FEZ/BEZ/05-046

5 december 2005

Vragen en opmerkingen bij notitie ontwerpbegroting 2006


De schriftelijke vragen van de commissie FV zijn onderverdeeld in een 4-tal onderdelen.

Procesmatig

1.Het college heeft bij de behandeling begroting 2005 de toezegging gedaan om:

In de februari cyclus van 2005 de faculteiten BBT, EWI en TNW zullen aangeven in welke mate de bezuinigingstaakstelling in 2005 kan worden gerealiseerd (en welk deel daarna) en welk deel van deze bezuinigingen middels incidentele dan wel structurele maatregelen zal worden gerealiseerd.

De ruimte van nog niet geoormerkte middelen etc. met een omvang van k€ 2744 geoormerkt worden om de noodzakelijke structurele veranderingen financieel in 2005 op te vangen. Dit heeft tot doel om een meer geleidelijke overgang mogelijk te maken

Op basis van de saneringsplannen in april 2005 een verdeling van deze middelen aan de UR ter advisering wordt voorgelegd

Tot op dit moment heeft de UR op dit punt nog geen invulling van het college ontvangen. Is het college nog van plan dit te doen, zo ja wanneer, zo nee waarom niet.


Antwoord FEZ:

De toezegging als boven weergegeven is inderdaad gedaan. In het najaar 2004 en het voorjaar 2005 zijn met de betreffende faculteiten dan ook gesprekken gevoerd over de mogelijkheden en mate van te realiseren bezuinigingen in 2005. Onderdeel van de afspraak was dat de betreffende faculteiten worden gecompenseerd voor het restant van de opgelegde bezuinigingstaakstelling onder voorwaarde van in te dienen saneringsplannen waaruit toekomstige sluitende exploitaties van de faculteiten zouden blijken. Gedurende het voorjaar en zomer van 2005 bleken oorzaken en omvang van de negatieve exploitaties zodanig te zijn dat saneringsplannen zouden moeten bestaan uit reorganisatie-plannen. Na de zomer, tot op heden, is daar dan ook op ingezet. Een compensatie van het restant van de bezuinigingstaakstelling op dit moment zou een verkeerd signaal afgeven.


2.De langjarige afspraak met het college is om het begrotingsbod ter informatie naar de UR te sturen. In de ontwerp begroting kwamen automatisch een aantal zaken over de begroting op papier terug die daarmee onder het adviesrecht vallen. Dit geldt met name voor de invulling projecten UT, tarieven etc. In de huidige stukken ontbreekt dit. Op welke wijze wil het college deze beleidsrijke zaken in het vervolg aan de orde stellen.


Antwoord FEZ:

Ook de laatste jaren lag steeds een realistische planning aan het begrotings-proces ten grondslag maar ondermeer vanwege het te laat opstarten van het proces en discussies binnen het primair proces wordt de planning voor de indiening van de deelbegrotingen door faculteiten en instituten niet gehaald. Gevolg is dat FEZ niet in staat is om de volledige begroting tijdig ter advies aan te bieden. Het college overweegt om het begrotingsproces gedurende het jaar naar voren te halen en het grootste discussiepunt, het vaststellen en toerekenen van met name de onderzoekprestaties (uit t-2) reeds voor de zomer van het betreffende begrotingsjaar af te ronden.


3.Hoe zien de lange termijn verplichtingen voor de projecten UT, i.e. de centrale stimulering er uit. Hoe ontwikkelen zich de specifieke stimuleringsprojecten.


Antwoord FEZ:

Indien gewenst kunnen meerjaren overzichten verstrekt worden.


4.De huidige stukken geven alleen inzicht in claims van eenheden. In tegenstelling tot voorgaande jaren is er geen enkel zicht op het beleid van zowel centraal als decentraal. Welke accenten worden er (niet alleen financieel) gelegd.


Antwoord FEZ:

Zie ook het antwoord op vraag 2 (vervroegen begrotingsproces en indienen volledige UT-begroting): De beleidsaccenten zijn vastgelegd in het instellingsplan en in het verlengde daarvan in de onlangs opgestelde concept-bestuurlijke agenda. De jaarplannen van de eenheden worden getoetst aan de doelstellingen uit deze documenten. Overigens, de decentrale beleidsaccenten zijn een zaak voor de betreffende faculteitsraden.


