van 2004 02 24

Verslag van de overlegvergadering van de Universiteitsraad op dinsdag 24 februari 2004


Aanwezig:

Leden UR:

Becht, Van Benthem, Berends, Boersma, Borggreve, Brinkman, Bulter, Houweling (later), Huisman, Meijer, Schrama (vz), Vinke, Wallinga-de Jonge, Wormeester

College van Bestuur:

De Jong, Van Vught

Griffie:

Ribberink, Peijster (verslag)


Afwezig: (m.k.)

Te Beest, Hartsuiker, Wispels (evt. later), Krol



1. Opening en vaststelling agenda

De voorzitter opent om 11.05 uur de vergadering en heet allen van harte welkom. Er is een speciale gast op de publieke tribune, de Voorzitter van de Universiteitsraad Maastricht.

De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld.


2. Mededelingen

Portfolio: Van Vught meldt dat de plannen conform de voorstellen van de WR uitgewerkt worden. Er is financiële ruimte voor de uitwerking van de programma's door de gefaseerde invoering. Hierdoor kunnen tevens alle programma's uitgevoerd worden. Schrama vraagt in dit kader om de door het college toegezegde rapportage van de Wetenschappelijke Raad hierover. Van Vught zegt toe dit zo spoedig mogelijk toe te zullen zenden.


Huisartsenpraktijk. De Jong meldt dat door de uitgebreide publiciteit rondom de nieuwe werkwijze van de huisartsenpraktijk één en ander uitstekend verloopt en dat de ervaringen positief zijn. Tevens zegt hij dat de mogelijkheid voor doorstart van de praktijk nog steeds open gehouden wordt.

Wallinga-de Jonge vraagt hoe de contacten met de SAD hierover verlopen. De Jong meldt dat hij hieraan wel wil meewerken. Echter de bedrijfsartsen hebben geen bevoegdheid om op te treden als huisarts waardoor hij op korte termijn geen mogelijkheid ziet om iets aan de situatie te wijzigen.


Borggreve kondigt aan dat staatssecretaris Nijs naar de UT komt. UReka heeft de toezegging dat ze op 23 maart deelneemt aan de openbare discussiebijeenkomst met betrekking tot onder andere studiefinanciering. Hij nodigt allen uit hierbij aanwezig te zijn.


3. Verslag van de overlegvergadering van 13 januari 2004 (UR 04-011 en UR 04-019 vertrouwelijk)

13-01-2004 Tekstueel.

Pagina 3 regel 11. Wijzigen projectweek in "collegeweek".

regel 39. Wijzigen “tevens gaan allen” in "tevens gaat de gehele UR akkoord".

Naar aanleiding van. Geen opmerkingen.

Met inachtneming van bovenstaande wijzigingen wordt het verslag vastgesteld.

13.01-2004 Vertrouwelijk verslag. Verslag wordt zonder opmerkingen vastgesteld.




4. Transfer vakgroep BPM (UR 03-372, 03-401)

De voorzitter meldt dat de Faculteitsraad van CTW akkoord is gegaan met de voorgestelde overplaatsing van de vakgroep. Conform de adviezen van beide Faculteitsraden geeft de Universiteitsraad instemming aan het voorstel. Een definitief instemmingbesluit zal zo spoedig mogelijk aan het College van Bestuur verzonden worden.


5. Richtlijn 'Veiligheid voor derden' en richtlijn 'Zelfinspectie gebouwen, openbare ruimtes en installaties UT'(UR 04-009, 04-038, 04-039)

Het college heeft naar aanleiding van beide richtlijnen geen nadere opmerkingen.

Meijer geeft aan dat vanuit de commissie P&S geen nadere opmerkingen te melden zijn. Wel wil de UR graag de toezegging van het college dat de decentrale medezeggenschap geïnformeerd zal worden over de uitvoering. Het college doet deze toezegging.

Meijer vraagt inzake de richtlijn 'Veiligheid voor derden' op welke wijze de bescherming voor bezoekers is gewaarborgd. Waar (bij wie) de verantwoordelijkheid voor de veiligheid ligt (dit tevens in het kader van de ruimere openstelling van gebouwen), en hoe het beleid van het college hiervoor is bij nieuwbouw.

