houden. Tevens wordt het hierdoor mogelijk om beter in te spelen op de vragen en eisen die aan ons worden gesteld door de BV Nederland. Maar samenwerking blijft natuurlijk niet beperkt tot enkel de collega-technische universiteiten. De uitdagingen waarvoor Nederland staat in het perspectief van de zich ontwikkelende kennissamenleving vragen om een bredere groep partners uit de publieke en private sectoren.


Een samenleving in beweging

Dit alles zal zich de komende vijf jaar afspelen in een samenleving die sterk in beweging is. In sociaal-cultureel opzicht ligt er de uitdaging van “cohesie in verscheidenheid”, individualisering lijkt bepaald niet op zijn retour, een leven lang leren begint meer en meer vorm en inhoud te krijgen en - hoewel de komende jaren een lichte groei in de traditionele HO-doelgroep laat zien - is het tegelijkertijd evident dat Nederland veroudert. Voor al deze ontwikkelingen – en dit is slechts een bloemlezing – geldt dat zij invloed hebben op de aard en inhoud van ons onderwijs en onderzoek. Wat op zijn beurt weer het belang van het aanpassingsvermogen van de UT onderstreept: we kunnen geen pas op de plaats maken, aangezien onze omgeving in beweging blijft.



2.4Een bredere definitie van de regio

Met de toenemende aandacht voor globalisering en Europeanisering neemt ook de aandacht voor de regio toe. Echter, dit betreft veelal een bredere opvatting over wat een regio is dan de traditionele UT-interpretatie van Twente of de Euregio. Gelet op recente (supra-)nationale beleidsontwikkelingen is het wenselijk om voor de definitie van de relevante regio voor de UT uit te gaan van NoordOost Nederland.


Noord-Nederland

Relevant voor het Noordelijk deel van de regio is de voortgaande samenwerking met de Universiteit Groningen. Gestreefd wordt naar een versterking van de samenwerking met de Universiteit van Groningen op de gebieden Nanoscience en –technologie, Biomedische Technologie/ Life Sciences en de Technische Geneeskunde.


Oost-Nederland: de driehoek Wageningen-Arnhem/Nijmegen-Twente

Voor Oost Nederland in de brede zin van het woord staat de versterking van de kennisontwikkeling en kennistoepassing in drie sterk gerelateerde kennisgebieden onder de noemer TRIANGLE centraal, waarbij het overkoepelende thema “De gezonde mens” is. Het betreft hier de gebieden Food (Ede-Wageningen), Health (Arnhem/Nijmegen) en Technology (Twente). De universiteiten van Twente, Nijmegen en Wageningen hebben samen met bedrijven als AKZO Nobel, Vitatron, Abbot, en Axis en de provincies Overijssel en Gelderland een regiegroep gevormd (TRIANGLE). De ambitie van de regiegroep is om de concentratie van het specifieke kennispotentieel in de regio Oost-Nederland beter te benutten ter vergroting van de innovatiekracht van het bedrijfsleven en versterking van de regionale economische structuur. Hierbij wordt voortgebouwd op de sterke punten die de regio in huis heeft. In Oost-Nederland zijn zowel vooraanstaande kennisinstellingen als internationaal opererende bedrijven en ontwikkelingsgerichte kleinere bedrijven op de gebieden voeding, gezondheid en technologie. Met TRIANGLE investeert Oost-Nederland in een verdere economische spin-off van de bij deze instellingen en bedrijven aanwezige kennis en in het versterken en uitbreiden van de genoemde drie kennisnetwerken in de regio. De doelstelling is om als regio Oost-Nederland in 2015 tot de top 5 van de wereld te behoren met innovatieve instellingen en bedrijven die kennis ontwikkelen en exploiteren op het gebied van Food, Health en Technology. Voor de UT impliceert dit een versterking van de relaties met de kennisinstellingen in Oost Nederland, met de ondernemers, inclusief ondersteunende organisaties als Syntens, en met de lokale en regionale overheid (provincie en gemeenten).


Regio Twente: scherpere focus op zorg & technologie

Voor de regio Twente tenslotte geldt dat binnen het kader van TRIANGLE bijzondere aandacht zal worden gegeven aan de ontwikkelingen op het snijvlak van zorg en technologie, als specificatie van Technology Valley en als operationalisatie van “De gezonde mens”. Zowel nationaal, provinciaal als lokaal wordt momenteel gewerkt aan het versterken van de al aanwezige infrastructuur op dit terrein. Twente kent wat dit betreft een uniek landelijk initiatief, waarin publieke-privaat wordt samengewerkt bij de implementatie van een transmuraal ICT netwerk tussen alle zorginstellingen. Tevens is Twente aangemerkt als coördinatiepunt voor drie belangrijke programma’s in het kader van de BSIK regeling (de voormalige ICES-KIS regeling): NanoNed, Tissue Engineering en een serie samenhangende projecten onder de noemer ICT en zorgapplicaties. Voor de UT impliceert dit een voortzetting van de ingeslagen weg van de instituten MESA+, CTIT en BMTI, evenals de mogelijkheden voor een nadere profilering van IBR en IGS op het snijvlak zorg en technologie.


2.5 Consequenties voor het UT-profiel

Bovenstaande beknopte omgevingsanalyse maakt duidelijk dat de UT op een aantal borden simultaan zal moeten spelen om adequaat te kunnen reageren op de dynamiek vanuit de omgeving. Ondanks het feit dat niet alle ontwikkelingen even positief zijn, zal het uitgangspunt van de UT niet defensief zijn, maar, passend in ons profiel, ondernemend en innovatief. In de volgende paragrafen zal dit worden uitgewerkt voor het onderwijs, het onderzoek en de kennisvalorisatie. Centrale aangrijpingspunten hierbij zijn het investeren in en het versterken van partnerships (publiek én privaat) teneinde minder afhankelijk te worden van de nationale overheid als primaire financieringsbron, het verder incorporeren van een ontwerpgerichte en toegepaste oriëntatie in het onderwijs, en het streven naar een verdere combinatie van fundamenteel en toegepast onderzoek in een interactieve setting, met zoals eerder aangegeven een sterkere band tussen experimenteel, ontwerpgericht en sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Samen staan wij sterk. Dit geldt niet alleen voor het gezamenlijk vorm en inhoud geven aan de Federatie van Technische Universiteiten in Nederland. Het geldt evenzeer voor de verschillende kennisdomeinen die de Universiteit Twente rijk is. Domeinen die door onderlinge afstemming en samenwerking op basis van gelijkwaardigheid het unieke profiel van de Universiteit Twente verder kunnen versterken opdat wij met recht kunnen blijven spreken van de ondernemende research university.



3.Onderwijs


Het onderwijs aan de UT wordt gekenmerkt door excellente internationale kwaliteit. Nationaal staan de programma’s al jaren in de top van de diverse beoordelingen en ranglijsten. Ook internationaal hebben zij een goede naam, zoals blijkt uit de constant groeiende instroom van buitenlandse studenten. Echter, anticiperen op de vele veranderingen in onze omgeving en dus veranderen, blijft noodzakelijk om onze positie te handhaven en verder uit te bouwen.


Concreet betekent dit dat de UT meer studenten met een bachelor- en master-diploma zal moeten opleiden om op nationaal en Europees niveau bij te dragen aan de toenemende vraag naar hoog opgeleiden, in het bijzonder in de bèta- en technieksectoren. Dit impliceert (a) het aantrekkelijker maken van onze opleidingen voor VWO-ers, doorstromers en buitenlandse studenten, (b) het verbeteren van onze rendementen, en (c) het faciliteren van een leven lang leren.


Ten aanzien van de instroom in het bacheloronderwijs zijn er voor de UT twee primaire doelgroepen: het Nederlandse VWO en het Duitse secundair onderwijs.


3.1.Een aantrekkelijk opleidingenaanbod


Het verder realiseren van een aantrekkelijk aanbod op het niveau van de bachelor-opleidingen is gestoeld op twee peilers: bredere opleidingen en flexibele en uitdagende studiepaden. Voor het niveau van de master-opleidingen geldt dat ook deze van internationaal (top) niveau dienen te zijn met goede mogelijkheden voor HBO-doorstroom en internationale instroom. In beide gevallen wordt hier de komende periode nader vorm en inhoud aan gegeven in nauwe samenwerking met de TUD en de TUE conform de uitgangspunten neergelegd in het Sectorplan Wetenschap & Techniek. Dit laatste geldt ook voor de ontwikkeling van nieuwe (master-)opleidingen.


3.1.1.Undergraduate onderwijs


Verbrede bachelor-opleidingen als perspectief

Ten aanzien van het verbreden van de opleidingen streeft de UT er naar om uiterlijk in 2010 verbrede bachelor-opleidingen aan te bieden. Door interne differentiatie (leerwegen) bieden deze wetenschappelijke opleidingen de student de mogelijkheid op basis van voortschrijdend inzicht en eigen interesse keuzen te maken, uitmondend in een persoonlijk portfolio die toegang biedt tot een scala aan master-opleidingen, zowel binnen als buiten de UT. Er zullen afspraken in 3TU-verband worden gemaakt over de kernkwalificaties die op bachelorniveau moeten worden bereikt, als ook met internationale partners. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor een verdere uitbouw van het major-minor systeem, dat door de UT al succesvol is ingevoerd. Doordat de omvang van de minor-keuzeruimte voor de 3 TU’s wordt geüniformeerd en de plaats in het curriculum wordt afgestemd, wordt het voor de student eenvoudiger om niet alleen buiten de eigen opleiding te kiezen, maar ook buiten de eigen instelling en wordt het totale aanbod aan minors vergroot. De 3 TU’s zullen hiertoe een regeling vaststellen voor het over en weer erkennen van minor-programma’s en de mogelijkheden voor deelname door studenten van de andere instellingen aan de minors.


Het geleidelijk realiseren van dit perspectief

De UT heeft de afgelopen jaren nadrukkelijk gewerkt aan het verbreden van haar profiel door het starten van een flink aantal nieuwe opleidingen. Dit brede palet zal ook in de toekomst de basis vormen voor de bachelor diploma’s. Het streven naar verbreding van de bachelor-opleidingen is nadrukkelijk niet bedoeld als het afbouwen van CROHO-posities van de UT, maar juist als het makkelijker maken voor de student om gedurende de bachelorfase een keuze te maken voor één van de eindrichtingen. Dit zal gebeuren door het gaandeweg realiseren van een verbreed eerste jaar én brede vakken per faculteit en door studenten nadrukkelijk de mogelijkheid te bieden zelf hun studiepad te bepalen (vanzelfsprekend in overleg met begeleiders). In de periode 2005-2007 zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen die momenteel worden opgedaan bij de faculteiten TNW en BBT om zodoende ook voor de andere opleidingen de beste weg naar verbreding te kunnen bepalen. Hierbij zal ook nadrukkelijk rekening worden gehouden met de effecten op de instroom én de uitdaging die dit impliceert voor een effectieve communicatiestrategie.


