4._UR reactie op Instellingsplan versie december

Griffie

Spiegel – kamer 500




Aan het College van Bestuur,



Uw kenmerk


Telefoon

053 - 489 2027

Ons kenmerk

UR 04-414

Fax


Datum

23 december 2004

e-mail

j.ribberink-vanmiddelkoop@utwente.nl

Betreft: reactie Commissie O&O UR inzake Concept Instellingsplan, december 2004


Geacht College,


Hierbij zend ik u conform afspraak de reactie van de commissie O&O van de UR op de laatste versie van het Concept Instellingsplan.



Concept-Instellingsplan, versie december 2004

Verslag vergadering UR-commissie O&O, dd 21 december 2004


De commissievergadering is belegd voor een eerste inhoudelijke bespreking van het bijgestelde concept-IP gericht op een inventarisatie van de resterende discussiepunten. Met dit verslag komt de UR ook de toezegging na om voor de januari-vergadering van het UMT een opiniërende reactie aan het college te sturen. Met nadruk wordt gesteld dat er geen sprake is van een formeel of definitief UR-standpunt. Het doel van dit verslag is hoofdpunten aan te stippen zonder in dit stadium reeds met een uitgewerkt standpunt of eventueel tekstvoorstellen te komen.


Toetsing van de geschiktheid van (aankomende) studenten voor een opleiding.

In het huidige plan wordt voorgesteld om de geschiktheid van een student voor een gegeven studie te toetsen. Bij een verbreding van de instroom kan het zinvol zijn te overwegen om aan de poort te toetsen. Het moet mogelijk zijn daarvoor een heldere set met criteria te ontwikkelen. Het Instellingsplan moet duidelijk maken waarom niet wordt gekozen voor selectie aan de poort en waarom mensen eerst een jaar mogen proberen om dan alsnog eventueel afgewezen te worden middels een BSA.


Bindend Studie Advies

In het huidige plan wordt het Bindend Studie Advies (BSA) voorgesteld als middel om te toetsen of een student na een verblijf van een jaar aan de UT geschikt is voor de gekozen opleiding en de daarbij behorende onderwijsmethoden.

Als toetsing van de geschiktheid van de student het doel is, dan kán BSA een van de middelen zijn. Ervaringen aan andere universiteiten met deze methode zijn echter niet hoopgevend. Alternatieve methoden als een simpele toets op het behaalde studieresultaat na een jaar of de eis de propedeuse binnen een gegeven periode te behalen worden niet afgewogen.

De cie O&O is momenteel geen voorstander van de invoering van een BSA.

De volgende vragen worden gesteld:

Wordt BSA geen doel op zich?

Wordt BSA geen repressiemiddel om de rendementen te verhogen?

Is BSA wel nodig bij een goede studiebegeleiding met regelmatig (normaal) studieadvies en een zelfselectie door de studenten?

Verhoogt BSA het commitment van de studenten voor de opleiding?

Kan er onderzoek gedaan worden naar de carrières van die studenten die in de afgelopen jaren een negatief BSA gehad zouden hebben? Zijn zij toch vertrokken of gebleven, en wat waren dan hun resultaten?


Brede bachelor programma’s

Voorgesteld wordt brede bachelor programma’s in te voeren.

Het belangrijkste probleem voor de cie O&O hierbij is, dat een significant aantal studenten duidelijk wenst te kiezen voor een bepaalde disciplinaire studierichting. Binnen het geheel van leerpaden, moet het mogelijk blijven een disciplinaire bachelor te volgen.

De volgende vragen worden gesteld:

Hoe gaat het met de bestaande brede bachelor programma’s? Volgt uit de resultaten dat brede invoering zal leiden tot vergroting van instroom en verbetering van rendement?

Wat zijn de mogelijkheden om binnen de (nieuwe) faculteiten tot betere samenwerking en gemeenschappelijke programma’s te komen.

Leidt een brede bachelor niet tot shoppen langs programma’s, met een diploma afhankelijk van de portfolio van de specifieke student. Hoe zit het dan met het niveau van het totale programma, de accreditatie en de aansluiting op de master opleidingen?


