van 2002 02 05


Aanwezig:

Leden UR:

Berkers, Bloem, Van Doorn, Van der Heijden (tot 10.10 uur), Houweling, Hovenkamp, Jacobs, Kluitenberg, Meijer (vz), Prevaas, Schrama, Thomasson, Wallinga-de Jonge, Weber, Weijnen, Wittkampf

College van Bestuur:

Apers, Barbas, De Jong, Van Vught

Griffie:

Ribberink, Klomp-Jongsma (Secretariaatsservice “PS” – verslag)


Afwezig:

Barsema, Mulder




1.Opening en vaststelling agenda

vzUR opent om 9.00 uur de vergadering


2.Mededelingen

vzUR:

De UR heeft besloten met ingang van zijn eerstvolgende vergadering te gaan werken met een technisch voorzitter, het raadslid Weber, die zowel de interne als de overlegvergaderingen zal gaan leiden. Alle overige voorzitterstaken blijven bij Meijer.


Van Vught namens het CvB:

CvB: J. Sistermans is per 5 december 2001 benoemd als lid van het CvB.

Benoemingsprocedure decanen: De zittingsperiode van de huidige tien decanen loopt af per 1.7.2002. I.v.m. de komende ontwikkelingen (vermindering van het aantal faculteiten) werkt het college aan aanpassing van de benoemingsprocedure. Er wordt naar gestreefd de thans bestaande procedure zo goed mogelijk te volgen, dus ook daar waar het gaat om de medezeggenschap.

Review instellingsplan: Het college is van plan een review uit te voeren m.b.t. het lopende Instellingsplan (voor de jaren 2000 t/m 2004). Dit zal gebeuren in een cyclus waarbij per onderwerp een aantal gesprekken tussen college en MT worden gevoerd. De UR zal daarover stelselmatig worden geïnformeerd. Een en ander zal naar verwachting vlak voor de zomer worden afgerond. In het agendaoverleg zal worden vastgesteld wanneer bespreking met de UR kan plaatsvinden.

Vastgoed: De stellingname van de UR t.a.v. fase 2b en het voorstel om het CIV eventueel tijdelijk in portocabins te huisvesten, alsmede de discussie inzake de indeling van de vijf nieuwe faculteiten zijn aanleiding om een aangepaste variant van de eindsituatie op O&O-gebied te ontwikkelen. Hierover wordt op 6 februari in de bestuurlijke commissie Vastgoed nader gesproken. Vervolgens kan het besproken worden met de commissie Financiën en Vastgoed van de UR en op 12 maart a.s. in de

overlegvergadering. Gedacht wordt aan een verhuizing van het CIV naar de portocabins per 1 april zodat per september het TWRC-gebouw kan worden gebruikt voor een nieuwe opleiding.

Vastgoed: Het college heeft besloten aan de wens van de Student Union tegemoet te komen om het studentenrestaurant in de Bastille te vestigen. Het gastenrestaurant komt in de Boerderij. Over de locatie van de keuken en de “wasstraat” bestaat nog geen duidelijkheid.

Nieuwe opleidingen: De opleiding Gezondheidswetenschappen en de brede bachelor Technische Wetenschappen hebben een positief advies van de ACO gekregen, zodat een start per september 2003 mogelijk is. Over de brede bachelor Maatschappijwetenschappen/Sociale Wetenschappen is niet positief geadviseerd – hier wordt een nadere uitwerking gewenst. Overigens lijkt de discussie in de Kamer ertoe te leiden dat de universiteit in het jaar 2002/2003 in de gelegenheid zal worden gesteld de bachelors om te zetten in een brede bachelor; dit biedt dan ook een oplossing voor Maatschappijwetenschappen.

T.a.v. de Geneeskundeopleiding kan de ACO geen eenduidig advies geven – men is complimenteus t.a.v. een aantal aspecten, maar vindt dat in de eerste plaats een politiek besluit nodig is.

Sistermans namens het CvB:

Bestuurlijke commissies: Sistermans geeft een overzicht van de gang van zaken die heeft geleid tot de instelling van een viertal bestuurlijke commissies en legt uit wat hun taken zijn. Zie voor een weergave daarvan UR-02.059 (agendapunt 5). T.a.v. het aantal in te stellen faculteiten vertelt hij dat de opdracht van de RvT is te proberen te komen tot 5 faculteiten. Er gingen enkele stemmen op om na te denken over een eventuele vermindering tot 3 faculteiten. Na uitvoerig overleg met het CvB en met het UMT heeft de commissie besloten dat er geen reden is om van de opdracht af te wijken, zodat wordt doorgegaan op de lijn van 5 faculteiten.