5.In de UMT bijeenkomst van 3-11-2005 is door het college een aantal meerjarige afspraken gemaakt. Aangezien hier om afspraken met financiële implicatie gaat is het verstandig als voor de termijn van deze afspraken ook de medezeggenschap dit onderschrijft. Op welke wijze wil het college deze uitgangspunten aan de UR voorleggen.


Antwoord FEZ:

Mits gedoeld wordt op de afspraken van de compensatie aan de faculteiten van verplichtingen in het kader van onderzoekprojecten dan wordt deze principe-afspraak vastgelegd in de Begroting 2006 evenals in de nu voorliggende notitie Ontwerp-Begroting 2006.

Ontwerp-begroting 2006

6.Pagina 1: betreffende randvoorwaarden:
-Welk deel van de 17 miljoen bovenbudgettaire verplichtingen in de periode 2006-2008 wordt maximaal gehonoreerd uit de reserves?


Antwoord FEZ:

Voor 2006 wordt de compensatie onttrokken aan de Reserve Egalisatie Huisvesting. Deze onttrekking is mogelijk als gevolg van de tijdelijke overdekking in verband met het doorberekenen van integrale huisvestingslasten terwijl het VastgoeddPlan nog niet volledig gerealiseerd is. In het voorjaar 2005 is door het college ook al eens geopperd om de, door nieuwe bezuinigingen, vrij te spelen middelen eveneens voor dit doel aan te wenden.


-Wat wordt met “optimale onderzoekcapaciteit (in termen van kwaliteit en kwantiteit/kostenbeheersing)” bedoeld?

Antwoord FEZ:

Dat is die capaciteit waarbij binnen het kader van de begrensde onderzoek-middelen de door de WD ’s in samenspraak met de decanen overeengekomen hoeveelheid (aantal disciplines, projecten en/of projectenomvang) en kwaliteit (al dan niet speerpunt) van dat onderzoek uitgevoerd kan worden, waarbij aan de verplichtingen in het kader van dat onderzoek kan worden voldaan.


-Wat zijn de randvoorwaarden bij de keuzes die de decanen moeten maken betreffende onderzoekgebieden/leerstoelen: is het bevroren premiebudget van de faculteit nog steeds het uitgangspunt?


Antwoord FEZ:

De WD ’s en decanen zullen strategische keuzes dienen te maken ten aanzien van de kwaliteit en kwantiteit van het uit te voeren onderzoek. De eerste keuze zal moeten zijn welk onderzoek noodzakelijk en gewenst is. Het bevroren premiebudget is “ slechts” een beperkende randvoorwaarde en geen te hanteren uitgangspunt. Dit laatste komt overeen met het gestelde in het jl. UMT dat “niet wordt gesneden tot op het bot” maar dat keuzes dienen te worden gemaakt.


7.Voor de faculteiten EWI, TNW en CTW wordt een reorganisatieplan verwacht (Voor CTW is dit in de claimlijst te lezen). De oorzaak voor deze reorganisatie is gemeenschappelijk, de matchingverplichting. Is daarmee de reorganisatie niet faculteitsoverstijgend, zeker ook gezien de dwarsverbanden tussen faculteiten en instituten.


Antwoord FEZ:

Het college gaat er van uit, en constateert het ook gedurende het nu lopende reorganisatieproces, dat de decanen overleg voeren met de hen betreffende

WD ’s over strategische keuzes aangaande de leerstoelen.


8.Is het reëel om voor 1 januari a.s. een keuze te verwachten van de af te bouwen leerstoelen / onderzoeksgebieden?


Antwoord FEZ:

Een strategische richting van het onderzoek moet vastgesteld kunnen worden. De discussie is immers niet nieuw, de problematiek speelde een jaar geleden al.


9.Pagina 2: Voor EWI wordt in 2005 reeds een reorganisatievoorziening van 6 miljoen getroffen en voor TNW wordt een reorganisatievoorziening van 5 miljoen gereserveerd. Waarop is de omvang van deze voorziening gebaseerd? Is de reservering voor EWI een begrotingswijziging?


Antwoord FEZ:

Op dit moment is de omvang van de voorzieningen geschat op basis van ingediende strategische plannen van EWI en TNW. De voor EWI te treffen voorziening is geen Begrotingswijziging 2005 maar betreft een bestemming van het te verwachten resultaat over 2005.