Efficiency van het onderwijs

In de tekst wordt op meerdere plaatsen gesproken over de efficiency van het onderwijs. Daarnaast wordt het onderwijsmodel van de UT, zijnde kleinschalig en persoonlijk geroemd.

Edoch: als HET middel om de efficiency van het onderwijs te verhogen wordt een verhoging van de student/staf ratio genoemd. Welk pedagogisch model ligt hierachter? Is het mogelijk de student/staf-ratio wezenlijk te veranderen zonder een ander onderwijsmodel in te voeren?

De cie O&O zou willen aan raden ook andere vormen van efficiencyverhoging te overwegen.

Voorbeelden hierbij zijn:

algemeen inzetbaar maken van vakken

sharing van facilities waarbij veel winst is te behalen op m2-prijzen zodat het huidige onderwijsmodel gehandhaafd kan blijven.


Masteropleidingen

De cie O&O maakt zich zorgen over de voortbestaansmogelijkheden van de kleine opleidingen. Het Instellingsplan moet hierover een heldere uitspraak doen.

Vragen hierbij zijn:

Hoe hard is de stelling dat een mastertrack minimaal 20 studenten (jaarlijkse instroom) kent?

Wat zijn de consequenties voor opleidingen met minder dan 20 studenten?

Wat zijn de consequenties voor bacheloropleidingen als de bijbehorende doorstroommaster minder dan 20 studenten ontvangt?

De cie O&O heeft moeite met een aantal facetten rondom het masteronderwijs in het algemeen.

Vragen hierbij zijn:

Waarom worden er zoveel verschillende typen masteropleidingen voorgesteld? Werkt dit niet kostenverhogend?

Wat is de Graduate School Twente? Het concept lijkt nog zo veel onduidelijkheden te bevatten dat de cie O&O aanraadt op te nemen in het IP dat het concept verder wordt uitgewerkt in de komende planperiode. Aspecten daarbij: wat is de doelstelling van de Graduate School? welke gestalte moet de Graduate school krijgen in het vage licht van de 3TU-graduate school?

Waarom worden de PhD opleidingen (wat zijn dat eigenlijk?) genoemd in het kader van de Graduate School. Zijn de AIO’s in de toekomst geen medewerkers meer, die betaald krijgen voor hun activiteiten aan deze universiteit, maar studenten die moeten betalen om hier activiteiten te mogen ontplooien? Zijn de financiële kaders veranderd?

Hoe worden de opleidingen van de AIO’s in het vervolg vorm gegeven? Is het (voornamelijk) individueel onderwijs? Wordt op landelijke samenwerking ingezet, in 3TU-verband?


Bachelor EN masteronderwijs

De opdeling van de onderwijsprogramma’s in Nederlandstalig, regionaal georiënteerd bachelor­onderwijs en Engelstalig, internationaal georiënteerd masteronderwijs draagt het risico in zich dat de scheiding diepgaand is, waarbij het bacheloronderwijs als tweede rangs wordt ervaren door de medewerkers.

De cie O&O vraagt zich dan ook af waar het flankerend personeelsbeleid geformuleerd wordt, dat zorgdraagt voor adequate scholing van docenten en ondersteuning zodat iedereen ingezet kan worden in beide typen van onderwijs.


Post-initieel onderwijs

Postinitiële opleidingen moeten zo veel mogelijk worden behandeld als reguliere UT-opleidingen. Dit betekent dat ze moeten worden ondergebracht in een faculteit met de decaan als eerst verantwoordelijke.


Onderzoek

In het stuk worden geen keuzes gemaakt welk onderzoek geïnitieerd, gecontinueerd dan wel afgestoten zal worden. Het lijkt duidelijk te worden dat we als UT niet meer in staat zijn alles te doen wat we eigenlijk zouden willen doen, bijvoorbeeld door het matchingsprobleem.

Daarom raadt de cie O&O aan om duidelijke keuzes in het onderzoek te formuleren in het licht van de mission statement.