Verder stelt hij dat het de bedoeling is zoveel mogelijk over de voortgang te communiceren; momenteel wordt gewerkt aan een communicatieplan. Het UMT zal eens per 14 dagen op de hoogte gesteld worden, de diensthoofden eens per 6 weken. Met de decanen is afgesproken dat ook de faculteitsraden zullen worden geïnformeerd.


Prevaas namens de UReka-fractie:

Prevaas treedt m.i.v. 6.2.2002 terug als lid van de UR en zal worden opgevolgd door Marleen Kwast. Prevaas blijft partijvoorzitter, en zal samen met het partijbestuur gaan werken aan het verder uitbouwen van de partij. Weijen zal zitting nemen in het presidium van de UR en Jacobs wordt fractievoorzitter.


3.Verslag van de overlegvergadering van 2 oktober 2001 (UR-01.305)

Tekstueel:

Pag. 5 r. 24 – rookbeleid: “…. worden uitgezonderd van het rookverbod. Houweling vindt dat er t.a.v. de sportkantine geen uitzondering gemaakt moet worden; De Jong is dat met hem eens. Overigens ….”.

Met inachtneming van deze aanpassing wordt het verslag vastgesteld.


Naar aanleiding van:

Pag. 1 r.39 – portefeuilleverdeling CvB: Het CvB zal hierover in de volgende overlegvergadering nader berichten.

Pag. 1 r.41: Barbas: Het bedrag van Mƒ 10 voor vastgoed is binnen. In de boeken van de UT staat dit als lening van de universiteit aan het ministerie opgenomen – die lening is nu dus vervroegd afgelost. In de winst- en verliesrekening zal de post dus niet teruggevonden kunnen worden, wel in de liquiditeitssituatie van de UT.

Pag. 5 r.25 – rookbeleid: In de kantine van het Sportcentrum hangt nog altijd een bordje met “rokersgedeelte, aldus Van Doorn. Houweling wijst erop dat in het geactualiseerde rookbeleid de betreffende regels niet zijn geschrapt. Van Vught zegt toe dit aan te passen en nogmaals te verspreiden.

Pag. 6 r.45 – benoemingen dienstdirecteuren: De UR heeft inmiddels een brief naar het college gestuurd.




4a. Tweede begrotingswijziging (UR-02.024, UR-02.054)

Barbas gaat in op UR-02.054:

Het teruggeven van “overcompensaties” aan de eenheden is slechts een theoretische mogelijkheid. Het zou niet verstandig zijn de eenheden extra geld te geven nu we midden in gesprekken over bezuinigingen zitten.

De omvang van het college is een zaak van de RvT en de minister. De ondersteuning van het college zal in volle omvang aan de orde komen in het kader van de commissie Herstructurering dienstverlening. Bloem wijst erop dat het bij dit punt gaat om de begroting 2001 en vraagt zich af hoe hier nog iets teruggedraaid zou kunnen worden. Barbas stelt dat het hier gaat om een administratieve verwerking; dat er een uitbreiding van het college naar 5 personen zou komen was al bekend vóórdat het jaar 2001 begon.

Het beleid van het college is om t.a.v. externe advieskosten uiterst terughoudend te zijn. Soms is extern advies toch nodig, bijvoorbeeld als verwacht wordt dat daardoor veel meer geld danwel tijd (en dus ook geld) verdiend kan worden. Dit zal van geval tot geval afgewogen moeten worden.

vzUR herinnert aan het Berenschot-onderzoek, waarop Barbas stelt dat Berenschot in staat is geweest in zeer korte tijd een resultaat op tafel te leggen en binnen de universiteit een proces op gang te brengen; dit zou de UT zelf niet zo snel gelukt zijn. Volgens vzUR heeft het rapport Berenschot op geen enkele wijze de besluitvorming t.a.v. bezuiniging in de dienstverlening versneld. Sistermans merkt op dat het rapport Berenschot niet heilig is, maar wel een van de documenten is die op dit ogenblik gebruikt worden.


vzUR sluit dit punt af met de opmerking dat op dit onderwerp teruggekomen zal worden bij de advisering in het kader van de slotregularisatie.