10.Projecten UT:
-punt 9: het storten van 0.3 miljoen in TSP uit de reserves is dubieus en ongewenst. Het feit dat Schutte dat eenmalig gedoogd heeft, betekent nog niet dat het niet aanvechtbaar is. Beter is het om aantoonbaar extern verworven middelen in dit fonds te storten.


Antwoord FEZ:

Zoals reeds in het betreffende punt aangegeven worden de risico ’s onderkend. Het college onderzoekt op dit moment de opzet van een leningen/beurzen-programma binnen de mogelijkheden van de wet.


-punt 11: Het is zeer vreemd te veronderstellen dat alle middelen uit universitaire stimulering en beleidsreserve niet ten gunste van het tekort van de eenheden zullen of kunnen worden ingezet: omgekeerd zou het zo moeten zij dat die middelen juist benut zouden moeten worden om een betere bekostiging te bewerkstelligen.


Antwoord FEZ:

Het afdekken van de tekorten met Universitaire middelen en de middelen uit de Beleidsreserve is geen oplossing van de belangrijkste oorzaak van het tekort: de te hoge verplichtingen in het kader van onderzoekprojecten. Uiteindelijk komen alle stimuleringsmiddelen en de beleidsreserve ten gunste van het primair proces. Waar de discussie nu om draait is dat met deze middelen niet naar uitbreiding van onderzoekactiviteiten (één van de oorzaken van het tekort) wordt gestreefd.


11.Waarom wordt het tekort aan matchingbudget aangevuld uit de reserves terwijl het premiebudget dat resteert na aftrek van de bevroren premiebudgetten door het college wel aangewend mag worden voor nieuw beleid. (zie einde onderdeel 3, vooral in 2007 is er een groot overschot). Welk nieuw beleid staat het college voor ogen en hoe spoort dit met de huidige financiële problemen?


Antwoord FEZ:

Altijd en overal is steeds geformuleerd dat een eventueel surplus strategisch t.b.v. het onderzoek zal worden ingezet ter nadere beoordeling van het CvB. Over “nieuw beleid“ is nooit gerept.


12.Bijlage 1: Bijna 3 miljoen is nog niet bestemd: 4 ton beleidsreserve CvB en 2.5 miljoen universitaire stimulering (is dat exclusief vrijvallende DU-contributie? En hoeveel is dat?). Waarom wordt dit niet bestemd als aanvulling premiebudget?


Antwoord FEZ:

De contributie DU bedraagt k€ 990 en is nog op genomen binnen de USow. Voor de Universitaire Stimulering zijn in de Begroting 2006 deels lasten begroot (reserveringen ad.M€ 0,8) en een deel lasten nog niet geconcretiseerd (M€ 1,5). Na afronding van de Bestuurlijke agenda 2006-2007 zullen in 2006 deze laatst genoemde uitgaven door het college geconcretiseerd worden.


13.Pagina 4: Tegenover de extra inkomsten uit TG staan niet louter extra kosten: zo wordt er overhead ingehouden waardoor het overheadpercentage voor alle eerste geldstroom inkomsten omlaag kan. Daarnaast zullen bij een goede organisatie van de opleiding ook andere (schaal)voordelen optreden.


Antwoord FEZ:

Met de bijdrage aan de UT-overhead door de rijksinkomsten van TG is in de Begroting 2006 reeds rekening gehouden en is het forfaitaire percentage daardoor verlaagd overeenkomstig de afspraken tussen het college en TNW.


14.De vaste prijscompensatie van 3% is uitsluitend voor de onderzoekspremies. Waarom alleen voor deze categorie prijzen en niet voor de onderwijsprijzen?


Antwoord FEZ:

3% compensatie over de onderzoekpremiering betreft een package-deal met het UMT. Deze afspraak is eveneens opgenomen in de Begrotingsrichtlijnen 2006 waarover de UR positief heeft geadviseerd.


15.Waar zijn in de begroting de 3TU-middelen terug te vinden? Inmiddels is de verdeling over de instellingen bekend.


Antwoord FEZ:

Met de 3-TU-middelen is in de Begroting 2006 nog geen rekening gehouden. De verdeling over de drie technische universiteiten ligt nog niet vast; dit wordt bepaald op basis van de omvang van de activiteiten van de afzonderlijke universiteiten (tijdverantwoording per kwartaal).