De Jong meldt dat bij nieuwbouw veiligheid een punt van aandacht is. Voor de bestaande gebouwen geldt, sinds de brand, de aangescherpte regelgeving nog steeds. Wel zal één en ander in het kader van de veiligheid nogmaals bekeken worden. Tevens vinden er regelmatig controles plaats.

Houweling meldt dat in dit kader de beveiliging ’s avonds verscherpt moet worden. Hij geeft aan dat bij gebouw Zilverling regelmatig toegangsdeuren/nooduitgangen ’s nachts open blijken te staan. Het college zegt toe hiervoor extra controles te laten plaatsvinden.


Met inachtneming van bovenstaande toezegging stelt de Universiteitsraad de instemmingbesluiten ‘Richtlijn Veiligheid voor derden’en ‘Richtlijn Zelfinspectie gebouwen, openbare ruimtes en installaties UT’ zonder wijzigingen vast.


6. Evaluatie major/minor (UR 04-028, 04-041)

De voorzitter vraagt het College van Bestuur om een reactie. De Jong geeft aan dat de invoering van major/minor overwegend als positief wordt ervaren (80-90%). Toch blijken er ook veel knelpunten te zijn. Deze knelpunten worden meegenomen in de discussie die gevoerd gaat worden in het kader van het Sectorplan. Hier moeten nog afspraken over gemaakt worden. De brief met aandachtpunten zal puntsgewijs worden nagelopen.

1. Verroostering minors. Echte problemen lijken bij slechts enkele vakken (opleidingen) aanwezig te zijn. Er wordt geen toename van de problematiek verwacht bij de nieuwe semesterindeling. Natuurlijk is het niet te garanderen dat roosterproblematiek voor opleidingen niet voorkomt.

2. Kwaliteit aanbod minor. Ongeacht de achtergrond van de student moet het inhoudelijke aanbod van de minor kwalitatief hoog zijn. Er wordt toegezegd dat de kwaliteit van de aangeboden minor bewaakt wordt eventueel door hiervoor een commissie in te stellen.

3. Werkdruk docenten. De aandacht voor dit onderwerp is hoog bij het college. Speciale uitwerking hiervan geschiedt via de projectplannen vanuit de nota personeelsbeleid. Door wijzigingen mag er geen onevenredig hoge werkdruk ontstaan. Door het ontwikkelen van eigen initiatieven hoopt men tijd te genereren. Het blijft een continu punt van aandacht voor het college.

4. Academische vorming minoren. Het college is het niet eens met het gestelde in dit punt. Hierover bestaat een verschil van interpretatie.

5/6. Efficiency en keuzevrijheid. De Jong geeft aan dat het klopt dat er nog geen consistent beleid gevoerd wordt ten aanzien van efficiency. Er is nog geen aandacht voor de wijze waarop het aanbod in elkaar steekt. Het systeem is echter nog maar kort in werking waardoor een goede evaluatie nog niet goed mogelijk is. Een goede evaluatie is in de toekomst wel mogelijk. Wel wil het college vasthouden aan het huidige model van keuze vrijheid voor studenten. Dit om het aanbod zo breed mogelijk te houden. Opgemerkt wordt dat de concurrentie verhevigd is door toename van het aanbod.

7. Het punt van 30 ECTS wordt nader uitgewerkt bij het Sectorplan.

Er volgt een korte ronde langs de fracties voor opmerkingen en vragen.

Vinke verzoekt het college om een bestuurlijke reactie met hierin de doorgang naar het uitvoerende beleid. Van Rijn vraagt om argumenten achter de punten 'paradigma-shift', 'marktwerking' en 'minors'. Wallinga-de Jonge had eveneens graag een bestuurlijke reactie gezien bij de evaluatie en vraagt naar de eventuele vervolgacties. Huisman geeft aan blij te zijn met de minor verroostering maar heeft moeite met de minors in het eerste trimester. Tevens geeft ze aan dat de studenten keuzevrijheid moeten houden om zelf te bepalen welke minors ze willen volgen en moet er een groot aanbod blijven. Wormeester merkt op in de evaluatie te missen de inhoudelijke evaluatie van de minor, het proces c.q. de positie van de minor (op welke wijze komt deze tot stand) en de functie argumenten achter de paradigma-shift (hoe kijken we hier tegenaan?)