4b. Nota Herzien Begrotingsbod 2002 (UR-02.001, UR-02.053)

Overig onderzoek en de bezuinigingsafspraak in het UMT:

vzUR wijst erop dat de beleidsnota inzake Mƒ 30 bezuinigingen de UR wel bekend is, maar nooit is voorgelegd ter instemming. De UR heeft dan ook uitgesproken zich daaraan niet gecommitteerd te voelen en telkens bij elke begroting de uitwerking van de implementatie van de beleidsnota te zullen bezien. Ditmaal heeft dat geleid tot de conclusie van de UR dat er onevenredig op overig onderzoek wordt bezuinigd, en dat daarvoor geen goede argumentering wordt gegeven. Apers merkt op dat er met het creëren van speerpuntonderzoek en speerpuntinstituten een keuze is gemaakt, en dat het zeer belangrijk is dat dat soort onderzoek voldoende sterk is om tweede en derde geldstroommiddelen te genereren om daarmee vervolgens het onderzoeksvolume te vergroten. Hierop reageert vzUR met de opmerking dat 80% van het onderzoek in speerpunten is ondergebracht maar dat het toch niet zo kan zijn dat dat allemaal wereldtop is. De leerstoelen ondervinden consequenties van het feit dat ze minder bekostigd worden als ze niet in een speerpuntprogramma zijn ondergebracht; daarom wil de UR graag een overzicht van de leerstoelen waar het daarbij om gaat. Apers antwoordt dat de faculteiten lump sum worden gefinancierd en dat het aan de decanen is om te beslissen over de interne verdeling van middelen.

vzUR stelt nog dat er nog steeds geen goed onderzoeksbeleid ligt, terwijl dat toch ten grondslag zou moeten liggen aan de wijze van bezuinigen. De UR vindt daarom dat er een pas op de plaats gemaakt zou moeten worden. Volgens Apers is er destijds een heldere keuze gemaakt voor het creëren van speerpuntinstituten en het beschermen van het onderzoek daarbinnen, en staat dat los van de onderzoeksnota.


De UR zal zich intern beraden over al of niet handhaving van het voorstel dat in UR-02.053 geformuleerd staat.


Barbas merkt nog op dat het bekostigingsmodel in de commissie Kanteling uitgebreid aan de orde zal komen, zodat uitzicht op een verbetering in 2003 zeker aanwezig is.


Begrotingsdiscipline:

Barbas: Er zijn voldoende instrumenten, in die zin dat het college regelmatig een tussenrapportage ontvangt. Die informatie wordt teruggekoppeld aan de UR, en ook aan de eenheden die buiten de begroting dreigen te vallen zodat eventueel maatregelen genomen kunnen worden. Daar waar geld wordt uitgegeven, moet men zich ervoor verantwoordelijk voelen; FEZ werkt er hard aan dat besef te doen postvatten. Managementcontracten kunnen als handvat dienen, en andere instrumenten zijn de voorjaars- en najaarsoverleggen.

Op de vraag t.a.v. het groter worden van het tekort ondanks de toename van eerste geldstroom-budgetten antwoordt Barbas dat het bij de UT bruist van nieuwe ideeën, en dat dat ook de kracht van de universiteit is, maar dat het veel moeilijker blijkt om oude zaken af te stoten. Als voorbeeld noemt hij dat de liquiditeitspositie als gevolg van de bouw fors is afgenomen, omdat er immers veel minder rente-inkomsten zijn om te investeren in het primaire proces. Hij stelt voor dit soort posten samen met de UR-commissie Vastgoed & Financiën nog eens door te nemen. Overigens wijst hij erop dat er geen Mƒ 10 is bezuinigd, zoals de UR aangeeft. Wel is er Mƒ 10 “afgeknabbeld”; bezuinigd is er helaas slechts 0,9%.