Verbreding niet ten koste van focus en discipline

In het streven naar een verdere verbreding van ons bachelor-onderwijs dient nadrukkelijk gewaakt te worden voor het “kind en badwater” effect. Studenten die al bij hun komst naar de UT een expliciet beeld hebben van wat ze in hun opleiding verwachten moeten de mogelijkheid blijven krijgen van meet af aan een sterk disciplinaire leerweg (ofwel een discplinaire bachelor) te volgen, waarbij zij aangetekend dat ook een dergelijke bachelor in principe tot verschillende masteropleidingen toegang zou moeten bieden (mogelijk middels een deficiëntietraject). In dit opzicht mag verbreding dus niet ten koste gaan van focus en disciplinaire vorming voor studenten die een heel helder beeld hebben van wat zij willen. Tegelijkertijd dient de UT een thuis te zijn voor studenten die beschikken over de noodzakelijke intellectuele bagage maar die voor zichzelf nog niet echt een beeld hebben waar hun eigenlijke interesses liggen of in de loop van de tijd van gedachten veranderen. Door deze groep studenten via verbrede studiepaden en gerichte begeleiding gaande de opleiding de mogelijkheid te bieden een keuze voor een bepaald bachelor-programma te maken, vergroten wij de aantrekkelijkheid van ons onderwijs en is de veronderstelling dat de uitval wordt teruggedrongen. Kortom: er zijn meer wegen die naar Rome leiden en de Universiteit Twente biedt studenten de mogelijkheid hun eigen weg te kiezen. Maar in alle gevallen is het eindpunt een geaccrediteerd bachelor-diploma dat toegang biedt tot een scala van master-opleidingen.


Een brede instroom en een bindend studieadvies

Het algemene streven naar een vergroting van het aantal bèta- en techniekstudenten wordt door de UT serieus genomen. Dit betekent dat in het eerste jaar zeer flexibel zal worden omgegaan met ingangseisen. Ook aan studenten die wel de potentie hebben om een technische opleiding te volgen, maar die niet over de juiste papieren beschikken, moet de mogelijkheid worden geboden in voor hen realistische bachelor-opleidingen in te stromen, technische bachelors niet uitgezonderd. Dit betekent bijvoorbeeld een experiment, waarbij studenten met een E&M profiel in een brede technische bachelor-opleiding zoals Advanced Technology kunnen instromen. De UT geeft op deze wijze inhoud aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Eén en ander betekent uiteraard dat voldaan zal dienen te zijn aan hoge kwaliteitseisen, met een uitstekende studiebegeleiding en een adequaat mentoraatsysteem. Immers, aan studenten moet een realistische kans worden geboden het eerste jaar te halen. De UT zal zich maximaal inspannen om de randvoorwaarden voor het succesvol afronden van de studie te optimaliseren. Wanneer ondanks deze inspanningen studenten toch volstrekt onvoldoende resultaten boeken, ook na een intensieve begeleiding, zal de UT gebruik maken van een Bindend Studieadvies, teneinde te voorkomen dat deze studenten kiezen voor een kansloze optie, t.w. het vervolgen van een studie waar zij evident niet geschikt voor zijn. Het bindend studieadvies dient derhalve te worden gezien als een uiterste middel, ofwel als het sluitstuk van de trits goed UT-onderwijs (uitdagend, motiverend en didactisch hoogwaardig) – goede begeleiding – goede faciliteiten. Het College van Bestuur zal hiertoe een richtlijn ontwikkelen opdat binnen de instelling met het bindend studieadvies op uniforme wijze wordt omgegaan.


Investeringsruimte door efficiency

Het kiezen voor verbreding van het UT bachelor-onderwijs in de zin zoals hierboven beschreven zal tevens moeten resulteren in een vergroting van de efficiëntie van ons onderwijs. Gegeven de financiële situatie van de UT is dit noodzakelijk en is efficiency-winst een noodzakelijke voorwaarde om investeringen in het onderwijs te plegen (“oud voor nieuw”). Investeringen die niet alleen noodzakelijk zijn voor het “up-to-date” houden van ons aanbod, maar ook voor het verwezenlijken van de ambities die de Universiteit Twente op het terrein van het onderwijs heeft. Mogelijkheden voor efficiency-winsten liggen in eerste instantie in het algemeen inzetbaar maken van vakken en sharing van onderwijsfaciliteiten, wat echter wel kan leiden tot een verhoging van de bestaande student-staf ratio’s. Gegeven de druk die dit legt op de UT – onderwijsfilosofie van kleinschaligheid en persoonlijke benadering, zal creatief moeten worden nagedacht welke eventuele andere vormen van efficiëntieverhoging kunnen worden gevonden. Dit zal in nauwe samenspraak met de UT–gemeenschap plaatsvinden. Door de Stuurgroep Onderwijs van het UMT zal de regie ter hand worden genomen om te komen tot de noodzakelijke efficiency-vergroting. De Stuurgroep zal een stramien ontwikkelen dat als ijkpunt kan dienen voor de voorgestane verbreding alsmede een procesgang die er toe zal leiden dat de vergroting van de efficiency zodanig plaats vindt dat het onderwijsproces normaal doorgang kan vinden. In verband met de koppeling aan het verdeelmodel is de doelstelling om deze beleidsdiscussie op zo kort mogelijke termijn, zo mogelijk nog in het academisch jaar 2004/2005 af te ronden en in besluiten om te zetten.


Honours tracks

Voor de studenten die meer willen dan het reguliere programma, wordt in elk van de bachelor-opleidingen de mogelijkheid van een honours track geboden: een verzwaard pakket waaraan het internationaal erkende honours degree is verbonden. Door deze mogelijkheden tot differentiatie en verzwaring kan een uitdagend palet worden gecreëerd waarin studenten van verschillende pluimage hun eigen, passende weg kunnen vinden.


Relatie met het VWO

Voor het VWO geldt dat in 3 TU-verband afstemmings- en samenwerkingsafspraken zullen worden gemaakt over de werving teneinde deze doelgroep maximaal te kunnen bereiken. Aangezien de instroom in de bachelor-opleidingen voor een belangrijk deel regionaal van aard is, zal de UT een actieve bijdrage gaan leveren aan de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen in Oost-Nederland, gericht op informatie-uitwisseling, kennismaking door leerlingen met de universiteit in den brede, en personeelsuitwisseling. Dit kan nader vorm en inhoud krijgen in het op te richten LINX-college. Dit zal als regie-orgaan gaan functioneren voor de betrokken instellingen om zowel effectiever als efficiënter om te kunnen gaan met de activiteiten die zowel in het voortgezet als het hoger onderwijs in de regio worden ontwikkeld ter optimalisering van de aansluiting VWO-HO.


Relatie met de Duitse grensregio

Voor wat betreft Duitsland geldt dat door de positie van de UT dicht bij de Duitse grens, het voor de hand ligt om de historisch gebruikelijke “halve cirkel” rond te maken en de regionale werving uit te breiden naar de Duitse grensregio. Nederland als onderwijsland is aantrekkelijk, in het bijzonder voor opleidingen met een Numerus Clausus en gelimiteerde instroom (bv psychologie) ofwel opleidingen met een specifiek karakter die in Duitsland niet of nauwelijks worden aangeboden (bv bestuurskunde in de Twentse formule). Het Nederlandse onderwijs heeft een goede naamsbekendheid in de grensregio’s in Duitsland en scoort kwalitatief hoog (kleinere opleidingen, individuelere toegang tot docenten in plaats van massa-universiteit, problem-based learning en case-onderwijs). Cultuurverschillen en de natuurlijke taaldrempel spelen hier een minder grote rol dan bij andere internationale instroom. Door middel van een gerichte aanpak voor werving in Duitsland alsmede door het opzetten van een faciliterende zomercursus Nederlands als tweede taal, kunnen ook in dit deel van de regio bachelor-studenten worden geworven.


Toenemende diversiteit bachelorinstroom

Bovenstaande initiatieven en voornemens zullen naar verwachting resulteren in een grotere diversiteit van eerstejaars studenten dan thans het geval is. Om het principe van brede toegankelijkheid te kunnen waarborgen is het uitgangspunt dat studenten met een geschikte VWO-vooropleiding en de equivalenten hiervan in de onze buurlanden rechtstreeks zullen worden toegelaten. Voor de overige eerstejaars instromers geldt dat dit op basis van individuele regelingen zal plaatsvinden, aangezien de verwachting is dat dit relatief kleine aantallen studenten betreft. Via het Admission Office vindt een eerste toets op geschiktheid plaats, waarna de uiteindelijke beslissing tot toelating via de betreffende opleiding zal lopen.


De doelstelling van de UT ten aanzien van de instroom in de bacheloropleidingen is conform het Sectorplan gesteld op een vergroting van 15% in 2010 ten opzichte van het aantal inschrijvingen voor het academisch jaar 2003/2004. Van de instroom zal 10% afkomstig zijn uit Duitsland. Instroom vindt plaats in verbrede bachelor-opleidingen op basis van de competenties van studenten. Het onderwijs is beduidend efficiënter georganiseerd. Tevens is het bindend studieadvies ingevoerd.


3.1.2.Graduate onderwijs


Kwaliteit, reputatie en uniciteit

In de periode 2005-2010 zullen zowel instellingen als studenten in toenemende mate gewend raken aan het bachelor-master systeem. In hoeverre studenten na hun bachelordiploma hun master-opleiding aan een andere instellingen in binnen- of buitenland zullen vervolgen valt op dit moment niet aan te geven. Dat er echter sprake zal zijn van mobiliteit staat vast. Aangezien de geografische ligging van de UT in dit opzicht geen uit te spelen troef is, zal de instelling moeten koersen op kwaliteit, reputatie en uniciteit om de eigen studenten te behouden en nieuwe master-studenten aan te trekken.


Drie typen master-opleidingen

In dit verband onderscheidt de UT drie typen master-opleidingen:

-UT master-opleidingen met een brede (inter-)nationale instroom

-Profilerende master-opleidingen die bijdragen aan de strategische positionering van de UT als ondernemende research universiteit met kwalitatief excellent onderwijs en onderzoek

-Offshore-opleidingen die onder de volledige verantwoordelijkheid van de UT in samenwerking met buitenlandse partners in het buitenland worden aangeboden.


Uitstekende Engelse taalvaardigheid

Voor alle master-opleidingen geldt dat zij vanaf het academische jaar 2007-2008 in het Engels worden aangeboden. De onderwijskwaliteit is daarmee mede afhankelijk van het niveau van de Engelse taalvaardigheid van het onderwijs- en ondersteunend personeel. Het betrokken personeel dient volledig te voldoen aan de daartoe voor de UT vastgestelde IELTS-taalscores. Dit impliceert tevens dat in het personeelsbeleid aandacht geschonken dient te worden aan adequate scholing en ondersteuning. Hiertoe zal op korte termijn een Taalbeleidsplan worden ontwikkeld.


Uitdagingen voor de reguliere master-opleidingen

De reguliere master-opleidingen zijn gericht op onze eigen bachelor-studenten, op HBO-doorstromers en op internationale bachelor-studenten. Het streven naar een brede instroom voor deze master-opleidingen impliceert een aantal uitdagingen. De programma’s moeten dusdanig zijn ingericht dat zij een brede én diverse instroom ook daadwerkelijk kunnen accommoderen. Dit impliceert een omslag in het denken en doen ten aanzien van aansluiting, vooropleiding en geschiktheid. Hoewel momenteel de bachelor-master structuur in formele zin is ingevoerd, functioneert het systeem materieel nog te sterk als de “knip” in de opleiding: de master-opleiding is eigenlijk alleen toegankelijk voor de student van “dezelfde” bachelor. In een daadwerkelijk functionerende bama structuur met brede bachelor- en hoogwaardige master-opleidingen past deze enge invulling niet. Toegang tot de master-opleiding berust niet op de idee van “passende vakken” maar vindt plaats op basis van passende kennis, kunde en motivatie. In 3TU-verband zullen hier afspraken over worden gemaakt zodat niet alleen doorstroom tussen de instellingen makkelijker zal worden, maar ook de positionering van onze master-opleidingen op de internationale markt helder en sterk kan plaatsvinden.