De Jong geeft aan dat de opzet/uitvoering van de paradigma-shift niet helemaal geslaagd is. Dit is waarschijnlijk veroorzaakt door de grote keuzevrijheid. Ten aanzien van marktwerking merkt De Jong op dat het stelsel op deze wijze is opgezet. Er is voldoende aanbod van studenten maar nog geen echte 'externe' markt. De efficiency moet hoog zijn om optimale keuze en aanbod te garanderen. Het uitgangspunt grote keuzevrijheid is wel disciplinair bepaald. Met betrekking tot evaluatie/accreditatie minors zegt de Jong dat dit noodzakelijk zal zijn. Kwaliteitseisen zijn belangrijk, een evaluatie van het onderwijsaanbod is noodzakelijk. Eventueel moet het stelsel van kwaliteitszorg hiervoor uitgebreid worden. Wormeester merkt op dat minors buiten het systeem van kwaliteitszorg vallen en daardoor in opleidingscommissies terecht komen. De Jong geeft aan dat aan deze kwestie gewerkt wordt in een breder verband en dat nadere informatie hierover volgt.

Inzake het punt werkdruk meldt het college dat dit een punt van constante aandacht is. Het college realiseert zich goed dat deze op dit moment erg hoog ligt. De studeerbaarheid van de opleidingen mag niet ten koste gaan van werkdruk.

Van Rijn geeft aan dat de discussie over minors voorlopig nog zal doorgaan. Hij vraagt op welke wijze het college de externe markt voor minors denkt te vergroten en of er marktwerking zal plaatsvinden. De Jong geeft aan geen principiële verandering in de werking van minors te willen. Wel zal de vorm en plaats nader bekeken moeten worden (de huidige periode kan gezien worden als experimentele vorm). Inzake het vergroten van de markt zal de wijze waarop dit moet gebeuren nog bepaald moeten worden. Wormeester merkt op dat voor hem werkdruk belangrijk is en dat hier goed naar gekeken moet worden. Hij stelt voor om vooraf eisen te stellen aan de kwaliteit en aantallen. Ook vindt hij dat met een eventuele bestuurlijke reactie gewacht kan worden op het sectorplan, ongeacht of het uiteindelijk doorgaat. Hij vraagt hoe het college de bestuurlijke voortzetting van minors ziet, of er nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. Bulter merkt op dat de inzet voor de minor ontwikkeling hoog is geweest en vraagt zich af wat de concrete verwachtingen van het college waren en of ze tevreden zijn over de ontwikkelingen van major-minor. Wallinga-de Jonge merkt op dat voor haar de bestuurlijke reactie een reflectie moet zijn op de evaluatie. Hierin zou inderdaad de ontwikkelingen in het kader van het sectorplan meergenomen moeten worden. Tevens is de kwaliteit van het onderwijs belangrijk. Ze vraagt of het college een datum kan aangeven waarop de bestuurlijke reactie verwacht kan worden.

De Jong geeft aan dat er een nieuwe notitie inzake kwaliteit van het onderwijs komt mede i.v.m. accreditatie van de opleidingen. De bestaande afspraken over kwaliteitsbeleid zullen hierin nader vormgegeven worden (kwaliteitborgingssysteem). De Jong geeft aan dat er geen specifieke datum gesteld kan worden voor een bestuurlijke reactie. Een en ander is mede afhankelijk van de implementatie van het SWT. Het college is zeker bereid een dergelijke bestuurlijke reactie op te stellen. Hij verwacht dat dit najaar 2004 rond kan zijn. Het punt minors zal worden afgehandeld in samenhang met het SWT. Voor wat betreft de doorstroom aspecten van minors met betrekking tot deficiëntie/keuzevrijheid geeft De Jong aan dat de inzet nader besproken moet worden wanneer het gaat om ruimte in doorstroom naar een master.