Analyse tekort: Het tekort van Mƒ 20 omvat Mƒ 14 injectie in het jaar 2002 van de Mƒ 60-operatie, en Mƒ 6,5 die door faculteiten van hun reserves gebruikt mag worden. Het is duidelijk dat die beide bedragen naar beneden moeten, aldus Barbas. Desgevraagd zegt Barbas dat het heel moeilijk is aan te geven in hoeverre er sprake is van vaste lasten die gedekt worden met tijdelijke middelen. Maar voor HRM -gelden is dat niet het geval, zoals de UR terecht suggereert: de kosten voor de eenheden van het gebruik van prepensioneringsregelingen kan voor de looptijd van de regeling in beeld worden gebracht en vergeleken worden met de compensaties die deze eenheden ontvangen uit de HRM -voorziening

Bekostiging internationaliseringsbeleid: Barbas verwijst naar de nota Internationalisering, die in de maak is, en die een financiële paragraaf zal bevatten. Het college heeft de indruk dat een en ander gedekt wordt door de begroting, maar op dit moment kan daar nog niets concreets over gezegd worden.


Barbas geeft t.a.v. de huidige stand van zaken rond de begroting nog aan dat het college samen met faculteiten nog zoekt naar een bedrag van M€ 2,5. Mocht het zo zijn dat dat bedrag niet integraal gevonden kan worden, dan zal misschien voor een deel de kaasschaaf gehanteerd moeten worden.


vzUR concludeert ten slotte dat de UR nog een uitspraak zal doen t.a.v. het eerste onderwerp van dit agendapunt. De overige onderdelen zullen betrokken worden bij de beoordeling van de uiteindelijke begroting.


5.Voortgang bestuurlijke processen (UR-02.059)

De samenstelling van de bestuurlijke commissies zal deze week bekend gemaakt worden.


Op een vraag van Wittkampf naar de argumenten die een rol hebben gespeeld bij de keuze van de commissie Facultaire herindeling antwoordt De Jong dat gebleken is dat een overgrote meerderheid van de leerstoelhouders het mogelijk acht een keuze uit vijf faculteiten te maken. Enkelen hebben er nog wel moeite mee een keuze te maken, en met hen zal de komende tijd geprobeerd worden alsnog tot een oplossing te komen.

Wittkampf informeert waarom bezuiniging door fragmentatie van het onderwijs wordt uitgesloten door de commissie Herstructurering dienstverlening. Sistermans antwoordt dat alle commissies werken binnen het kader van de bezuiniging, en dat nog bezien wordt welke punten bij welke commissie ondergebracht kunnen worden. Hij zal in overleg met de werkgroepen zorgdragen voor een goede afstemming tussen de werkgroepen op dit punt.

Sistermans vertelt verder dat het de bedoeling is de bestaande facultaire raden zoveel mogelijk te gebruiken, ook m.b.t. de benoemingen van de decanen van de nieuwe faculteiten. Wittkampf dringt erop aan te zorgen voor regelmatig contact tussen commissie en faculteitsraden, waarop Van Vught aangeeft dat het college het voornemen heeft met elke faculteitsraad over de procedure te spreken.


Schrama gaat namens de KPS-fractie in op de rol van de medezeggenschap. Hij wijst erop dat de hoofdlijnen zoals die op 5 juli 2001 zijn vastgesteld nog niet ter instemming aan de medezeggenschap zijn voorgelegd, zodat deze daar niet aan gehouden is. Het proces dat intussen is opgestart lijkt nog niet al te vlot te verlopen en de geluiden uit de commissies zijn niet allemaal even bemoedigend; het is mogelijk dat KPS binnenkort met een schriftelijk standpunt komt en een aantal randvoorwaarden zal stellen. Verder zijn er vraagtekens bij de procedure rond de decaanbenoemingen, en met name bij het streven om de besluitvorming daaromtrent inclusief de instemming van de UR per 1 april a.s. rond te hebben.

Sistermans bevestigt dat het belangrijk is de medezeggenschap tijdig in te schakelen. Hij stelt verder dat niemand zich geremd moet voelen om meningen aan commissies mee te delen; daarmee kan tijd gewonnen worden. M.b.t. de opmerking over instemming van de UR met de hoofdlijnen benadrukt hij dat het niet om besluiten maar om uitgangspunten gaat. Een voorgenomen besluit is pas later aan de orde en daarbij zal de UR volgens de regels betrokken worden; in het proces daarnaartoe staat het college een optimale communicatie voor.


Bloem zegt dat de Cabaal-fractie zich in bepaalde opmerkingen van de KPS-fractie kan vinden, maar toch wel wil meegaan met een aantal plannen. Blijft wel de zorg t.a.v. de procedure; als voorbeeld noemt hij dat de UR al in het begin heeft aangegeven moeite te hebben met de nevenschikking van wetenschappelijk directeuren en decanen – hoewel toegezegd, heeft de raad nog geen argumenten van het college gehoord.