Ten aanzien van de HBO-doorstroom geldt dat de huidige samenwerking met het HBO, in het bijzonder de Saxion Hogescholen en het hoger beroepsonderwijs in Friesland, zal worden geïntensiveerd met als doel voor de studenten de doorstroom zo soepel mogelijk te realiseren. Hierbij zullen instrumenten als de “WO-minor” en schakelprogramma’s in de laatste fase van de HBO-opleidingen worden ingezet.


Internationale profilering

Ten aanzien van de internationale instroom wordt enerzijds voortgebouwd op de contacten, ervaringen en resultaten van enkele opleidingen en zal anderzijds binnen 3TU-verband worden gewerkt aan een duidelijke internationale profilering en een daarop gebaseerde gemeenschappelijke wervingsstrategie.


Gezamenlijke master-opleidingen met (buitenlandse) partners

De UT-opleidingen die in samenwerking met andere instellingen zijn ontwikkeld dragen eveneens bij aan onze internationale profilering en nemen een bijzondere plaats in het internationaliseringsbeleid van de UT in. In het kader van het Nederlandse grenslandenbeleid is de samenwerking met de universiteiten in Dortmund, Osnabrück en Münster geïntensiveerd. Dit heeft geleid tot twee geïntegreerde opleidingen die aan weerszijden van de grens worden aangeboden. Door de internationale structuur en multiculturele setting (verplicht verblijf aan beide instellingen, studeren aan universiteiten in twee landen met elk een specifieke onderwijscultuur, dubbeldiplomering) zijn zij aantrekkelijk voor de Nederlandse en Duitse, maar ook voor de internationale markt. In dit kader speelt tevens de samenwerking van de UT met het ITC een belangrijke rol. Het ITC heeft jarenlange ervaring met het aanbieden van internationaal onderwijs in Nederland en het buitenland. Vooruitlopend op de beoogde integratie van het ITC en UT draagt samenwerking met het ITC bij tot de profilering van de UT op de internationale markt.


Profilerende master-opleidingen

De UT wil zich nationaal en internationaal tevens profileren door middel van een beperkt aantal master-opleidingen die bijdragen aan het profiel als ondernemende research universiteit en die qua kwaliteit ook internationaal aan de top staan. Bij het aanwijzen van dergelijke profilerende masters ligt aansluiting bij het UT-speerpuntonderzoek voor de hand. Een sterke relatie met dit top-onderzoek verzekert kwaliteit en vernieuwingsimpulsen voor het onderwijs.

Kwaliteitskenmerken voor profilerende master-opleidingen

De selectie van de profilerende masters moet gekoppeld zijn aan een aantal kwaliteitskenmerken:

Kwaliteit van het onderwijs: alleen door kwalitatief hoogwaardige opleidingen en inzet van daartoe geselecteerd personeel (analoog aan het door het NVAO in samenspraak met de KNAW ontwikkelde kwaliteitsscores voor research masters) wordt het beeld van de UT als top-instelling gevestigd en kunnen de meest getalenteerde studenten aangetrokken worden.

Internationale profilering: kwaliteit van de profilerende masters dient zich te uiten in aspecten die zich lenen voor internationale vergelijking. Het Erasmus Mundus-label van de EU (gebaseerd op strakke kwaliteitscriteria en internationale samenwerking leidend tot Joint Degrees) is vooral geschikt om dit type opleidingen internationaal te profileren. Het verwerven van het Erasmus-Mundus-label dient derhalve te worden nagestreefd.

Prijs voor excellentie en exclusiviteit: voor de profilerende masters geldt een hogere tuition fee dan voor andere opleidingen; kwaliteit heeft immers een prijs. Toegang tot de profilerende masters is niet gericht op maximalisatie van de instroom maar op kwaliteit en de latere doorstroom naar een PhD-traject; het aantal plaatsen is dus mede afhankelijk van de PhD-capaciteit binnen de instituten.



Ondersteunend beurzenprogramma

De wens van de UT om het onderwijs verder te internationaliseren en de internationale instroom substantieel te vergroten spreekt duidelijk uit het voorgaande. Ter ondersteuning van dit expliciete internationaliseringsbeleid zal in de komende periode nadrukkelijk worden gewerkt aan het uitbouwen van een beurzenprogramma (Twente Scholarship Program) ten behoeve van excellente buitenlandse studenten. Dit programma zal in het bijzonder worden gebruikt om de toegankelijkheid van de profilerende masters te faciliteren.


Offshore-opleidingen

Internationale profilering van de UT kan daarnaast mede plaatsvinden door het aanbieden van opleidingen of onderwijsmodules in landen met een kwantitatief en kwalitatief hoog potentieel aan studenten. Het streven voor de planperiode is om onder de naam van de UT (betaald) onderwijs aan geselecteerde partnerinstellingen aan te bieden, al dan niet in samenwerking met de gastinstelling. De UT blijft daarbij verantwoordelijk voor het onderwijs en de uit te reiken diploma’s. Offshore onderwijs vergroot de naamsbekendheid en zichtbaarheid van de UT in het buitenland en versterkt tegelijkertijd de aantrekkelijkheid van de partnerinstelling. Via de partnerinstelling kan een directe toegang tot de buitenlandse markt gerealiseerd worden. Grotere groepen studenten kunnen in het land van herkomst onderwezen worden, hetgeen voor de studenten voordelen met zich meebrengt door het wegvallen van immigratievraagstukken en extra financiering voor een verblijf in het buitenland. Tevens is de capaciteit voor instroom van internationale studenten naar de UT-Campus niet onbegrensd. Het aanbieden van onderwijsmodules (deels) buiten de UT kan daarnaast gebruikt worden voor de gerichte selectie van kwalitatief hoogwaardige PhD studenten.


Twee modaliteiten

Voor offshore onderwijs dienen zich twee mogelijkheden aan:

Het verzorgen van complete opleidingen in het buitenland in samenwerking met de buitenlandse partners;

Het aanbieden van bridging modules tijdens of aansluitend op de bacheloropleiding in het land van herkomst, gericht op de voorbereiding van studenten op doorstroom naar UT-masters.


Selectieve partnerkeuze

Hierbij kan volop gebruik worden gemaakt van de ICT-capaciteiten van de UT. Een essentiële voorwaarde voor het aanbieden van UT-onderwijs offshore is een goed functionerend netwerk met geselecteerde partnerinstellingen in het buitenland. Het kwaliteitsaspect is hierbij uitermate belangrijk aangezien de UT verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit van het onderwijs dat onder haar naam wordt aangeboden, ongeacht de locatie. In dit verband kan worden voortgebouwd op reeds bestaande ervaringen met offshore onderwijs binnen enkele faculteiten.


3TU-Graduate School

Het masteraanbod wordt gebundeld in de 3TU-Graduate School die vooral in de internationale communicatie over en positionering van opleidingen een bijzondere plaats zal innemen. Daarnaast staat de 3TU-Graduate School garant voor het waarborgen van kwaliteit en macrodoelmatigheid van het aanbod evenals voor het bereiken van de kritische massa voor die opleidingen (minimaal 20 studenten per mastertrack, waarbij onderlinge samenwerking de wenselijke en noodzakelijke diversiteit in het aanbod zal garanderen). Hierbij dient te worden aangetekend dat er funderende opleidingen kunnen zijn die voor de universiteit dusdanig belangrijk zijn dat zij kan besluiten een dergelijke opleiding te laten voortbestaan hoewel de gewenste kritische massa over een langere periode niet kan worden gerealiseerd. Externe communicatie en internationale werving worden afgestemd binnen de Graduate School met als doel de internationale instroom aan hooggekwalificeerde studenten te maximaliseren. Door schaalvergroting in werving en promotie worden zichtbaarheid en transparantie vergroot. Internationaal ontstaat een helder beeld van het Nederlandse opleidingenaanbod in de technische sector en wordt er één toegang gecreëerd tot de opleidingen.


In 3TU-verband wordt tevens de ontwikkeling van nationale masteropleidingen beoogd op gebieden die kunnen worden beschouwd als de cutting edge van het wetenschappelijk-technologische onderzoek (Embedded Systems, Nanoscience en -technologie, Systems and Control, Sustainable Energy Technology, Construction Management and Engineering); deze zullen wezenlijk bijdragen aan de internationale profilering van de Federatie van Technische Universiteiten Nederland.


Anticiperend op 3TU-Graduate School: Graduate School Twente

Undergraduate en graduate onderwijs zullen met de volledige implementatie van de bachelor-mastersystematiek in toenemende mate ieder in een eigen context opereren. Voor het graduate onderwijs is deze context zoals eerder aangegeven internationaal en sterk competitief, onder meer tot uiting komend in een veel meer heterogene instroom dan voorheen. Teneinde adequaat op deze markt te kunnen opereren acht de UT het wenselijk op termijn de Graduate School Twente op te richten. Onder het bestuur van het UMT dient deze organisatie zich, vooruitlopend op het tot stand komen van de 3TU-Graduate School en geleerd hebbend van het verleden, te richten op effectieve werving van gewenste groepen buitenlandse studenten, het verder vormgeven van een effectief selectiemechanisme, en het realiseren van een adequaat stelsel van beurzen. In de Graduate School Twente zullen ook de PhD-opleidingen worden ondergebracht teneinde de koppeling naar de leerstoelen en daarmee samenhangend de onderzoekzwaartepunten te faciliteren. Op deze wijze kan maximaal inhoud worden gegeven aan de integratie van onderwijs en onderzoek. Het streven is er op gericht per 2010 de organisatie langs de lijnen undergraduate-graduate te hebben vormgegeven. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat dit langs de weg der geleidelijkheid gerealiseerd zal worden en dat voor opleidingen die momenteel nog volop in ontwikkeling zijn, de meest toegesneden oplossing zal worden gezocht. Maar het streefbeeld is helder: een duidelijke scheiding undergraduate-graduate onderwijs.


Met de bovenstaande initiatieven op het terrein van het masteronderwijs wenst de UT in 2010 de volgende doelen te bereiken:








Een verhoging van de instroom in de masteropleidingen met 20% ten opzichte van het aantal inschrijvingen in het academisch jaar 2003/2004.

Een verhoging van de internationale instroom in de masteropleidingen met 30% ten opzichte van hetzelfde jaar.

Vooruitlopend op de totstandkoming van de 3TU-Graduate School zal op korte termijn de Graduate School Twente worden opgericht, onder bestuur van het UMT. Dit is de eerste stap op de gewenste organisatorische scheiding van undergraduate en graduate onderwijs die per 2010 gerealiseerd zal zijn.


3.2.Verbetering van de rendementen


Het verhogen van de instroom in onze opleidingen is slechts één aspect dat bijdraagt aan de vergroting van het potentieel aan hoger opgeleiden, noodzakelijk voor de versterking van Nederland en Europa in de kennissamenleving. Het succesvol afronden van bachelor- en masteropleidingen is het tweede. Hoewel de UT in dit opzicht al een aantal belangrijke stappen heeft gezet door onder andere innovatieve werkvormen in het onderwijs te introduceren en de positieve werking die van minors op de aantrekkelijkheid van het programma uitgaat, kunnen en moeten de rendementen verder verbeterd worden. Concreet betekent dit dat de UT in de komende jaren zal werken aan het verder uitbouwen van het studieadvies- mentoraatsysteem, het professionaliseren van docenten, inclusief aandacht voor de loopbaan van docenten, het verder implementeren van ICT-toepassingen in het onderwijs en het vergroten van de zelfstandigheid en incasseringsvermogen van de student. Voor dit laatste is een belangrijke rol weggelegd voor de Student Union. Er kan onder andere worden voortgebouwd op de ervaringen die momenteel worden opgedaan met de door de Union opgezette student-competentieontwikkelingsprogramma’s en de digitale portfolio’s. Daarnaast zal de eerder genoemde versterking van de band met het voortgezet onderwijs naar verwachting bijdragen aan het verbeteren van de aansluiting tussen VWO en universiteit waardoor de kans op uitval wordt verminderd. Dit geldt eveneens voor het eerder genoemde uitdagen van de student in het bacheloronderwijs waarvan de verwachting is dat dit de motivatie van de student vergroot. Gelet op de doelstelling om de internationale instroom substantieel te laten groeien, dient te worden gezorgd voor een adequate opvang en begeleiding van deze specifieke groep studenten. De afgelopen jaren is hiervoor het fundament gelegd waarop de komende periode verder zal worden gebouwd. Ook hier is een belangrijke rol weggelegd voor de Student Union via haar internationale verenigingen.