Het college geeft aan de werkdruk in de hand te willen houden. Toch zal dit moeilijk te realiseren zijn en is het sterk individueel en persoonsgebonden. Aan beleid hiervoor zal op UT niveau aandacht geschonken worden.

Schrama vraagt of een van de doelstellingen van invoering major-minor stijging van het aantal studenten is geweest. De Jong geeft aan dat door major-minor de aantrekkelijkheid wel vergroot is en de instroom heeft bevorderd. Hierdoor is de investering terecht geweest. Nadere informatie volgt in de bestuurlijke reactie.

Van Vught wil graag een algemene opmerking maken over het concept van major-minor. Inspanningen hiervoor zijn 6 á 7 jaar geleden begonnen. Tussentijds is echter het concept verbreed. Onder andere door de paradigma-shift, intensivering van het onderwijsprogramma (langere programma's), doorstroommogelijkheden naar de master. Alle functies passen binnen het kader. Hij beaamt dat de kosten hoog zijn. Er is wel een trendbreuk geweest voor wat betreft de instroom. Het college is zeer tevreden. Er is geen constante toename van instroom hierdoor geweest maar zeker geen afname.

Schrama geeft aan dat de Universiteitsraad met belangstelling uitkijkt naar de bestuurlijke reactie van het college. Zeker gezien de samenhang hiermee met het SWT.


7. Sectorplan Wetenschap en Technologie (UR 04-034, 04-057) (VERTROUWELIJK)

Dit agendapunt is in besloten vergadering behandeld.


8. Campus Blend (UR 04-029, 04-042)

De voorzitter geeft aan dat de notitie ter informatie is ontvangen. Het belangrijkste punt van de raad is het voorstel tot het instellen van een nieuwe stuurgroep. De voorzitter vraagt het college om een reactie. De Jong meldt dat het niet in de bedoeling ligt een nieuwe stuurgroep in te stellen. Wel zal eventueel een adviesorgaan om raad en verdere actie in dezen gevraagd worden.

Vinke geeft aan dat dit een geruststelling is.


9. ICT voor onderwijs en studentenactivisme (UR 04-043, 04-058)

Berends vraagt het college om een uitgebreide reactie en stelt dat afhandeling niet specifiek binnen dit overleg hoeft plaats te vinden.

De Jong spreekt zijn waardering uit voor de notitie. Hij geeft aan dat het college veel opmerkingen onderschrijft. Hierna gaat hij kort in op de uitgangspunten, de prioritering en de eventuele middelen/instrumenten die beschikbaar zijn voor uitvoering van mogelijke projecten.

Berends geeft aan dat er nog vele openstaande vragen zijn en vraagt het college om een schriftelijke reactie. Het college antwoordt bevestigend.


10. Tuition fee (UR 04-017, UR 04-037)

De voorzitter geeft aan dat dit aangeboden agendapunt, een deelbesluit betreft waarop de universiteitsraad instemming heeft. Hij vraagt het college om reactie op de voorliggende brief.

Van Vught meldt dat het voorliggend voorstel voor verhoging voortkomt uit een afspraak in 3TU verband. Dit om onderlinge concurrentie te voorkomen. Er is een analyse voor de prijsstelling uitgevoerd. Het hoeft geen negatieve effecten te hebben op de instroom ten opzichte van andere universiteiten binnen de EU (EER). Tevens beoogt het een kwaliteitsnorm te zijn voor de geboden opleiding. De Jong vult aan dat er nog gesproken wordt over een overgangsregeling.

Berends vraagt wat de positie hierbij is voor studerende studenten. De Jong geeft aan dat lopende contracten niet doorbroken kunnen worden. Hij meldt dat differentiatie in de kosten naar opleiding niet aan de orde is. Er heeft hiervoor geen marktanalyse plaatsgevonden. Het aantal studenten waarvoor deze maatregel gaat gelden, ligt ongeveer op 174. Het kostendekkend aanbieden van opleidingen is nog niet aan de orde daar er vanuit het rijk nog bekostiging ontvangen wordt. Een interne analyse van prijsstellingen vindt plaats binnen de CCO.