De UReka-fractie is van mening dat er voldoende ruimte is gegeven voor invloed vanuit de UR, en dat daarvan gebruik gemaakt moet worden op het moment dat daar echt behoefte aan is. Er moet niet steeds op het verloop van bepaalde procedures teruggekomen worden.


Sistermans benadrukt nogmaals dat procedures die gevolgd moeten worden ook daadwerkelijk gevolgd zullen worden. In de tussentijd wordt zo open mogelijk gecommuniceerd.

Van Vught merkt nog op dat ernaar gestreefd wordt de benoeming van decanen parallel te laten lopen aan het proces van de vorming van de vijf faculteiten, waardoor er tijdwinst geboekt kan worden.


vzUR stelt voor de verdere procedure te bespreken tijdens het komende overleg tussen het UR-presidium en Sistermans. Daarna zal de UR zijn standpunt bepalen.


6.Onderwijsjaarcirkel en verroostering major/minor (DIC 339.836, UR-02.048)

Zoals aangegeven in UR-02.048 adviseert de UR positief.


7a. Initiatiefvoorstel m.b.t. invoering nieuwe regeling afstudeersteun (UR-02.050)

Weijnen meldt dat er inmiddels van de zijde van het college een voorstel naar de UR is gekomen, waarin de in het initiatiefvoorstel genoemde punten worden overgenomen. De UReka-fractie, en in navolging daarvan de UR, kan zich vinden in het collegevoorstel.


7b. Overzicht kosten afstudeersteun (UR-02.046, UR-02.051)

Wittkampf meldt dat er inmiddels antwoord van het college is gekomen, behalve t.a.v. punt 3 van UR-02.051. Gezien het technische karakter daarvan wordt afgesproken daar buiten de vergadering nader overleg over te hebben.


8.Onderwijsnota (UR-02.019, UR-02.057)

De Jong reageert n.a.v. UR-02.057:

T.a.v. de mogelijke omvorming van masteropleidingen tot topmasters ligt er nu een voorstel bij de CCO voor uitgangspunten die nader zullen worden uitgewerkt.

Met betrekking tot het streven naar invoering van Engelstalig onderwijs zullen nog concrete voorstellen worden geformuleerd.

Het CCO-advies inzake de nota Onderwijsbeleid zal zo spoedig mogelijk aan de UR toegezonden worden.

Zodra er instemming is bereikt over de nieuwe facultaire indeling zal er voortgegaan kunnen worden met het personeelsbeleid.

Hij meent dat met de opsomming van onderwerpen waaraan in de nota geen of onvoldoende aandacht is besteed, de belangrijkste punten wel genoemd zijn.

Schrama benadrukt het belang van bespreking van de hoofdlijnen van het onderwijsbeleid met de UR vóórdat het implementatietraject wordt ingegaan, opdat de UR nog van invloed kan zijn op de besluitvorming. Hij vraagt wanneer dat het geval zal zijn. De Jong geeft als formeel antwoord dat de UR de mogelijkheid om te komen tot de instemmingsvraag blokkeert. Immers, de raad wil eerst de mening van o.a. het MT weten, en die discussie heeft nog niet kunnen plaatsvinden. De informele reactie van De Jong is dat de nota Onderwijsbeleid al in een zeer vroegtijdig stadium met de UR-commissie O&O is besproken en ook later diverse malen aan de orde is geweest. Als het zo is dat de UR op de in zijn brief genoemde drie punten nog een formele instemmingsprocedure wil starten, zal hij zorgen dat de stukken – zodra ze klaar zijn – ter afzonderlijke instemming worden voorgelegd.

Wallinga-de Jonge zegt namens de DD-fractie blij te zijn dat de onderwijsnota vroegtijdig verschenen is. Gezamenlijk willen we naar invoering van een bama-systeem waarbij een hoge kwaliteit van onderwijs voorop staat, en daarbij is het van belang dat de besluitvorming in dat kader tijdig kan plaatsvinden en dat daartoe heldere afspraken over te volgen procedures gemaakt worden. De overige fracties sluiten zich daarbij aan.