De UT stelt zich ten doel om in 2010 het rendement van de bacheloropleidingen tot 75% van de instroom te verhogen en het rendement van de masteropleidingen tot 90%.


3.3.Interne kwaliteitszorg onderwijs

Naar een sluitend kwaliteitszorgmodel

Het beleid voor de interne kwaliteitzorg onderwijs van de UT zal gebaseerd zijn op de principes van een sluitend kwaliteitszorgmodel, gericht op het zichtbaar maken van de excellente kwaliteit van het aanbod volgens internationaal aanvaarde kwaliteitsnormen. Een bruikbaar aangrijpingspunt voor een dergelijk systeem vormt de zogenaamde Deming-cirkel, ook wel de PDCA-cirkel genoemd. Deze cirkels geven de opleidingen voldoende vrijheid om een op de eigen situatie toegesneden systeem voor kwaliteitszorg op te zetten, onder behoud van een voldoende UT gemeenschappelijke noemer. Het kwaliteitszorgmodel zal in eerste instantie de eigen interne kwaliteit van de UT opleidingen bewaken, maar heeft tevens een externe functie. Immers, de NVAO hecht bij het afgeven van een accreditatie sterk aan het kunnen waarborgen van toekomstige kwaliteit. Een soortgelijke aanpak hanteren ook de internationale accreditatie-organen. Bij een accreditatie moet de UT aan kunnen tonen dat zij ook voor de toekomst de, op dat moment gemeten, kwaliteit kan handhaven en kan uitbouwen. Derhalve dient de UT te beschikken over procedures die deze ontwikkelingen nu en inde toekomst bewaken en daar waar nodig is bijstellen, kortom een sluitend intern kwaliteitszorgmodel.


3.4.Een leven lang leren


Positionering op basis van sterkten

In de kennissamenleving blijft leren niet beperkt tot het initiële onderwijs. Het is genoegzaam bekend dat kennis steeds sneller verouderd, dat her- en bijscholing een onlosmakelijk onderdeel vormt van iedere professionele carrière en dat hoger onderwijsinstellingen in dit opzicht een belangrijke rol kunnen spelen. Naast maatschappelijke verantwoordelijkheid om op dit terrein actief te zijn geldt tevens dat dit een markt is waarop steeds meer en verschillende aanbieders actief worden en de concurrentie navenant toeneemt. Een duidelijke positionering op deze markt is derhalve noodzakelijk. De UT zal deze positionering realiseren door voort te bouwen op haar sterkten in het onderzoek (zie hiervoor ook de paragraaf over kennisvalorisatie) en gebruik te maken van de ervaringen die op dit terrein in verschillende faculteiten zijn opgedaan. Naast een breed aanbod van korte en langere cursussen en opleidingen (part-time), zal de UT het in de komende periode mogelijk maken om professional doctorates aan te bieden. Binnen het 3TU-verband is daarnaast afgesproken dat de coördinatie voor het gezamenlijke post-initiële onderwijsaanbod bij de TUD is belegd.


TSM Business School

In het kader van een leven lang leren zal het UT-aanbod worden ondergebracht in de TSM Business School, waarvoor deze zowel organisatorisch als inhoudelijk nauwer aan de UT zal worden gelieerd. TSM zal hierbij als faciliterende en uitvoeringsorganisatie fungeren voor de faculteiten en instituten. Het aanbod betreft een breed scala aan kortere en langere post-graduate en post-experience programma’s die commercieel in de markt worden gezet. De programma’s zijn een weerslag van het profiel van de UT en worden derhalve gekenmerkt door een sterke oriëntatie op ondernemerschap en technologie. Binnen deze constructie blijft onverkort gelden dat alle opleidingen waaraan door de UT erkende formele titulatuur is verbonden onder de directe verantwoordelijkheid van de UT vallen. Over de te behalen targets door TSM worden afzonderlijk afspraken gemaakt tussen het CvB en TSM.


Lerarenopleidingen

Hoewel een leven lang leren traditioneel wordt opgevat in termen van post-initieel onderwijs is de UT zich er van bewust dat de kennissamenleving ook is geworteld in een goed functionerend systeem van secundair onderwijs. Via het eerder aangehaalde LINX-verband worden in dit verband reeds activiteiten ondernomen. Daarnaast is in het Sectorplan afgesproken dat de UT via het instituut ELAN de trekkersrol zal vervullen als het gaat om de lerarenopleidingen. Concreet betekent dit dat initiatieven zullen worden ontplooid voor het ontwikkelen van tweedegraads lerarenopleidingen op bachelorniveau in de wis-, natuur- en scheikunde en de informatica, alsmede dat gestart zal worden met een eerstegraads lerarenopleiding informatica op masterniveau.



De UT stelt zich ten doel om in 2010 een breed aanbod aan post-graduate en post-experience onderwijs te hebben gerealiseerd dat nadrukkelijk is gekoppeld aan het profiel van de ondernemende research university. Het aantal studenten zal stijgen met 25% ten opzichte van het academisch jaar 2003/2004.







4.Onderzoek


Positionering als vooraanstaande Europese research university

De UT zal zich in de komende jaren definitief positioneren als een vooraanstaande Europese "research university". De UT heeft de ambitie om haar hoge onderzoekskwaliteit tenminste te handhaven en mogelijk nog verder te versterken, door een krachtige samenwerking binnen de Federatie Technische Universiteiten Nederland. Dit zal dienen uit te monden in een gezamenlijke plaats in de absolute Europese top voor zover het onderzoekzwaartepunten betreft en een duidelijk internationaal erkende plaats voor het overige onderzoek.


Vier kernelementen

Om deze doelstelling te kunnen realiseren zal het onderzoeksbeleid in de komende jaren voor een belangrijk deel het vervolgen van de ingeslagen weg zijn. De vier kernelementen hierbij zijn:

een verdere versterking van het UT-speerpuntenbeleid;

een systematisch en transparant kwaliteitszorgbeleid gebaseerd op leerstoelgroepniveau uit te voeren impact analyses;

een gericht onderzoeksinfrastructuurbeleid, dat wordt afgestemd in het kader van de samenwerking tussen de drie TU’s, evenals in een regionaal verband;

het afronden van de implementatie van het kantelingsbeleid.


4.1.Versterking UT-speerpuntenbeleid


Versterking door gericht investeren

Het speerpuntenbeleid zal in de komende jaren worden voortgezet. Met als uitgangspunt het identificeren en stimuleren van het in termen van kwaliteit en relevantie beste onderzoek van de UT zullen middelen worden vrijgemaakt volgens het “nieuw voor oud” principe. De UT realiseert zich dat zij ook de komende jaren binnen een strak financieel kader zal moeten opereren gegeven het bekostigingsregiem van de overheid en huisvestingslasten waarmee de instelling is geconfronteerd. Tegelijkertijd zijn wij ons er van bewust dat een gerichte investering in onderzoek een absoluut noodzakelijke voorwaarde is om de ambities van Europese top en internationale erkenning waar te kunnen maken. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat selectieve ondersteuning van groepen werkt. Op bepaalde terreinen staan wij inmiddels aan de top, zoals nanotechnologie. Op andere terreinen bestaat de mogelijkheid met een gerichte impuls deze top te bereiken. En er zijn ook terreinen waar een dergelijke positie gegeven de internationale concurrentie en de bestaande kwaliteit binnen leerstoelen eenvoudigweg nooit gerealiseerd kan worden. De UT realiseert zich overigens het feit dat sterk multidisciplinair onderzoek uiteindelijk mede rust op de mogelijkheid van funderend onderzoek in de onderliggende disciplines, reden waarom het percentage onderzoeksgeld dat gefinancierd wordt middels de O&O component op de UT ook belangrijk hoger is dan het door de overheid daarvoor bestemde percentage. Daarnaast biedt ook NWO via de gebieden en speciale programma’s (bijvoorbeeld de vernieuwingsimpuls programma’s) ruimte voor funderend onderzoek.


Twee centrale elementen

Bij het proces van selectief investeren staan twee elementen centraal. In de eerste plaats kwaliteit: alleen het onderzoek dat (inter)nationaal in het betreffende vakgebied aan de maat is komt voor universitaire bekostiging is aanmerking. Daarnaast zal het onderzoek aantoonbaar moeten bijdragen aan het realiseren van de missie van de UT en haar onderzoekinstituten. Voor beide elementen zal de Stuurgroep Onderzoek van het UMT algemeen geldende criteria ontwikkelen die op een breed draagvlak binnen de instelling kunnen rekenen opdat daadwerkelijk handen en voeten aan deze uitgangspunten kan worden gegeven.


Strategische prioriteitsanalyses

De UT dient keuzen te maken als het gaat om stimulering, hetgeen ook de afbouw van gebieden impliceert gegeven het “nieuw voor oud” uitgangspunt waar de financiële situatie ons toe noopt. Door middel van strategische prioriteitsanalyses zullen periodiek scans worden uitgevoerd van de leerstoelgroepen volgens gebruikelijke meetmethoden, inclusief de valorisatie-dimensie. In combinatie met een identificatie van kansrijke gebieden zal dit resulteren in het stimuleren van excellente en kansrijke leerstoelgroepen. Dit geldt zowel voor speerpuntprogramma’s als potential programma’s. In 2010 kent de UT minder dan zes omvangrijke en internationaal herkenbare speerpunt-instituten. Tevens hanteert de UT een stimuleringsbeleid dat differentieert ten aanzien van de programma’s van deze instituten op basis van a) kwaliteit, b) relevantie, met name in de zin van toekomstige inverdiencapaciteit en valorisatie, en c) samenwerking in gezamenlijke onderzoeksprogramma’s. Hierbij zal ook nadrukkelijk aandacht worden gevraagd voor samenwerking tussen de technische- en niet-technische onderzoekgroepen binnen de UT. Een voorbeeld van een breed onderzoeksgebied kan bijvoorbeeld worden aangeduid met het thema “De gezonde mens” waaraan binnen praktisch alle instituten in velerlei vormen aandacht wordt geschonken.

Vanzelfsprekend kan een dergelijke verschuiving niet van vandaag op morgen worden gerealiseerd. Kernelement van het beleid is echter dat gedurende de komende periode sprake is van een nauwere wisselwerking tussen de verschillende onderzoekgroepen. In dit verband is het relevant op te merken dat enkele recente studies nogmaals hebben benadrukt dat het succes van innovaties niet enkel of uitsluitend gelegen is in vernieuwende technologieën sec, maar zeker voor een even zo niet groter deel in het omgaan met deze technologieën. Het is hier dat voor de UT nog aanzienlijke winst valt te behalen. Juist om deze reden dient samenwerking tussen onderzoekgroepen binnen de verschillende technische- en maatschappij/gedragswetenschappen nadrukkelijk te worden gestimuleerd.