16.Op welke wijze zal het interen op reserve worden ingezet. Het schrappen van tekorten, of verhoging van het premiecompartiment. Het eerste betekent namelijk dat grote tekorten impliciet beloond worden, terwijl al eerder bijsturen niet beloond wordt. In het kader van gewenste begrotingsdiscipline op decentraal niveau is het belangrijk dat dit juist niet gebeurt.


Antwoord FEZ:

Geen idee waar hier op gedoeld wordt, maar het college kan de stelling name van de cie. volledig onderschrijven.

Probleemschets en oplossingsrichtingen

17.De belangrijkste vraag bij veranderingen verdeelmodel is de vraag of de UT meer middelen wil reserveren voor de verdeling over faculteiten en instituten exclusief de centrale stimuleringsmiddelen. Bij een grotere omvang van de te verdelen middelen verandert ook het te bezuinigen bedrag in het kader van reorganisatie. Het verzetten van schotten voor de verdeling van deze componenten is slechts een verschuiving van problemen. Waarop zet het college in bij deze discussie? Voor 2006 ligt het plaatje wel vast (interen op reserve). Voor de lange termijn worden slechts “oplossingsrichtingen” genoemd. Hadden concrete bezuinigingstaakstellingen op overhead (meer geld in model) en keuzes voor nieuwe besteding van compartimenten van het verdeelmodel niet gepresenteerd kunnen worden?


Antwoord FEZ:

De komende maanden zal het college de mogelijkheden binnen het model nader onderzoeken en uitwerken. Het college wil nu eerst inzetten op de strategische keuze vraagstukken inzake het onderzoek door de decanen en WD ‘s en in het verlengde daarvan het op korte termijn op orde krijgen van de exploitaties van TNW, EWI en CTW.

In het afgelopen UMT van 28.11 is afgesproken dat een aantal parallelle processen zullen worden ingezet:

1.M€ 15 bezuiniging VastgoedPlan

2.M€ 5,0 bezuinigen op de centrale dienstverlening

3.De hierboven aangegeven keuze vraagstukken en het op orde brengen van de facultaire exploitaties. (voor uitgebreide toelichting zie antw. Vraag 23)


18.Wat wordt met “hogere exploitatielasten ten gevolge van de 50 miljoen voor de CoE” bedoeld?


Antwoord FEZ

In het kader van het 3 TU-proces wordt op dit moment met het Rijk onderhandeld over een bedrag van M€ 50 in te zetten voor de Centres of Excellence die op dit moment gevormd worden. Het zou enigszins naïef zijn te veronderstellen dat de vorming van dergelijke CoE’s niet tot hogere exploitatielasten c.q. instandhoudingskosten zou leiden: de CoE’s zullen moeten worden versterkt door o.a. het aantrekken van vaste staf, extra aio’s, etc.


19.Vermindering van OO-component: maatschappijwetenschappen worden hiervoor gecompenseerd door extra middelen uit het Paasakkoord. Deze redenering is nogal krom, omdat (1) de afgelopen jaren de onderwijsbudgetten flink onder druk stonden en er ook flink op onderwijs is bezuinigd. Dit was deels ook een gevolg van lagere studentenaantallen enerzijds en hoge investeringen in nieuwe opleidingen om de instroom te verhogen anderzijds. Nu studentenaantallen aantrekken en het Rijk eindelijk wat extra over heeft voor onderwijs, worden m.n. de maatschappijwetenschappen vervolgens onderzoeksmiddelen uit de OO-component afgenomen. (2) Het betreft hier onderzoeksmiddelen en geen onderwijsmiddelen. Welke ratio is er dan ook om deze verschuiving te doen? De enige motivatie kan zijn dat er structureel meer geld voor onderwijs ingezet wordt. Dit geeft echter geen verruiming van het matchingbudget.


Antwoord FEZ

In de eerste plaats is in de notitie Ontwerp-Begroting 2006 slechts een mogelijke denkrichting aangegeven waarover in de komende tijd gediscussieerd gaat worden: er is niet al besloten om de maatschappijwetenschappen onderzoekmiddelen “af te nemen” zoals de UR het formuleert.