Afgesproken wordt in klein comité nadere afspraken te maken over het tijdpad voor de verdere besluitvorming m.b.t. de onderwijsnota. Van Vught wijst er nog op dat de wet bachelor-master politiek uitdrukkelijk in debat is geweest; die wet heeft ook invloed op hoe het in de medezeggenschap aan de orde wordt gesteld – ook t.a.v. de nota onderwijsbeleid zal dat gevolgd moeten worden.


9.Nota Internationalisering (UR-02.022, UR-02.052)

De Jong neemt de suggesties uit UR-02.052 graag mee naar de groep die bezig is met de uitwerking van het beleid. Wat betreft de instemming van de UR: afgesproken wordt daar in het overleg met het presidium of de commissie O&O terug te komen.


10.Kwaliteitsmanagement in het onderwijs aan de UT

Inmiddels is bericht ontvangen dat de desbetreffende stukken naar de UR toekomen.


11.Nieuwe opleidingen – stand van zaken

Zie ook bij agendapunt 2.

Schrama herinnert aan de wens van de UR om, alvorens tot invoering van de opleiding Geneeskunde besloten wordt, de financiële haalbaarheid nader te bestuderen. Nu het erop lijkt dat de opleiding niet per september 2003 gestart zal kunnen worden, is daar meer tijd voor. Van Vught stelt dat het advies van de ACO niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de start van de opleiding een jaar opschuift. Dat hangt van de politieke besluitvorming af. Voor de UT staat vast dat de opleiding niet gestart wordt als er geen extra financiële middelen ter beschikking worden gesteld; zelf zal de UT er niet in investeren.


Schrama refereert aan het grote artikel in De Twentsche Courant Tubantia van 2 februari jl. (“Artsen van de toekomst”): een mooie promotie voor de universiteit, afgezien van de bijdrage van specialist Rasker van het MST. Van Vught zegt heel zeker te weten dat het MST volledig achter het initiatief staat; de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft dat ook heel duidelijk in de vaste kamercommissie naar voren gebracht. Overigens is ook in de kamercommissie de steun voor het initiatief erg groot.


Op een vraag van Hovenkamp antwoordt Van Vught dat Brabant ernaar streeft de klinische opleidingscapaciteit in de ziekenhuizen te koppelen aan bestaande opleidingen; het gaat hier dus niet om een nieuwe opleiding, en het is niet concurrerend met de plannen van de UT.


Berkers vraagt wat de reden is om de opleiding Gezondheidswetenschappen nu wel toe te staan, terwijl de aanvraag vorig jaar werd afgewezen i.v.m het ontbreken van een medische faculteit. De Jong: Vorig jaar ging de discussie vooral over de onderzoekskant – nu is de omschrijving wat meer in de richting van maatschappijwetenschappen gebracht.


Verder antwoordt De Jong op een vraag van Schrama dat het aanwijzen van een penvoerder voor Maatschappijwetenschappen samenhangt met de herordening van faculteiten.


De Jong meldt verder nog dat ook alle aanvragen voor andere opleidingsvarianten door de ACO zijn goedgekeurd, met de opmerking dat de UT in dit kader voor een slimme aanpak heeft gekozen.


Ten slotte wijst Van Vught er nog op dat, indien besloten wordt door te gaan met de aanvraag t.a.v. Gezondheidswetenschappen en wellicht zelfs ook Geneeskunde, indiening moet plaatsvinden voor 1 maart a.s. Dat betekent dus dat vóór die tijd met de UR daarover gesproken moet worden. vzUR merkt op dat de UR dat in oktober 2001 al heeft voorzien, en dat er nu dus tijd verloren is gegaan. Met dat laatste is De Jong het niet eens.


12.Arbeidssatisfactieonderzoek (UR-02.049)

Weijnen roept de aanwezigen op slechts in te gaan op de vetgedrukte alinea in UR-02.049 en niet opnieuw de discussie over de gang van zaken in het verleden aan te gaan.

De Jong merkt op de laatste alinea van de brief misplaatst te vinden – aan de UR-commissie is informatie ter beschikking gesteld en is meegedeeld dat er op korte termijn een standpunt zal worden ingenomen. Meijer zegt ervan uit te gaan dat ook het college vindt dat afspraken en besluiten uit het verleden nagekomen moeten worden.