Zwaartepuntvorming

Het speerpuntenbeleid zal worden afgestemd binnen het 3TU-verband, zodat sprake is van een verdeling van unieke zwaartepunten tussen de instellingen én taakverdeling met betrekking tot gezamenlijke zwaartepunten. Tevens zal het afstemmingsproces moeten leiden tot een identificatie van de mogelijkheden voor nieuwe technologische topinstituten en penvoerende instellingen. De inzet van de UT zal hierbij gericht zijn op nanotechnologie, gegeven de leidende rol van MESA+ in NanoNed. Vestiging van een dergelijk TTI op de campus zal het mogelijk maken optimaal te profiteren van een gemeenschappelijke infrastructuur ten behoeve van zowel onderwijs als onderzoek. In de komende periode zal tevens worden bezien in hoeverre ook andere instituten op basis van kwaliteit en massa verder kunnen groeien door versterking van de samenwerking met externe actoren in met name 3TU TTI’s of soortgelijke constructies. Dit type geïnstitutionaliseerde samenwerkingsrelaties dient uit te monden in het vergroten van de armslag van de UT zodat een gericht investeringsbeleid zoals hierboven weergegeven kan worden uitgebouwd.


Beperking van de omvang en bescherming van het onderzoek in instituten

Het continueren van de zwaartepuntvorming in combinatie met het strikt hanteren van de genoemde kwaliteit- en missie-criteria impliceert een vermindering van de omvang van het onderzoek dat thans binnen de UT-instituten plaatsvindt. Momenteel is het percentage onderzoek dat in instituten in ondergebracht tussen de 75-95% van het totale onderzoek van de UT. Hoewel wij ons er van bewust zijn dat op de campus goed onderzoek wordt verricht, is het uitgesloten dat al dit onderzoek zal voldoen aan de te ontwikkelen stringentere kwaliteit- en missie-criteria. Implementatie van dit beleidsvoornemen impliceert dan ook een beperking van de omvang van het onderzoek dat binnen instituten wordt ingebracht. Echter, het onderzoek dat aan deze criteria voldoet verdient bescherming vanwege haar aard. Dit uitgangspunt zal neergelegd worden in het UT-verdeelmodel. In het bijzonder zullen naar alle redelijk maatstaven uitstekend presterende groepen aanspraak moeten kunnen maken op een zodanige interne 2e Geldstroom premie dat zij in staat kunnen worden gesteld een sluitende exploitatie te bewerkstelligen. Afhankelijk van de discipline en de voor het onderzoek benodigde infrastructuur kan er sprake zijn van verschillende premiehoogtes voor zwaar technisch, technisch en niet-technisch onderzoek, terwijl de totaal beschikbare hoeveelheid geld tevens het aantal te premiëren onderzoeksvoorstellen in de verschillende sectoren begrenst. Voorstellen terzake zullen door de Stuurgroep Onderzoek bij voorkeur voor medio mei 2005 worden uitgewerkt. Kernpunt in de voorstellen zal zijn een stabiele onderzoeksfinanciering welke de leerstoelgroepen in staat stelt een betrouwbare meerjarenplanning te maken.


Oog voor de verschillen in onderzoek

De UT herbergt een breed scala aan onderzoeksactiviteiten. Voor bepaald onderzoek is zware apparatuur noodzakelijk, voor ander onderzoek zijn kostbare databestanden noodzakelijk. Het ene type onderzoek heeft een looptijd van meer dan tien jaar voordat iets over resultaten kan worden gezegd, voor ander onderzoek geldt dat deze tijdspanne veel kleiner is. En zo is nog een aantal verschillen in aard en typen te noemen, zowel binnen als tussen de verschillende oriëntaties op de UT. Deze interne diversiteit dient erkend en gekoesterd te worden aangezien ieder type onderzoek het beste gedijt in de eigen specifieke context. Uniformering is derhalve uit den boze. Naast de aard van het onderzoek gaat deze redenering ook op voor de kosten van het onderzoek en derhalve de compensatie van deze kosten. Ook ten aanzien van dit punt wordt de Stuurgroep Onderzoek van het UMT gevraagd om per mei 2005 met concrete voorstellen te komen hoe de instelling zo effectief en efficiënt mogelijk kan omgaan met deze verschillen, uitgaande van behoud van diversiteit en uitmondend in een breed draagvlak.


3TU Institute of Science and Technology

Teneinde een macrodoelmatige en hoogwaardige onderzoeksportefeuille voor de drie TU’s te realiseren, wordt het 3TU Institute of Science and Technology opgericht. In de periode tot 2010 wordt 15% tot 20% van het totale onderzoeksbudget van de drie TU’s geherprioriteerd ter versterking van bestaande speerpunten en ontwikkeling van nieuwe. Het spreekt voor zich dat deze herprioritering één op één zal sporen met de strategische prioriteitsanalyses zoals hierboven aangegeven en nadrukkelijk in het teken van “oud voor nieuw” zal staan. Binnen het 3TU Institute of Science and Technology zal hiermee worden begonnen op de terreinen elektrotechniek, werktuigbouwkunde en civiele techniek.


Internationaal herkenbaar onderzoeksprofiel

Bovenstaande initiatieven zullen niet alleen moeten resulteren in een duidelijk herkenbare internationale positionering van het onderzoek binnen de UT en het Science & Technology onderzoek in Nederland, het zal tevens aantoonbaar moeten resulteren in (nog) betere prestaties in termen van promoties, nationale en internationale tweede geldstroomprojecten als ook derde geldstroom onderzoek.


Een noodzakelijke kanttekening

Hierbij dient echter een kanttekening te worden geplaatst. Op verschillende plaatsen in het Instellingsplan is eerder aangegeven dat de UT zich zeer bewust is van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid als het gaat om de transitie naar een kennissamenleving. Zowel voor onderwijs als onderzoek worden initiatieven ontplooid die een wezenlijke bijdrage aan de Nederlandse en Europese samenleving, inclusief de industrie, zullen leveren. Maar er zijn grenzen aan het haalbare, hetgeen op het terrein van het onderzoek impliceert dat er een duidelijke grens aan de immer toenemende matching-verplichtingen ligt. Een grens die momenteel wordt bereikt, zoals ook recent onderzoek van de AWT heeft aangetoond. Dit betekent dat een verdere verbetering van de prestaties van de UT voor een belangrijk deel afhankelijk zal zijn van de te realiseren aanpassingen in de rijksbekostiging, de dynamisering van de onderzoekbekostiging en het versoepelen van allerhande matching-verplichtingen.


Het profiel vervolgd

Voor de specifieke signatuur van de UT impliceren bovengenoemde keuzes dat de onderzoekthema's in de technische en de gedrags-/maatschappij-wetenschappelijke disciplines op een natuurlijke wijze in elkaars verlengde liggen en elkaar wederzijds aanvullen. Binnen de technische disciplines vindt onderzoek plaats naar de natuurwetenschappelijke basis van technologische innovaties en is er sprake van een sterke ontwerpgerichtheid, dat wil zeggen gericht op de ontwikkeling van technologie. Binnen de maatschappij- en gedragswetenschappen vindt onderzoek plaats naar de maatschappijwetenschappelijke respectievelijk gedragswetenschappelijke basis van maatschappelijke innovaties en interventies, in de meest ruime zin. Ook het onderzoek binnen de maatschappij- en gedragswetenschappen is sterk ontwerpgericht. De technische en maatschappijwetenschappelijke disciplines vinden en versterken elkaar in een samenwerking die gericht is op onderzoek naar de inbedding van technologische innovaties in een maatschappelijke context.


Een dergelijke herprioritering leidt tot een uniek en eenduidig onderzoeksprofiel van de UT waarbij sprake is van betrokkenheid van de leerstoelgroepen op elkaar, multidisciplinaire samenwerking en innovatieve aanpakken. Met name ook in het kader van de op te richten European Research Council kan een dergelijk eenduidig én onderscheidend onderzoeksprofiel bijdragen aan het vergroten van de scoringskansen van het UT-onderzoek.






Voor 2010 stelt de UT zich ten doel, onder aanname van de te realiseren aanpassingen in de randvoorwaarden waarbinnen zij dient te opereren, in het bijzonder ten aanzien van de matchingproblematiek, de omvang van de 2e geldstroom en de omvang van de internationale onderzoekgeldstromen (internationale research councils, 6e en 7e Kaderprogramma EU) met 20% te verhogen.


4.2.Kwaliteitszorgbeleid


Impact analyses en visitaties

Het onderzoeksbeleid van de UT zal gebaseerd worden op een (nader uit te werken) methode van impact analyse op leerstoelgroepniveau. De hiervoor te ontwikkelen aanpak zal zoveel mogelijk aansluiten bij de internationaal gangbare technieken. Het streven is de impactscores per leerstoel mede als basis te hanteren voor de zelfevaluaties die in het kader van onderzoeksvisitaties dienen te worden uitgevoerd. Dergelijke onderzoeksvisitaties kunnen zowel op disciplineniveau als op instituutsniveau plaatsvinden. De aanpak van de impactscores per leerstoel leidt ertoe dat er met minimale inspanningen verschillende ‘dwarsdoorsneden’ van het UT-onderzoek ter visitatie kunnen worden aangeboden. De UT streeft daarbij naar zoveel mogelijk comparatieve onderzoeksbeoordelingen, zowel nationaal als internationaal, in afstemming met de collega TU’s.



In de periode 2005-2010 zal de UT intern een expliciet kwaliteitszorgbeleid hebben geïmplementeerd gestoeld op impact analyses dat dusdanig is opgezet dat efficiënt aan de verschillende externe kwaliteitsbeoordelingen kan worden voldaan.



4.3.Onderzoeksinfrastructuurbeleid


Effectief en efficiënt gebruik van infrastructuur

In de komende jaren zal een gericht onderzoeksinfrastructuurbeleid worden gevoerd. De UT zal haar investeringen in apparatuur, laboratoria en andere onderzoeksvoorzieningen systematisch plannen, uiteraard in de context van het onderzoeksstimuleringsbeleid. Daarbij zal worden bezien welke infrastructuur bij collega-instellingen beschikbaar is (voornamelijk de TUD en de TU/e, maar ook in regionaal verband, inclusief Münster en Osnabrück). De Stuurgroep Onderzoek van het UMT zal hierbij als ‘planning board’ optreden.


Duale strategie

Hierbij is het van belang dat enerzijds aansluiting wordt gezocht bij het Sectorplan Wetenschap & Technologie en anderzijds bij de regionale initiatieven zoals TRIANGLE. De investeringen in onderzoeksinfrastructuur zullen op elkaar afgestemd worden in 3 TU-verband. Daarnaast zal de UT binnen het kader van TRIANGLE een onderscheidende positie in fundamenteel-experimenteel technologisch onderzoek innemen en zal zij zich inspannen om de grote economische potentie op het snijvlak van zorg en technologie te realiseren. Voor wat betreft het eerste punt vormt Twente de kern van “Technology Valley” naast “Health Valley” in Nijmegen en “Food Valley” in Wageningen. Voor wat betreft de applicaties vormt Zorg & Technologie het centrale aangrijpingspunt waarbij gebruik zal kunnen worden gemaakt van de resultaten van het fundamenteel onderzoek uit de Nijmeegse en Wageningse samenwerkingsverbanden, waarbij het Radboudziekenhuis een bijzondere plaats inneemt in het kader van Technische Geneeskunde. Hiertoe dienen ook de samenwerkingsverbanden met de andere kennisinstellingen in de Twente regio geïntensiveerd te worden. Concreet voor de UT zijn op korte termijn de oprichting van een technisch medisch onderzoekinstituut Twente, waarin UT, Wilhelmsuniversität Münster, MST, en het Roessingh participeren en de verdere vormgeving van het Kennispark Twente van belang. Hierbij dient ook nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het afstemmen van investeringen in onderzoeksinfrastructuur. Nadrukkelijk zal hierbij worden getracht investeringsruimte via het Quick-start Programma van de EU te verkrijgen.