Berends geeft aan op dit moment nog niet te willen instemmen. Tevens vraagt hij hoe het in dit kader zit met de homologatieprgramma’s voor niet-EER studenten die een kortere bacheloropleiding doen in voorbereiding op een master aan de UT. Het college geeft de garantie dat hiervoor niets wijzigt.

Meijer vraagt of studies eventueel kostendekkend moeten worden en of hiervoor dat een gelijkschakeling plaatsvindt voor Nederlandse studenten. Van Vught merkt op dat één en ander pas bij wijzigingen in het regeringsbeleid hoeft plaats te vinden en dat dan gezocht wordt naar internationale gelijkschakeling bij aanbod van dezelfde opleidingen. Tevens wordt op deze manier een selectie aangebracht die plaatsvindt op basis van prijs – kwaliteit verhouding.

Wallinga-de Jonge merkt op dat zij ondervindt dat het Nederlandse bedrijfsleven niet van plan is mee te betalen aan het onderwijs. Beurzen en fondsen zijn moeilijk te genereren, zeker als hiermee ook een deel van het levensonderhoud en woonvoorziening van de Tuition fee betaald moet worden.

Van Vught geeft aan dat het genereren van beurzen of fondsen wel meevalt. De Jong merkt op dat er eventueel nadere informatie aan de UR gegeven kan worden tijdens het informele overleg dat vrijdag plaatsvindt. Tevens merkt hij op dat voor dit punt geen instemming aan de UR gevraagd is, maar dat het ter informatie is aangeboden. Indien dit anders is zal hoogstens advies gevraagd worden. Afhandeling van het punt zal plaatsvinden in de volgende vergadering.

Berends geeft aan dat het Studenten Statuut ook geldt voor buitenlandse studenten. Wel moet er ingestemd worden door de UR inzake inschrijvingsgelden en collegegelden.

Schrama stelt dat in voorgaande jaren eveneens is ingestemd met het betreffende punt. Hij verzoekt nadere argumentatie aan het college waarom deze verhoging plaatsvindt. Tevens merkt hij op dat implementatie al plaatsvindt (vermelding op site-pagina's van de UT).

Wallinga-de Jonge verzoekt voor de volgende vergadering de procedurele en inhoudelijke aspecten af te kunnen handelen.

Schrama geeft aan dat hij aansluitend aan dit overleg een kort intern beraad wil beleggen. Hij geeft aan dat informatie hierover aan het college volgt.


11. Samenstelling CCO (UR 04-040)

Het college geeft aan verrast te zijn over het standpunt van de UR daar het officieel nog geen informatie over de herstructurering CCO heeft ontvangen. De Jong merkt op dat het gaat om de positie en de organisatie van de CCO. De CCO is zelf niet tevreden over zijn functioneren. Het college zal haar standpunt nader uiteen zetten na officiële ontvangst van het advies van de CCO. Schrama merkt op dat de UR formeel voordrachtrecht heeft voor studentleden. Hij zou het niet gepast vinden studenten te moeten vragen uit de CCO te stappen. De Jong geeft aan dat de uitnodiging aan de studenten blijft gehandhaafd. Wel kan de CCO het functioneren ter discussie stellen. Schrama constateert dat ook bij de nieuwe werkwijze het voorzitterschap bij een CvB-lid ligt. De Jongt merkt op dat in de eerstvolgende CCO vergadering nadere invulling van het voorzitterschap volgt. Voorstel is dat de voorzitter geen lid is. Schrama vraagt wat de rol van de UR in de CCO zal zijn. Wormeester vraagt of de CCO gewijzigd wordt in een Stuurgroep onderwijs en welke rol deze stuurgroep dan gaat vervullen. De Jong geeft aan dat faculteiten en opleidingsdirecteuren een rol spelen in het functioneren. Hoe de organisatie en besluitvorming gaat plaats vinden moet nog nader ingevuld worden (werkwijze, functioneren).