Daarbij speelt een rol, dat leerstoelen ook een rol hebben in het onderwijs. Onderwijs en onderzoek moeten elkaar kunnen dragen. Dit moet leiden tot een stevige balans tussen reeds bestaand onderzoek en nieuw te initiëren onderzoek. Dat daarbij daadwerkelijk gedeselecteerd zal moeten worden is inmiddels duidelijk.

Een zorg hierbij is: wat is de rol van het funderende onderzoek, zowel bij de maatschappij- en gedragswetenschappen als bij de technische wetenschappen.

Verder maakt de cie O&O zich zorgen over de gelijkwaardigheid van de gedrags- , maatschappijwetenschappen enerzijds en de technische wetenschappen anderzijds.

Verdeelmodel

In het Instellingsplan wordt verwezen naar afstemming tussen beleidskeuzes op het gebied van onderzoek en onderwijs en het financiële verdeelmodel, waarbij wordt gezinspeeld op aanpassing van het model. Gezien de problemen rond de levensvatbaarheid van leerstoelen, de financiering van het onderwijs, en de lopende en aangekondigde facultaire reorganisaties, is herziening van het financiële verdeelmodel een beleidsprioriteit van de hoogste orde. Het Instellingsplan moet veel duidelijker worden over de reikwijdte en richting van deze herziening, waarbij beleidskeuzes uiteraard leidend zijn. Ook het tijdspad verdient nadere aandacht, waarbij formuleringen over het voorbereidende traject tot uiterlijk mei 2006 weinig vertrouwen wekken aangaande een daadkrachtige aanpak van het UMT.


Kennisvalorisatie

Het IP gaat van een nauwe uitwerking van kennisvalorisatie uit: namelijk patenten en spinoff bedrijven. Kennisvalorisatie is volgens de cie O&O een breder begrip. Het heeft te maken met de maatschappelijke relevantie van het onderzoek dat plaatsvindt aan de UT en de rol die de UT heeft in de samenleving om deze ontwikkelingen te implementeren, waarbij niet alleen de waarde voor de UT wordt geëxpliciteerd maar ook de waarde voor de samenleving duidelijk wordt gemaakt.


Strategische partners

In het stuk worden een groot aantal partners genoemd in een aantal verschillende kaders.

Indien uit de mission statement een aantal duidelijke beleidskeuzes voortkomen, is het duidelijk wie daarin de partners kunnen zijn. Ook hierin zullen we selectief moeten zijn, zonder dat we ons laten begrenzen door een regionale, lands- of taalgrens.

Een centraal strategisch beleid op het gebied van (inter)nationale partners zal opgezet moeten worden, om meer richting te geven aan het ontwikkelen van strategische relaties in de toekomst.


Ondersteunende processen

Op het punt van duidelijkheid onderscheidt dit hoofdstuk zich in negatieve zin van de andere. Het taalgebruik is soms zelfs verhullend te noemen. Wij willen daarom de volgende punten meegeven:

Studenten en medewerkers dienen nauw betrokken te zijn bij de verdere ontwikkelingen van de faciliteiten op de UT. Nog te vaak gaan deze ontwikkelingen voorbij aan de behoeftes van de klanten en lijken vooral door bedrijfsmatige overwegingen gestuurd.

De facilitering van de individuele medewerker en student in de breedste zin van het woord mag niet ten prooi vallen aan een verder doorgevoerde drang tot zo efficiënt mogelijk te organiseren.


Publiek-privaat

Nog steeds ontbreekt een hoofdstuk (of uitgebreide passage) over activiteiten in de private sfeer. Uitgangspunt moet zijn dat de UT er voor kiest een publieke instelling te zijn en dat bestaande en nieuwe activiteiten in principe publiek worden georganiseerd.


Verslag van de speciale O&O cie, dd 21 december 2004

Aanwezig: Gerard Bijleveld, Lodewijk Bouwman, Jonathan Brugge, Maike van Doorn (voorzitter), Matthijs Girisch, Paul Zuurbier, Hanneke Becht (verslag), Gert Brinkman, Bernadette Pol, Geerten

Schrama, Herbert Wormeester.



Met vriendelijke groet,

namens de Universiteitsraad,




dr.G.J.I.Schrama

voorzitter