Onderzoeksbeleid en valorisatie

Het onderzoeksbeleid van de UT zal ook in de komende jaren een directe relatie hebben met het beleid ten aanzien van kennisvalorisatie. In het volgende hoofdstuk wordt hierop ingegaan.


In de periode tot 2010 zal een gericht infrastructuurbeleid worden gevoerd, gestoeld op samenwerkingsverbanden in 3TU- en TRIANGLE-verband, mede gevoed door Europese financiering.


4.4.Afronding implementatie kanteling


Heldere richtlijnen en spelregels

Het creëren van omvangrijke onderzoekinstituten onder leiding van een wetenschappelijke directeur verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van het instituut heeft nadrukkelijk bijgedragen aan het versterken van het onderzoekklimaat op de UT én het niveau van het onderzoek. Hoewel de aansturing van de instituten eenduidig is vastgelegd en het “kantelingsbesluit” is genomen, bestaat momenteel nog onduidelijkheid over de administratieve relaties. Deze dient de komende periode te worden weggenomen door heldere richtlijnen en spelregels. Met zowel de decanen als de wetenschappelijk directeuren zullen managementcontracten worden afgesloten waarin ook deze richtlijnen en spelregels zijn opgenomen. Op deze wijze kunnen wetenschappelijk directeuren hun bevoegdheden ook daadwerkelijk uitoefenen en kunnen zij op de prestaties van het instituut worden aangesproken door het CvB. De financiële stromen voor het onderzoek blijven onverkort via de instituten lopen.

Verdiencapaciteit

Als uitgangspunt bij dit alles geldt dat het de bedoeling is de meerjarige ontwikkeling van de instituten te bevorderen en ze te toetsen aan hun 'output’, geoperationaliseerd als kwaliteit, relevantie en verdiencapaciteit. De instituten zullen een grote verdiencapaciteit moeten realiseren. Echter, zoals eerder aangegeven lopen diverse groepen momenteel tegen de grenzen van het haalbare aan in termen van matching. Op deze plaats wordt nogmaals benadrukt dat de voorwaarden rond matching zowel op nationaal als op Europees niveau dienen te worden aangepast om te voorkomen dat het systeem zichzelf vastzet. Als individuele instelling kan de UT hier nauwelijks invloed op uitoefenen, maar via diverse gezamenlijke kanalen zijn inmiddels acties in gang gezet om de gestelde problematiek aan te pakken. Op basis van de uitkomsten van deze acties zullen realistische targets voor de instituten worden afgesproken. Onderzoeksgebieden die deze taakstelling blijvend niet realiseren dan wel die kwalitatief bij voortduring niet van voldoende niveau zijn, zullen worden afgebouwd.



In de komende periode zal de kanteling van de instituten worden afgerond door het formaliseren van de verhoudingen in heldere spelregels en het maken van bindende prestatie-afspraken.








5.Kennisvalorisatie


Voortbouwen op het bestaande fundament

Uit het recent door TopSpin in opdracht van het ministerie van EZ uitgevoerde onderzoek blijkt dat de UT van alle Nederlandse universiteiten de meeste spin-off ondernemingen heeft gerealiseerd. De tweede universiteit in de ranglijst presteert op dit vlak de helft van de UT. Het streven is om het valorisatiebeleid in de komende periode te intensiveren, waarmee de UT zich de komende jaren zal onderscheiden als de meest ondernemende universiteit van Europa. In het Europese en Nederlandse beleid wordt een expliciet beroep gedaan op de universiteiten om innovatie en hoogwaardige werkgelegenheid te bevorderen. De UT zal, op basis van haar missie en profiel, een driesporenbeleid ontwikkelen: het omzetten van kennis in bedrijvigheid, het stimuleren van ondernemerschap bij medewerkers en studenten, en het realiseren van Kennispark. Dit driesporenbeleid maakt tevens duidelijk dat in de visie van de UT kennisvalorisatie nadrukkelijk meer is dan het realiseren van spin-offs.


Triangle

Oost-Nederland beschikt over een sterke concentratie aan kennis en hoogwaardige bedrijvigheid op het gebied van gezondheid, voeding en technologie. Door het slim combineren en toepassen van deze kennis kan sterk worden bijgedragen aan het Nederlandse innovatiepotentieel en kan de aanwezige kennis commercieel worden uitgenut. Onder de noemer Triangle trachten de provincies Gelderland en Overijssel, het bedrijfsleven en de toonaangevende kennisinstellingen in de regio de krachten te bundelen met als focus “De gezonde mens”. Concreet betekent dit het zoeken naar oplossingen voor de vraagstukken “gezond blijven, gezond worden en efficiënt verzorgen”; thematieken die regionaal aangepakt kunnen worden, maar van nationale en mondiale betekenis zijn.


Technology Valley

Binnen Triangle is gekozen voor het krachtig organiseren van clusters binnen en tussen de samenhangende kennisdomeinen. De voorgestane versterking van de aanwezige innovatiekracht ligt daarbij in de combinatie van de gebieden voedsel, gezondheid en technologie. Voor Twente betekent de focus op technologie – aangeduid als Technology Valley – een sterke oriëntatie op Functionele Materialen, Neural Engineering and Rehabilitation Technology, ICT in de Zorg, Nanotechnologie en Microsystemen, Computer Simulated Diagnostics and Therapeutic Environment, en Tissue Engineering en Biomaterialen. Waarbij de combinaties met voedsel en gezondheid onder andere gevonden worden in (Bio)Nanotechnologie, Genomics en de Technical Life Sciences binnen BMTI, alsmede het ontwikkelen van de “enabling technology” ter ondersteuning van de medische praktijk. Het is op dit brede terrein van Zorg en Technologie dat de valorisatieactiviteiten primair geconcentreerd zullen zijn.

5.1.Omzetten van kennis in bedrijvigheid


Het actief benutten van kennis

De kern van valorisatie is dat kennis wordt omgezet in bedrijvigheid. Voor de universiteit betekent dit dat kennis, zowel bestaand als nieuw, actief wordt gebruikt door bedrijven. Daarbij kan het gaan om bestaande bedrijven als ook om nieuwe bedrijven. Het beleid van de UT is op beide vormen gericht: het zich op en rond de campus vestigen van bestaande bedrijven én het stimuleren van het ontstaan van nieuwe bedrijven rond de kern-onderzoekgebieden van de UT. Echter, hoewel de activiteiten van de UT met name in de regio zichtbaar zullen zijn, zijn zij tegelijkertijd landelijk ingebed in het 3TU Innovation Lab. Dit is het verband waarin de 3 TU’s hun kennis en kunde op het terrein van valorisatie delen en bundelen. Op basis van het succes van bepaalde acties op “lokaal niveau”, d.w.z. in de regio’s Delft, Eindhoven en Twente, worden deze op een gemeenschappelijk niveau getrokken zodat op termijn voor de drie technische universiteiten één octrooibeleid, één TOP-regeling, enz. ontstaat. Anders geformuleerd, op basis van bewezen “best practices” vindt harmonisatie plaats op het 3TU-niveau.


Door het opzetten van het UT Innovation Lab

In het licht van het bovenstaande zal de UT dan ook ten behoeve van het omzetten van kennis in bedrijvigheid op korte termijn het UT Innovation Lab opzetten, waarin de kennis en ervaringen op het gebied van intellectueel eigendom en kennisexploitatie worden gebundeld. Het Innovation Lab wordt gedragen door de commerciële takken van de UT-instituten alsmede door de op centraal niveau aanwezige expertise en is op UT-niveau tevens het coördinatiepunt voor de twee belangrijkste instrumenten die moeten bijdragen aan het omzetten van kennis in bedrijvigheid, namelijk het stimuleren van ondernemerschap bij medewerkers en studenten en het realiseren van Kennispark. Met het UT Innovation Lab is tevens de structuur gevonden om de inhoudelijke activiteiten die voortvloeien uit Technology Valley een adequate ondersteuning te bieden én om opschaling naar het landelijk niveau van succesvolle praktijken mogelijk te maken. Op deze wijze grijpen de twee strategische netwerken Triangle en de Federatie Technische Universiteiten Nederland i.o. als schering en inslag in elkaar.

5.2.Stimuleren ondernemerschap


Bij studenten én medewerkers

Het stimuleren van ondernemerschap bij zowel medewerkers als studenten is niet alleen één van de kerninstrumenten om kennis om te zetten in bedrijvigheid, het is tevens het de facto inhoud geven aan een belangrijk deel van het profiel van de Universiteit Twente. Het beleid is de komende periode gericht op het verder ontwikkelen van de die elementen die in dit opzicht reeds aanwezig zijn. Het betreft hier het onderwijs en onderzoek in ondernemerschap via onder andere de minor ondernemerschap, de keuzevakken op het gebied van business development waarmee een ondernemende cultuur onder studenten en afgestudeerden wordt bevorderd. Daarnaast zullen op dit terrein door de Student Union activiteiten worden ontplooid. Tevens is hier een belangrijke rol weggelegd voor het kenniscentrum NIKOS dat onderdeel is van het IGS. Zowel door fundamenteel als toegepast onderzoek naar succesvolle condities voor innovatie en ondernemerschap, door het opzetten van een internationale masteropleiding samen met enkele van de ECIU-partners, als door het actief bijdragen aan de valorisatieactiviteiten binnen de UT-instituten, kan de positie van de Universiteit Twente als de ondernemende universiteit verder worden uitgebouwd. Dit zal dienen te resulteren in een verdere uitbouw van het aantal studentenbedrijven (momenteel ongeveer 130).


De onderzoekinstituten van de UT fungeren als aanjager voor de samenwerking met andere kennisinstellingen en het bedrijfsleven en vormen de motor voor het ontwikkelen van commercialiseerbare ideeën en de realisatie van spin-off bedrijven rond octrooieerbare vindingen. Ondersteuning vindt hierbij plaats vanuit regelingen die hun nut hebben bewezen (bv. TOP), die de opschaling van start-ups mogelijk maken (TOP+), door faciliteiten als incubators (bv. BTC en MTF) en business accellorators (zoals momenteel bij MESA+ en BMTI zijn ontwikkeld), en door kapitaalverschaffing (Innofonds) en octrooiregelingen die er voor zorgen dat de revenuen van in spin-off ondernemingen ondergebrachte octrooien en licenties niet allen ten goede komen aan de UT (20%), maar ook aan de onderzoekers en aan hun onderzoekgroep of instituut.


5.3.Kennispark


Een bundeling van krachten

Het omzetten van kennis in bedrijvigheid via het versterken van ondernemerschap bij studenten en medewerkers vindt uiteindelijk zijn beslag in Kennispark Twente. In Kennispark Twente werken de provincie Overijssel, de Netwerkstad gemeenten en de Universiteit Twente samen om hoogwaardige werkgelegenheid te creëren, ondersteund door de Ontwikkelingsmaatschappij Oost NV. Kennispark Twente is daarmee de bestendiging van een groeiproces dat via het concept ondernemende universiteit in gang is gezet.