Inhoudelijk kan gesteld worden dat de extra Paasakkoord-middelen voor gestegen studentenaantallen een structureel karakter hebben. Voor de UT betekent dit uiteindelijk extra structurele middelen ter hoogte van M€ 6,7 in 2010 (op basis van het huidige relatieve aandeel van de UT in de rijksbijdrage), hetgeen geheel in het onderwijsdeel van het UT-verdeelmodel vloeit. Daarnaast zal op termijn de omvang van de Universitaire Stimulering onderwijs worden teruggebracht in verband met aflopende verplichtingen. Een en ander heeft tot gevolg dat via het onderwijsdeel fors meer middelen binnenkomen die op basis van de verwachte ontwikkeling van de onderwijsprestaties met name naar de maatschappij- en gedragswetenschappen zullen gaan. Verlaging van de OO-component, onder de veronderstelling dat op deze manier een gelijkblijvende omvang aan totale middelen beschikbaar blijft voor de gedrags- en maatschappijwetenschappelijke faculteiten, zorgt op deze manier voor meer ruimte om de druk in verband met reeds aangegane onderzoekverplichtingen op te vangen en geeft in de toekomst meer ruimte voor het aangaan van nieuwe onderzoekverplichtingen. Daarnaast wordt op deze manier meer aansluiting gevonden bij het verdeelmodel van het Rijk, waar slechts 15% van de onderzoekmiddelen op basis van onderwijsprestaties worden verdeeld.


20.De omvang van centrale stimuleringsmiddelen is de afgelopen jaren regelmatig boven de 10% geweest. Is het niet verstandig deze omvang beduidend kleiner te maken en initiatief voor ontwikkeling vooral decentraal te leggen? Een blijvende centrale stimulering op vooral onderzoek kan alleen gebaseerd zijn op een evaluatie van de effectiviteit van de tot nu toe gehanteerde instrumenten. Wil het college deze omvang handhaven en wil zij dan deze evaluatie plegen?
Een andere overweging bij het bepalen van de gewenste omvang van stimuleringsmiddelen is dat stimuleringsmiddelen in het kader van de 3TU-samenwerking (6 miljoen voor onderwijs en 50 miljoen voor de CoE) tot tijdelijke bekostiging van “speerpunten” zal leiden.


Antwoord FEZ

Zoals de UR in de notitie Ontwerp-Begroting 2006 (km. FEZ/BEZ/05-042 d.d. 29 november 2005) heeft kunnen lezen denkt het college na over de vermindering van de omvang van de universitaire stimuleringsmiddelen: uiteindelijk dienen de stimuleringsmiddelen onderwijs en onderzoek onder de 10% te worden gebracht. Het college is van menig dat er geen nieuwe portfolioronde voor onderzoek dient te worden opgestart.


21. De 3e gs promotieprojecten worden van een behoorlijke premie voorzien. Matchingruimte kan gecreëerd worden binnen de eigen component door deze bonuspremie te verlagen. Dit leid tot een verschuiving van budgetten. Echter in het kader van de mogelijkheid om OO middelen te schuiven moet dit niet meer als taboe worden gezien voor op zichzelf al kostendekkende projecten.


Antwoord FEZ

Als achtergrondinformatie kan hier gemeld worden dat dit één van de stokpaardjes van de UR is: de UR is tegenstander van de premie op derde geldstroompromotieplaatsen. Het college heeft in het verleden altijd gereageerd door aan te geven dat de premies op derde geldstroompromotieplaatsen niet dienden als matching van deze projecten (de veronderstelling is dat deze in beginsel kostendekkend zijn), maar ter bevordering van de kwalitatief hoogwaardige derde geldstroomprojecten (vandaar dat alleen derde geldstroompromotieplaatsen worden gepremieerd). Met ingang van de begroting 2006 worden premies voor derde geldstroompromotieplaatsen alleen toegekend indien door de opdrachtgever de integrale kosten worden gedekt, tenzij sprake is van een raamovereenkomst met de universiteit waarin een afwijkend tarief is overeengekomen. Voor de periode 2006-2008 is het onderzoekpremiëringsdeel bevroren op het niveau van de Begroting 2005.


Er dient onderzocht te worden in hoeverre het UT-verdeelmodel kan worden aangepast op het punt van de onderzoekpremiering en de bevriezing daarvan: in de notitie Ontwerp-Begroting 2006, zoals de UR deze heeft ontvangen, wordt daarom in verkennende zin gesproken over het invoeren van vaste voeten in het verdeelmodel.