De startvragen komen in het UMT aan de orde en de organisatie en nadere uitwerking komt in de CCO c.q. Stuurgroep onderwijs. De Stuurgroep zou ongeveer 3 à 4 keer per jaar gaan vergaderen.


12. Schriftelijke rondvraagpunten (UR 04-051, 04-056, 04-054, 04-055)

Kantines. Van Vught dankt de UR voor het voorstel en het meedenken. Een en ander is echter in het reorganisatieplan (FB) vastgesteld. Ook zijn er financiële consequenties aan verbonden. Navraag heeft geleerd dat de inzet van studenten en stagiaires waar mogelijk al gebeurt. Wel vergroot het de mogelijkheden voor nieuwe kantines. Voor wat betreft de faciliteiten rondom het O&O complex is het wellicht mogelijk dat een en ander nader bezien kan worden.

Boersma geeft aan dat hij een gesprek hierover gevoerd heeft met dhr. Koppen. Hij merkt op dat vooral de voorzieningen ruimer opgezet moeten worden. Van Vught geeft aan dat het besluit hierover al genomen is. Dat er geen extra subsidie mogelijkheden zijn en dat één van de redenen voor sluiting van kantines de m2 prijs is geweest. Boersma vraagt of er mogelijkheden zijn voor meer kantines bij gelijkblijvende kosten. Van Vught geeft aan dat dit mogelijk zou zijn, maar hij verwacht dan knelpunten in capaciteit.

Benoeming WD IBR. Schrama vraagt om een reactie van het college naar aanleiding van de brief. De Jong geeft aan dat het besluit van de 19e een voorgenomen besluit betreft. Er is nog geen formeel antwoord van IBR ontvangen.

Instellingsplan. Van Vught geeft aan dan er nog geen tijdspad voorhanden is. Er zal afstemming moeten plaatsvinden hierover in het kader van het Sectorplan. In de komende periode vindt hierover overleg plaats. Vanaf september volgt bespreking van concept versies van het plan. De instemmingsvraag volgt per 1-1-2005. Schrama vraagt in dit licht wat de stand van zaken is met betrekking tot de Strategische plannen van faculteiten en diensten (afspraak n.a.v. Reorganisatie). Van Vught geeft aan dat één en ander nog afgerond moet worden.

Reorganisatie Technische Dienstverlening. De Jong geeft aan in de UR vergadering geen discussie te willen voeren over een standpunt van de commissie Reorganisatie Technische Dienstverlening. Uitgangspunt van het college is zo spoedig mogelijk te komen met een duidelijk plan. De verantwoordelijkheid t.a.v. personeel ligt echter bij de decanen. Er is geen interventie van het college op dit moment. Meijer merkt op dat er een afspraak ligt om binnen een half jaar te komen met een reorganisatieplan maar dat dit plan er nog niet is. De Jong geeft aan dat er gesprekken zijn geweest met de decaan van EWI en dat een reactie volgt. De UR wacht af.


13. Rondvraag

Bulter vraagt naar de stand van zaken ten aanzien van een parkeerplaats bij het TW gebouw. Van Vught meldt dat deze er op korte termijn komt.

Wallinga-de Jonge heeft geconstateerd dat er de laatste tijd geen ambtelijke ondersteuning voor het college aanwezig is tijdens de overlegvergaderingen. Ze merkt op dat inzake de follow up één en ander tegenwoordig niet zo goed verloopt. Het college geeft echter aan dit niet noodzakelijk te vinden.

Tenslotte merkt Van Vught op dat hij een persoonlijke prijs – kwaliteit inventarisatie heeft gehouden langs diverse universiteiten. Deze heeft opgeleverd dat de smaak en de prijs van de kroket op de UT er naar verhouding erg goed uitkomt.


14. Sluiting

Onder dankzegging van eenieders inbreng sluit de voorzitter de vergadering om 17.25 uur.