In een bruisende omgeving

Fysiek gepositioneerd rond de Universiteit Twente biedt Kennispark Twente een state-of-the-art infrastructuur: hoge ruimtelijke kwaliteit, optimale ICT-infrastructuur en hoogwaardig menselijk kapitaal. In een open omgeving wordt aan kennisinstellingen en bedrijfsleven de mogelijkheid geboden faciliteiten te delen, bij elkaar in de keuken te kijken en samen grenzen te verleggen doordat interactie en samenwerking ontstaat tussen mensen en disciplines die op zich niet vanzelfsprekend met elkaar samenwerken. Waardoor een bruisende omgeving ontstaat waarvan een magneetwerking uitgaat.


Die resulteert in nieuwe werkgelegenheid

De ambitie van Kennispark is om in 2008 500 nieuwe arbeidsplaatsen te creëren via ongeveer 30 nieuwe bedrijven, met als lange termijn doelstelling om in 2020 op 10.000 nieuwe kennisintensieve arbeidsplaatsen uit te komen. Dit is een ambitieuze doelstelling, maar zeker geen onrealistische. De Universiteit Twente heeft in dit opzicht een duidelijk track record en genoemde doelstellingen impliceren “slechts” het versnellen van hetgeen in het verleden al is gerealiseerd.


Via gerichte ondersteuning

Om deze ambities te realiseren wordt het reeds bestaande instrumentarium van stimuleringsregelingen voor startende ondernemers en incubator centra gecontinueerd en uitgebreid met nieuwe initiatieven zoals business accelorators en technology exchange cells. Business accelorators worden in eerste instantie vanuit de onderzoekinstituten van de UT opgezet om nieuwe producten versneld naar de markt te brengen door gerichte begeleiding van “ondernemende medewerkers” dan wel door het vinden van bedrijven voor het naar de markt brengen van technologische innovaties. In technology exchange cells worden nieuwe manieren van kennis- en technologietransfer ontwikkeld, analoog aan de wijze waarop de UT en Thales hier momenteel inhoud aan geven.

5.4.Een open universiteit


Ruimte voor interactie

Wil de Universiteit Twente haar rol in het valorisatietraject goed kunnen uitvoeren, dan is een open attitude van de verschillende partners noodzakelijk. Voor de UT betekent dit dat zij bedrijven in de gelegenheid stelt op zakelijke basis gebruik te maken van de onderzoekfaciliteiten die op de universiteit aanwezig zijn. Het betekent ook dat zij de partners daar waar mogelijk betrekt bij het onderzoek. Voor onze partners geldt dat zij op hun beurt hun faciliteiten aan de UT ter beschikking stellen. Een voorbeeld hiervan is de Texchange Cell die met Thales is opgezet en waar samenwerking op diverse niveaus en aangrijpingspunten vorm en inhoud krijgt, inclusief uitwisseling van personeel. De UT streeft er naar om in de periode tot 2010 verschillende van deze Texchange Cell’s te realiseren.


Financiering

Voor realisatie van de genoemde ambities is een aantal jaren (te verwachten valt 6-8 jaar) aanloopfinanciering nodig. Na die periode zal uit de IPR en de verworven aandelen een positieve geldstroom voor de UT moeten ontstaan, waarbij inzake octrooien en patenten gewaakt zal worden voor een te sterke focus op aantallen.



In de periode 2005-2010 streeft de UT naar het verder uitbouwen van haar ondernemend profiel gebaseerd op haar sterkten in onderzoek. Op nationaal niveau vindt dit plaats in nauwe samenwerking met de TUD en TU/e. Voor de regio Noord Oost Nederland is TRIANGLE hierbij het samenwerkings- en coördinatie-mechanisme. De UT hanteert hierbij een open strategie naar haar partners in de industrie.







6.Relaties met strategische partners


Uitgangspunt

Voor een heldere profilering van wat de UT wil zijn en waar zij voor staat is het noodzakelijk duidelijke keuzen te maken hoe wij met onze partners om willen gaan en wie die partners zijn. Uitgangspunt hierbij is dat het voor de instelling essentieel is om in netwerkverband de uitdagingen waar wij voor staan aan te pakken.


Versterken van de relatie met de TUD en TU/e

De UT is zich er terdege van bewust dat in de huidige complexe (inter)nationale omgeving een sterk netwerk van strategische partners onontbeerlijk is. een nadrukkelijke samenwerking met de andere twee technische universiteiten is hiervan een voorbeeld. De UT zal deze ingeslagen weg volgen en zich nadrukkelijk inzetten voor het totstandkomen van de Federatie Technische Universiteiten Nederland, die wat de UT betreft het karakter van een fusie mag hebben.


Europese positionering

De noodzakelijke netwerkrelaties kunnen zich echter niet beperken tot deze Federatie. Internationaal zal de UT op institutioneel blijven participeren in het European Consortium of Innovative Universities (ECIU). Daarnaast blijven de banden met Münster en Osnabrück belangrijk, zoals in de voorgaande hoofdstukken reeds is aangegeven.


Noord Oost Nederland

In bestuurlijk opzicht ligt de focus van de UT op NoordOost Nederland, inclusief de banden met Groningen en Nijmegen die nauw verbonden zijn met de medisch-technologische ontwikkelingen binnen de UT. De traditionele band met Friesland wordt eveneens gecontinueerd, al vindt dit plaats in een iets andere setting. In plaats van de Vestiging Friesland, wordt in samenwerking met het Friese HBO een voorbereidingstraject voor de UT ontwikkeld, zodanig dat zowel laagdrempeligheid als een goede aansluiting wordt gewaarborgd voor Friese studenten.


Positie ten opzichte van het HBO

De momenteel bestaande goede samenwerking met de Saxion Hogescholen wordt als buitengewoon zinvol beschouwd. Het accent ligt de komende jaren op het nader vormgeven van de doorstroomprogamma’s met het HBO. Tevens zal nadrukkelijk worden gekoerst op een strategische samenwerking op het gebied van de onderwijs- en studentenvoorzieningen.


Bedrijfsleven

Voor de komende planperiode wordt gestreefd naar het totstandbrengen van langjarige samenwerkingsrelaties die zich uitstrekken over het volle spectrum van onderwijs en onderzoek. Voor bedrijven en GTI’s waarmee dit soort “priviliged partnerships” wordt aangegaan, bestaat de mogelijkheid de campus als testbed voor nieuwe produkten te gebruiken, wordt toegang tot onze studenten eenvoudiger en zal sprake zijn van facilitysharing zodat onze onderzoekers gebruik kunnen maken van de (onderzoek)infrastructuur van het bedrijf en vice versa. Ook kan gezamenlijke produktontwikkeling als wenkend perspectief worden gezien, in lijn met hetgeen hierover in de vorige paragraaf is gezegd.


7.Ondersteunende processen


7.1.Inleiding

 

In verandering

De afgelopen periode heeft de UT een grootschalige reorganisatie van de ondersteunende processen gerealiseerd. Hoewel deze reorganisatie in formele zin is afgerond, is de organisatie nog druk doende aan de nieuw ontstane situatie inhoud te geven. Voor excellent onderwijs en onderzoek is een excellente ondersteuning onontbeerlijk. In de dienstverlening gaat de UT de uitdaging aan om voor onze academici de noodzakelijke voorwaarden te scheppen die de moderne mondiale universitaire context vraagt. Centraal in deze “excellente dienstverlening” staat datgene wat onze academici drijft en hoe de ondersteunende staf hen daarbij van dienst moet zijn. De ondersteunende organisatie van de UT (“taakvelden”) zal dus de veranderingsslag van de afgelopen jaren doorzetten. Daarbij staan vier uitgangspunten centraal: het maken van prestatie-afspraken, een optimale taakverdeling, benchmarking met externe partijen en een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

 

Met heldere afspraken over prestaties

Hoewel excellente primaire processen niet zonder excellente dienstverlening mogelijk zijn, zal er altijd een spanning blijven tussen het besteden van middelen voor het primaire proces en het aanwenden van middelen voor deze ondersteuning. Dit geldt in het bijzonder in tijden van financiële krapte. Het is in dit verband de plicht van het College van Bestuur (CvB), het Universitair Management Team (UMT), de faculteiten én de diensten om duidelijk te maken dat met maximale efficiëntie de hoogst mogelijke kwaliteit van integrale ondersteuning aan het primaire proces wordt geboden. Dit zal worden geformaliseerd in managementcontracten met decanen, wetenschappelijk directeuren en dienstdirecteuren, aangezien zij uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de prestaties van hun medewerkers.

 

Met een optimale taakverdeling

De ondersteuning van het primaire proces is zowel ondergebracht in de faculteiten als in de diensten. Teneinde de kwaliteit van deze dienstverlening te waarborgen wordt binnen en over de taakvelden het model van “shared services” verder ingevoerd. Hierbij wordt dienstverlening die niet specifiek is voor een faculteit op gedeelde basis met de andere faculteiten ingericht. De “front-end” en gebruikersgebonden onderdelen van deze dienstverlening blijven binnen de faculteiten belegd. De “back-end” en niet-gebruikergebonden onderdelen van de ondersteuning zullen zo veel als mogelijk op basis van gezamenlijkheid worden georganiseerd en uitgevoerd. Daarmee wordt duplicatie in dienstverlening verder bestreden, hetgeen een van de doelstellingen van de reorganisatie van de dienstverlening is geweest.


En kwalitatief zeker zo goed als externen

Daarnaast zal gezamenlijk een meerjarig project worden gestart ter optimalisering van de dienstverlening. Het leidende principe hierbij zal een systeem van externe benchmarking zijn, waarbij de inzet van de UT is om gegeven de specifieke signatuur van de instelling te streven naar de hoogste kwaliteit, flexibiliteit en efficiëntie en het terugbrengen van de universitaire overhead. Dit impliceert dat, uitgaande van het realiseren van de doelstellingen ten aanzien van onderwijs, onderzoek en valorisatie die een groei van de universiteit impliceren, de UT terughoudend zal blijven in de daarvoor noodzakelijke groei van de ondersteuning. Tevens zal ingezet worden op marktconforme kosten van de interne dienstverlening, waarbij deze zich zal spiegelen aan organisaties buiten de UT. Tot slot zal gewerkt worden aan het verder reduceren van de doorberekeningen, zodat overbodige bureaucratie wordt voorkomen.

 

Binnen een context van gezamenlijke verantwoordelijkheid

Bovenstaande vier uitgangspunten vormen de kern voor de inrichting en het functioneren van de ondersteunende processen binnen de UT, waarbij onverkort geldt dat de primaire processen leidend zijn. Dit laatste schept echter ook verplichtingen. Net zoals de UT naar externe stakeholders verantwoording moet afleggen over wat zij met publieke middelen heeft bereikt, zo dient ook intern een cultuur van rekenschap en verantwoording te bestaan. Richting de ondersteunende diensten en processen betekent dit voor het UMT het duidelijk aangeven wat van de centrale ondersteuning wordt verwacht en een evenzeer duidelijke aansturing van de decentrale ondersteuning waarvoor UMT-leden integraal verantwoordelijk zijn. Kortom, hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijk om tot optimalisering van de integrale dienstverlening te komen.