22.De inkomsten van promotieprojecten lopen sterk achter bij de realisatie. De laatste inkomsten worden pas 5 jaar na promotie ook daadwerkelijk uitbetaald. De reserve ingreep nu geeft de mogelijkheid om dit probleem aan te pakken door een deel van deze greep ten laste te laten komen van het naar voren schuiven van de promotie premie.


Antwoord FEZ

In beginsel is dit mogelijk. FEZ acht dit echter niet verstandig, aangezien eerst nog maar eens moet worden afgewacht in hoeverre een toename van het aantal promoties daadwerkelijk de meeropbrengsten opleveren die op dit moment gecalculeerd worden. Wanneer alle universiteiten meer promoties realiseren, hetgeen zeer wel mogelijk is door de diverse BSIK-projecten, heeft dit mutatis mutandis tot gevolg dat de prijs per promotie daalt en er dus per saldo slechts geringe meeropbrengsten zijn. Daarnaast is er binnen de Reserve Exploitatie Huisvesting door de tijdelijke overdekking van de huisvestingslasten tijdelijk ruimte om de aangegane onderzoekverplichtingen gedurende de periode 2006-2008 te compenseren.


23.Een oplossing waarin al dan niet meer geld voor matching ter beschikking komt, zal ook een component moeten bevatten die er voor zorgt dat de matching financierbaar blijft vanuit de beschikbare middelen. Zijn de afspraken over beperkte trekkingsrechten inmiddels ingevuld of wordt hier op een andere wijze in voorzien.


Antwoord FEZ:

Naar aanleiding van het strategisch UMT van 28 november jl. is afgesproken dat de volgende parallelle processen zullen worden ingezet:

1.In de eerste plaats zal een bedrag van M€ 15 worden bezuinigd op het Vastgoedplan.

2.In de tweede plaats zal vanaf de Begroting 2008 een bedrag van M€ 5 worden bezuinigd op de centrale dienstverlening en de gezamenlijke activiteiten (ICT-dienstverlening, catering, onderwijsefficiency, etc.). Het zal gaan om reële bezuinigingen, die nadrukkelijk ook de facultaire organisatie zullen aangaan. De afloop van de universitaire stimuleringsmiddelen onderwijs en onderzoek valt buiten de M€ 5 bezuinigingen. De komende maanden zullen deze bezuinigingen nader worden voorbereid in de CCB en vervolgens aan de orde worden gesteld in het UMT.

3.In de laatste plaats is het college bereid de aangegane onderzoekverplichtingen gedurende de periode 2006-2008 te compenseren vanuit de tijdelijke overdekking op de huisvestingslasten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat met ingang van de begroting 2008 in beginsel sprake is van een sluitende meerjarenbegroting (via trekkingsrechten). Een meerjarig sluitende exploitatie dient gerealiseerd te worden door het terugbrengen van het niveau van het onderzoekvolume van de UT door de afbouw van het aantal leerstoelen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat niet zodanig diep in de onderzoeksorganisatie zal worden ingegrepen dat de schade onherstelbaar is. Een en ander dient nader uitgewerkt te worden in reorganisatieplannen voor de technische faculteiten. In dit verband dienen op korte termijn gesprekken plaats te vinden tussen de decanen en betrokken WD’s enerzijds en het college anderzijds, leidend tot een bezuinigingstaakstelling voor de betrokken faculteiten van minimaal hetzelfde bedrag als de bezuiniging op de centrale dienstverlening en de gezamenlijke activiteiten (M€ 5).

De inzet van de trekkingsrechten voor de compensatie van de aangegane onderzoekverplichtingen is dus afhankelijk van het op korte termijn indienen van reorganisatieplannen die leiden tot een, in beginsel, sluitende meerjarige exploitatie. De gesprekken daartoe worden op dit moment gepland, waarin gestreefd wordt naar een minimale bezuiniging van M€ 5.


24.Het opstarten / doorstarten van leerstoelen gaat vaak gepaard met een dip in premie inkomsten. Op welke wijze en door wie wordt er in voorzien dat deze dip geen te groot blok aan het been van een leerstoel blijft.