13.Verkenning samenwerking UT – Univ. Osnabrück (UR-02.056)

Van Vught zegt het Nederlandstalige document toe, evenals het vragen van UR-advies over eventuele nadere stappen. Het college is voornemens eventuele mogelijkheden van verdere samenwerking tussen Osnabrück, UT en Münster te verkennen en zal daar dan bij de UR op terugkomen. De optie van een volledige fusie, zoals genoemd in het stuk uit Osnabrück, wordt door het college niet op voorhand realiseerbaar geacht; en een fusie tussen drie universiteiten lijkt nog veel onwaarschijnlijker. Waarschijnlijk zal het uiteindelijk neerkomen op een vorm van samenwerking.

Bloem merkt op dat met name ook in Euregionale kringen waarde wordt gehecht aan universitaire samenwerking.


14.Rondvraagpunten (UR-02.055)

14.1Verbouwing Bastille en uithuizing van UT-catering

Van Vught geeft aan dat met de Student Union inderdaad is afgesproken dat UT Catering uit de Bastille vertrekt, en wel in week 15. Voor de tijdelijke huisvesting van de keuken is al iets geregeld en ook voor het studenten- en het gastenrestaurant zijn er enkele opties. Waarschijnlijk kan hierover over een week meer gezegd worden. Er wordt van uitgegaan dat het geraamde budget niet zal worden overschreden.


14.2 Illegaal gebruik campusnetwerk

Apers memoreert dat de Stichting Brein een aantal uitspraken heeft gedaan in de pers, en dat er op basis daarvan weer volgende reacties in de krant verschenen. Wat is er feitelijk aan de hand: in november 2001 heeft Justitie de UT benaderd met het verzoek mee te werken aan een justitieel onderzoek. In het kader daarvan zijn twee oud-studenten van de UT aangehouden. Later kwam dit opnieuw naar boven, en werd er van alles bijgehaald wat niet te traceren is (FBI, kinderporno etc.). Het klopt dat er sprake is van illegale software op de campus – zoals dat in praktisch elk huishouden het geval zal zijn. De cruciale vraag is of er echt sprake is van grootschalige verspreiding van illegale software. Er is een gebruikersovereenkomst waarin duidelijk staat wat wel en niet mag, dus er ligt een stuk eigen verantwoordelijkheid bij gebruikers. Het is de bedoeling die overeenkomst nog wat verder aan te scherpen en te bezien of er onderscheid gemaakt kan worden tussen intern en extern netwerkverkeer. Het college gelooft niet dat alle aantijgingen die gedaan zijn werkelijk kloppen. De Stichting Brein heeft ook nog steeds niet concreet aan kunnen geven wat er gebeurd is.

Juridisch gezien loopt de UT bijna geen enkel risico. De UT is alleen aansprakelijk als zichtbaar is dat er daadwerkelijk sprake is van de illegaliteit zoals in de verhalen naar voren komt, en zij niet ingrijpt.

Het college is niet van plan al het netwerkverkeer te controleren; dat zou de UT midden in de discussie rond de privacywetgeving plaatsen.

Feit is dat de UT beschikt over een netwerk van de toekomst. Binnenkort zullen ook andere instellingen dat soort netwerken hebben. Met zo’n netwerk wordt de instelling ook geconfronteerd met de problemen van de toekomst, en de UT wil dan ook graag de maatschappelijke discussie rond dit soort zaken voeren.

Bloem wijst erop dat de UT een publieke instelling is, en dus extra voorzichtig moet zijn.


Apers benadrukt dat het college tegen illegale praktijken is. Enkele keren per jaar komt het voor dat de UT benaderd wordt door een bedrijf met de opmerking dat er gebruik wordt gemaakt van een illegale kopie van het een of ander, en dan wordt er onmiddellijk actie ondernomen om die software te verwijderen.


Schrama merkt op dat het wel vaker voorkomt dat de UT-voorlichting niet al te gelukkig uit de hoek komt. Zo herinnert hij aan “de situatie Sevenstern”. Verder zegt hij dat er een balans gevonden moet worden als het gaat om de privacy; hij dringt in dat verband aan op een spoedige instelling van de privacy-werkgroep.


15.Rondvraag

Prevaas wenst UR en college veel wijsheid en daadkracht toe. vzUR dankt hem voor zijn bijdrage aan de wijsheidsvorming van de UR tot nu toe.


16.Sluiting

De voorzitter sluit om 12.25 uur de vergadering.