 


7.2.Een visie op de toekomst


Verder op de ingeslagen weg

De afgelopen jaren zijn door middel van de reorganisatie van de dienstverlening belangrijke veranderingsprocessen in gang gezet. Nadrukkelijk is gepoogd de verkokering en fragmentatie die de ondersteunende processen hebben gekenmerkt tegen te gaan. Waarbij kwaliteit, efficiency, onderling respect en samenwerking een centrale plaats zijn gaan innemen. Voor de komende jaren is het expliciete voornemen om deze weg verder te vervolgen. Zoals in de voorgaande hoofdstukken duidelijk is geworden, blijft de Universiteit Twente een ambitieuze instelling. Voor zowel onderwijs, onderzoek als valorisatie is aangegeven dat de ingezette koers wordt doorgetrokken. Dit wordt nadrukkelijk niet gezien als een pas op de plaats. Het onderwijs dient verder ontwikkeld te worden in het kader van de Europese bachelor-master structuur, met de nadruk op verbrede bacheloropleidingen, een versterkt mentoraat, profilerende én selecterende masteropleidingen op de terreinen van het speerpuntonderzoek en een verdere vergroting van het aandeel internationale studenten. Het onderzoek zal gedreven worden door een aangescherpt speerpuntbeleid, met de nadruk op bescherming van kwalitatief zeer hoogwaardige onderzoekgroepen. En ten aanzien van valorisatie zijn ambitieuze doelstellingen geformuleerd in het kader van Kennispark. Al deze doelstellingen hebben implicaties voor wat van de ondersteuning wordt verwacht en hoe dit gerealiseerd kan worden.


Met aandacht voor gedifferentieerde groepen klanten

Zoals aangegeven in het hoofdstuk onderwijs zal in termen van communicatie doorgegaan worden met de gedifferentieerde doelgroepen aanpak: bachelor- en master-studenten, wo- en hbo-studenten, en Nederlandse-, Europese- en niet-Europese studenten. Waarbij waar mogelijk in gezamenlijkheid met de andere technische universiteiten zal worden geopereerd. De uitdagingen die verbreding, verdieping, bachelor-master aansluiting en selectie meebrengen zijn niet enkel een zaak van de afzonderlijke opleidingen. Vanuit de gezamenlijke onderwijskundige expertise kan en moet hier een belangrijke bijdrage aan worden geleverd. Immers, essentieel is dat met behoud van de bestaande excellente kwaliteit – één van de profielkenmerken van de UT – een verdere ontwikkelslag kan worden gemaakt. De noodzakelijke efficiencyverhoging voegt hier een extra dimensie aan toe. Dit impliceert dat vanuit de verschillende taakvelden een gezamenlijke ondersteunende inspanning wordt gevraagd om de kwaliteit van het onderwijs te vergroten. Op ITBE wordt een nadrukkelijk beroep gedaan om in nauwe samenspraak met de opleidingsverantwoordelijken het onderwijsproces te optimaliseren langs de lijnen van de modernste onderwijskundige inzichten. Waarbij de accenten enerzijds komen te liggen op studentbegeleiding in de meest brede zin van het woord en anderzijds op de efficiëntie van organisatie en aanbod, mede vanuit het perspectief van de mogelijkheden die ICT-toepassingen kunnen bieden. Wat op zijn beurt weer transparantie in kostenstructuren vereist en verdeel- en verrekeningsmodellen die de administratieve lasten minimaliseren. Ook in dit opzicht is afstemming en samenwerking tussen de centrale en decentrale ondersteunende eenheden een absolute noodzaak.


Waaronder een toenemende variëteit in groepen studenten

Alleen al de invoering van de bachelor-master structuur zal leiden tot een meer gevarieerde groep studenten op de campus, met name waar het de masteropleidingen betreft. Indien de UT slaagt in de ambitie om ook internationaal een substantieel groter deel studenten te trekken, dan neemt de diversiteit nog verder toe. Dit heeft effecten op de organisatie en het geven van onderwijs, uiteenlopend van roosters tot taal tot het omgaan met cultuurverschillen. Het heeft ook nadrukkelijk effecten op de studentvoorzieningen. Conform de beleidsuitgangspunten van de Universiteit Twente is de Student Union de organisatie waar de volledige verantwoordelijkheid ligt voor alle studentenvoorzieningen die zich buiten het onderwijs afspelen. Onder het motto “studenten weten wat goed is voor studenten” zal het studentenzelfbestuur verder worden uitgebouwd, inclusief het beheer van de hiervoor relevante sturingsmiddelen. Wat tegelijkertijd een grote druk op de Student Union legt om zich daadwerkelijk rekenschap te geven van de toenemend diverse studentenpopulatie, haar activiteiten af te stemmen op de vigerende bachelor-master structuur en activisme, ontplooiing én ontspanning in zowel de bachelor- als de masterfase te optimaliseren.


Zowel intern als extern

Vergelijkbare toekomstbeelden bestaan ten aanzien van de onderzoek- en valorisatie-ondersteuning. Ook hier is sprake van het voortgaan op de ingeslagen wegen met nadere accentbepalingen. Cruciaal voor het onderzoek zal zijn het stroomlijnen van de financiële- en administratieve processen langs de assen van faculteiten en instituten. Daarnaast zal een gedeeltelijke herijking van het verdeelmodel noodzakelijk zijn gegeven de in hoofdstuk 4.1 geconstateerde noodzaak om recht te doen aan de verschillen in onderzoekcontexten. Differentiatie loopt als zodanig als een rode draad door de beleidsvoornemens inzake onderwijs, onderzoek en valorisatie en vereisen derhalve oog en ontvankelijkheid vanuit de optiek van de ondersteunende processen. Zoals in het externe communicatiebeleid een gedifferentieerde doelgroepenbenadering centraal staat, zo zal ook intern in toenemende mate aandacht voor differentiatie dienen te zijn. Vanuit het personeelsbeleid geldt dat loopbaanpaden zowel langs de gekoppelde onderwijs-onderzoek lijn als langs de afzonderlijke lijnen kunnen gaan lopen, waarbij gedifferentieerde prestaties in competenties en persoonlijke ontwikkelingsplannen gestalte zullen moeten krijgen. Waarbij nadrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor een optimaal toegesneden HRM-beleid in tijden van toenemende (inter)nationale competitie. Een HRM-beleid dat niet alleen een wenkend toekomstperspectief biedt voor wetenschappers, maar evenzeer voor de ondersteunende medewerkers. Want slechts in gezamenlijkheid kunnen maximale prestaties worden geleverd. Wil de Universiteit Twente zich als werkgever op de competitieve hoger onderwijsmarkt de komende jaren staande kunnen houden, dan is een modern, op competenties gericht HRM beleid dat individuele ontplooiingsmogelijkheden biedt en topprestaties evenredig beloont onontbeerlijk.


Resulterend in een uitdagend toekomstperspectief

Dit geldt navenant voor het valorisatiebeleid. Met het nadrukkelijk positioneren van valorisatie als integraal onderdeel van de UT-activiteiten, dient dit ook in de ondersteuning tot uitdrukking te komen. Inherent aan valorisatie is de open blik naar buiten toe. Want valorisatie zoals gedefinieerd in hoofdstuk 5 is geen activiteit die de UT alleen en in isolement onderneemt. Het is juist een samenhangende serie activiteiten die in nauwe samenspraak met externe partners op en rondom de UT wordt ontwikkeld. Wat impliceert dat de ondersteunende diensten in toenemende mate ook te mate krijgen met externe actoren die op hun expertise een beroep zullen doen. Ook hier geldt derhalve een toenemende differentiatie waardoor de omgeving waarbinnen wordt gewerkt in complexiteit toeneemt. Een omgeving die daardoor echter ook uitdagender wordt, hetgeen een positief effect kan hebben op arbeidsbeleving en arbeidssatisfactie.


Ondersteuning in 2010: dynamiek, uitdaging en ambitie

Samengevat betekenen de beleidsvoornemens die in dit instellingsplan zijn neergelegd het voortgaan op de ingeslagen weg. Waarbij voor de ondersteunende velden geldt dat variëteit en differentiatie in toenemende mate bepalend zullen zijn voor hun werkzaamheden. Enkel door een zo goed mogelijke onderlinge afstemming en samenwerking én door een bijzonder hechte band met de primaire processen kan hieraan inhoud worden gegeven. Waarmee de periode 2005-2010 in het teken van dynamiek, uitdaging en ambitie komt te staan.


7.3.En lerend uit het verleden


Verwachte effecten van de reorganisatie

De afgelopen jaren hebben in het teken gestaan van een omvangrijke reorganisatie van de ondersteunende diensten. Doelstelling van deze reorganisatie was het verbeteren van de efficiency en de effectiviteit van de ondersteunende processen, waarbij ook het beëindigen van de heersende eilanden cultuur en onderlinge fricties uitgangspunt is geweest. De reorganisatie heeft geleid tot het ontstaan van nieuwe organisatieonderdelen, tot een herdefinitie van taken en activiteiten en tot een nieuwe balans tussen de centrale en de decentrale ondersteuning. Bij dit alles heeft het principe centraal gestaan dat de ondersteuning er daadwerkelijk voor de ondersteuning van onderwijs en onderzoek is en dat de primaire processen derhalve leidend dienen te zijn bij de bepaling van deze activiteiten.




En feitelijke uitkomsten

Hiervoor is een uitdagend toekomstbeeld beschreven voor de periode 2005-2010. Een toekomst waarin een nadrukkelijk beroep op de ondersteunende diensten zal worden gedaan. Om op een juiste wijze in te kunnen gaan op dit beroep is het noodzakelijk om te weten in hoeverre de initiatieven die als gevolg van de reorganisatie in gang zijn gezet ook daadwerkelijk tot de gewenste resultaten hebben geleid. Immers, het nagaan van effecten is niet alleen noodzakelijk in termen van het afleggen van verantwoordelijkheid zowel naar medewerkers als beleidsbepalers toe. Het is tevens noodzakelijk om te weten of toekomstige uitdagingen met de thans bestaande structuren, procedures en processen kunnen worden aangepakt of dat deze eerst nog moeten worden herzien omdat ze niet geheel aan de verwachtingen voldoen.


Nopen tot het opmaken van de (tussen)balans

De komende jaren zal dan ook een evaluatie van de reorganisatie van de dienstverlening moeten plaatsvinden. Vragen die hierbij centraal zullen staan zijn in hoeverre de reorganisatie heeft bijgedragen aan het tegengaan van de versnippering van de dienstverlening en aan het verbeteren van de efficiency. Gegeven het verloop van de reorganisatie en de omvang van de herstructurering zal een dergelijke evaluatie gefaseerd moeten worden uitgevoerd. Immers, in sommige gevallen is de tijd nog te kort om een echt effect te kunnen vaststellen. Dit laat echter onverlet dat ook voor deze onderdelen een tussenstand kan worden opgemaakt die richtinggevend kan zijn voor de nog te ondernemen activiteiten. In de evaluatie zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor de interactie, zeker ook in termen van vraagarticulatie, tussen de primaire en de ondersteunende processen.


Mede op basis van externe benchmarks

Door het gehele Instellingplan loopt de noodzaak van het zeer verantwoord omgaan met de schaars beschikbare middelen. Daar waar het primair proces de maat wordt genomen door externe visitaties en de daarmee samenhangende vergelijkende beoordelingen, geldt voor de ondersteunende dienstverlening dat de reeds in gang gezette externe benchmarks zullen worden gecontinueerd. Niet alleen wordt op deze wijze een goed beeld verkregen over prijs-kwaliteitsverhoudingen van de dienstverlening, het levert tevens handvatten voor verbetering op. Hetgeen op termijn bijdraagt aan de eerder gememoreerde optimalisering van de dienstverlening. Er lijkt al veel te zijn bereikt, maar scherpte blijft geboden. Dit geldt instellingsbreed, voor onderwijs, onderzoek én ondersteuning.