Antwoord FEZ:

Dit is de verantwoordelijkheid van de decaan, in samenspraak met de betreffende WD (‘s): de facultaire reserve zou hiervoor kunnen worden ingezet (zie voorbeeld faculteit GW) dan wel er zou bij de verdeling van de facultaire middelen over de leerstoelen rekening mee gehouden kunnen worden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat hiervoor door de eenheden ook de Decentrale en Universitaire (portfoliomiddelen) ingezet (hadden) kunnen worden.

Bezuinigingen


25.Bezuinigingen op vastgoedinvesteringen zouden ten goede moeten komen aan de te verdelen middelen, waaronder het premiebudget. Hetzelfde geldt voor het voorkomen dat reserves ingezet moeten worden om het premiebudget in de periode 2006-2008 aan te vullen, Dat geldt eveneens voor alle andere bezuinigingen die gerealiseerd kunnen worden op de overhead alsmede het toerekenen van overhead aan extern bekostigde activiteiten.


Antwoord FEZ:

Uitgangspunt van het college is inderdaad dat bezuinigingen op vastgoed en centrale dienstverlening ten goede moeten komen aan het primaire proces, aan de te verdelen middelen voor onderwijs en onderzoek. Dit ontslaat de technische faculteiten echter niet van de verplichting om een sluitende exploitatie te realiseren vanaf 2008 (zie ook antwoord vraag 23). Onduidelijk is overigens wat de UR bedoelt met het voorkomen dat reserves ingezet moeten worden om het premiebudget in de periode 2006-2008 aan te vullen. Binnen de REH is tijdelijk ruimte om dit te doen door de overdekking van de huisvestingslasten.


26.Indien extra onderzoekmiddelen door de dynamisering (dus door de relatief hoge onderzoeksprestaties van de UT) worden gegenereerd, zoals de 1.2 miljoen dit jaar, dan zou indien nodig dit budget separaat aan het premiebudget kunnen worden toegevoegd. Gaat dit inderdaad gebeuren?


Antwoord FEZ:

Afgesproken is dat de extra onderzoekmiddelen (via de promotiecomponent dan wel via de dynamisering smart mix component) strategisch ingezet zullen worden ten behoeve van onderzoek ter nadere beoordeling van het college.


27.Met name aan onderwijskant wordt verhoging van efficiëntie verwacht. Ook bij het instellingsplan is hierover gesproken. Op welke wijze wil het college het studierendement verhogen? Met name door reductie vakken, vergroting groepen etc. kan dit contraproductief werken. De inzet van studentassistenten wordt genoemd. Hoe wordt tegen de problematiek van extra kosten in tijden van bezuiniging op aanwezig personeel en onderwijskundige scholing aangekeken?


Antwoord FEZ:

Verhoging van de studierendementen zou plaats kunnen vinden door het bindend studieadvies, verbetering en uitbouw van het mentoraat, het verder professionaliseren van docenten, het verder implementeren van ICT-toepassingen in het onderwijs en het vergroten van de zelfstandigheid en incasseringsvermogen van de student. Daarnaast zal de versterking van de band met het voortgezet onderwijs naar verwachting bijdragen aan het verbeteren van de aansluiting tussen VWO en universiteit waardoor de kans op uitval wordt verminderd. De inzet van student-assistenten wordt overigens uitsluitend voor het eerstejaars onderwijs nagestreefd.


28.De verkleining van vakken geeft twee fundamentele problemen: 1) er komen steeds meer kleine masters met vakken voor een klein aantal studenten, 2) de overdracht van kennis en de academische discussies vinden plaats in colleges met een klein aantal studenten en meestal niet in hoorcolleges. Hoe wil het college dit oplossen?


Antwoord FEZ:

Het college zet in op een reductie van het aantal kleine vakken om de onderwijsefficiency te vergroten en de hierboven genoemde problemen te voorkomen.


29.Een verdere centralisatie en uniformering zou tot kostenreductie moeten leiden. Decentraal is men niet altijd overtuigd van de werkwijze van centrale diensten. Op welke wijze wordt bij een uniformisering met klanten wensen rekening gehouden?


Antwoord FEZ:

De te nemen maatregelen dienen in de CCB te worden voorbereid, waarbij ook de decentrale eenheden betrokken zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat uniformering niet samengaat met het rekening houden met alle wensen van alle klanten, wil het tot kostenreductie leiden.